Het theater is soms het wereldtoneel. Het wereldtoneel is altijd theater.
Wat je ziet op het toneel is echt. Natuurlijk is het echt. Acteurs zijn echte mensen en soms hangen ze de clown uit. Je ziet wat je ziet. Het is echt en toch is het theater, dus niet écht echt. Dat is de mindfuck of met de woorden van de Engelse dichter en filosoof Samuel Taylor Coleridge: the suspension of disbelief. Als toeschouwer of kijker zet je tijdelijk het scepticisme of ongeloof opzij om te kunnen genieten van een fictief verhaal, kunstwerk, film of een andere vorm van verbeelding. Het gedachte-experiment houdt in dat je bereid bent om dingen te aanvaarden die misschien onrealistisch, onwaarschijnlijk of zelfs onmogelijk zijn, zodat je volledig in de wereld van het verhaal kunt opgaan. Coleridge introduceerde het concept in zijn werk Biographia Literaria (1817).
Op het toneel accepteren we dingen die in de echte wereld onmogelijk zijn of niet door de beugel kunnen. We doen dat binnen de context van het verhaal om ervan te kunnen genieten, om tegelijk in onszelf iets toe te laten of los te laten.
In het echte theater wordt het ongeloof opgeheven om de catharsis te laten gedijen. Zo mag het onmogelijke toch mogelijk worden. Op het wereldtoneel, dát theater, willen we niet dat het onmogelijke mogelijk wordt. Er is een wezenlijk verschil, en toch maakt de geschiedenis keer op keer duidelijk dat het onmogelijke wel mogelijk is. Tegen die bijna dwangmatige herhaling van de feiten gaan we onszelf beschermen door ze te ontkennen, door te weigeren er lessen uit te trekken – zie de actuele kenniscrisis. Zoals een kind dat beide handjes voor de ogen houdt en tegen de mama zegt: zoek mij nu maar.
De volksmond zegt dat de clown altijd de winnaar is in het circus(theater). In deze verwarrende tijden lijken we te vergeten dat het de circusdirecteur is die aan de touwtjes trekt. Het spel en de manipulatie hebben zich van de bühne naar de achterkant van het gordijn verplaatst. Alles gebeurt tegenwoordig achter de schermen. Ergens achter de coulissen zemelt de meester-manipulator: that’s a confirmation from the universe.
Het echte gevaar komt vrijwel altijd uit onverwachte hoek, uit de dode hoek. We zien bovendien de eigen blinde vlek niet. Dode hoek en blinde vlek laten ons niet toe om het gevaar te zien. Het is onzichtbaar tot we het te zien krijgen. Het onzichtbare gevaar op het wereldtoneel is nooit eerder zo groot geweest. We zijn in die mate geconditioneerd dat we pas zien als het besef er is, of als het te laat is.
Je ziet wat je ziet en je ziet niet wat je niet ziet. Wanneer je niet beseft dat je niet ziet wat je niet ziet, druip je telkens verward en ontgoocheld af. Volgende keer beter denk je, of je gaat in extase omdat je denkt de messias of bevrijder te hebben gezien. Het kan vriezen, het kan dooien. Het verlangen naar een messias komt voort uit de religieuze gedachte dat er ergens een messias moet zijn.
Die gespletenheid, de innerlijke verdeeldheid, meen ik voor het eerst te hebben gezien bij Hamlet, het prototype van de vroegmoderne mens. Hij speelde ook theater en het volk kwam kijken, nota bene in The Globe Theatre, in 1599 gebouwd door Shakespeares theatergezelschap Lord Chamberlain’s Men – The Globe was het toenmalige wereldtoneel.
‘I have that within which passeth show’ zegt Hamlet (I, 2, 85) tegen zijn moeder Gertrude: er zit iets in mij dat zich uiterlijk niet laat zien, iets waarvan mijn ik niet wil dat het gezien wordt, iets dat zich in de diepte van mijn zijn verschuilt. Hamlet wil duidelijk maken dat zijn verdriet om de dood van zijn vader niet enkel een uiterlijke vertoning is. Hij acht zijn innerlijke wezenlijker en authentieker dan de buitenkant. Zijn innerlijke overstijgt wat kan worden getoond of in scène gezet. Hij legt de vinger op het wezenlijke verschil tussen authenticiteit en uiterlijke schijn. Wat vanbinnen speelt blijft verborgen voor de theatertoeschouwer.
Hamlet staat symbool voor de vroegmoderne mens met een eigen ik. Het ik, met inbegrip van zijn beweegredenen, is echter niet zichtbaar voor de buitenwereld.
Vanbinnen is er niets dan verdeeldheid en diepe schaamte en schuld. Hamlet staat symbool voor de inertie die is ingetreden sinds de individuele mens met zijn ik ten tonele is verschenen. Hamlet is dramatisch schizofreen. Hij is in een voortdurende oorlog verwikkeld met zichzelf. Na hem is de innerlijke verdeeldheid deel geworden van de condition humaine.
Het doet me denken aan het achtjarige hoogbegaafde meisje dat na de eerste schooldag thuiskomt. De mama zit op hete kolen en vraagt nieuwsgierig hoe het was. Goed, zegt het meisje, maar ik vertrouw mijn juf niet. Hoezo? Wat haar mond zegt, komt niet overeen met wat haar ogen vertellen. Acht jaar. En nu gij.
Wat beleidsmakers en wereldleiders dik vierhonderd jaar later bezielt, weten we niet, tenzij je in zes of zeven dimensies leert te denken. Hoogbegaafden kunnen dat al maar gewoonlijk zal dat tegenvallen aangezien de gemiddelde intelligentie er in de westerse landen kennelijk op achteruitgaat, het zogenoemde omgekeerde Flynn-effect. Intelligentie correleert met het menselijk bewustzijn.
De vaststelling mag de hoop niet tenietdoen maar met hopen alleen wordt slechts de hoop groter van zij die blijven hopen. Hoop verandert niets, integendeel. Hoop zonder ver vooruitdenken, in meerdere dimensies, verandert al snel in wanhoop. Zeventig jaar ver denken, dat is pas een goed gedacht.
Luc Van De Steene is oud-redacteur van De Morgen.