Van alle geschriften uit de klassieke oudheid is er één die nog als een dagdagelijks handboek overleeft, en dat is de Retorica van Aristoteles, ondertussen al meer dan twee millenia oud,- over “de kunst van het overtuigen”.
Had zijn leermeester Plato vooral aandacht voor de manier hoe de werkelijkheid in elkaar zat (de ontologie) en hoe we daar kennis van konden nemen via het voor en tegen in de dialoog (de dialektiek), dan gaat Aristoteles voor de psychologie: wie zegt wat en waarom. En vooral: hoe het gehoor laten geloven dat je de waarheid spreekt.
De Sofisten hadden het pad al geëffend, met Gorgias en Protagoras als haantje-de-voorsten. Zij hebben de filosofie van haar maagdelijkheid beroofd,- de eeuwige maagd Plato haatte hen. Maar de retorica van Aristoteles volgt discreet datzelfde spoor van de verloren onschuld. Veel later zou ene Niccolo Machiavelli de draad terug opnemen, om uiteindelijk op te lossen in een aantal vuistregels voor de politieke demagogie en de reclamepsychologie.
Zeventien was ik, het laatste jaar middelbaar (vroeger toepasselijk Retorica genoemd), toen de wiskundelerares me tijdens een bijles inwijdde in heel andere geheimen dan die van differentialen en integralen. Het was een fantastische ervaring, ik ben er haar eeuwig dankbaar voor, maar meteen was de wiskunde (letterlijk: “leer van het ware”) definitief van haar sokkel gevallen. Vanaf dan werd de wereld een wervelend spel van krachten en tegenkrachten, een dynamica, waarin de moraal met wisselend succes poogt mee te spelen als superkracht en alziend oog. Vanaf dan ook werd de taal een instrument van de overtuiging en de verleiding. En van het uitvlucht, de ontkenning. Retorica dus.
Het proces
Na Dutroux in 2004 loopt er momenteel weer zo’n “proces van de eeuw”, ditmaal tegen de seriemoordenaar en seksuele delinquent Ronald Janssen. Lustmoordenaars hebben me altijd geïntrigeerd, vooral door hun dubbelheid van het zogenaamd pathologische en het rationele. Inwendig kolkende vulkanen die naar buiten uit kalm, beheerst en koelbloedig functioneren. Dikwijls hebben ze een hoog IQ en beheersen ze de kunst van het liegen, tot en met het handhaven van een dubbele persoonlijkheid, de huisvader en de killer, de engel en het monster in één lichaam, het welbekende Dr. Jekyll and Mr. Hyde-fenomeen.
Maar net hier doet zich het ontstellende feit van herkenbaarheid voor: Ronald Janssen is een uitvergroting van de menselijke psyche. We hebben allemaal een lichte en een donkere kant, we zijn hem allemaal, daarom intrigeert het proces ons zo. En vooral: we liegen constant “om bestwil”. De manier hoe hij zijn verdediging opbouwt is, hoe ondraaglijk ook voor de nabestaanden, een voortreffelijk staaltje van sofistische retorica,- zeg maar: van de manier hoe we ons uit een genante situatie proberen te praten. Van het kind dat betrapt wordt op het jatten van snoep, tot het assisenproces. Maar ook het sollicitatiegesprek, het examen, de uitleg aan de agent die ons een PV probeert aan te smeren: telkens zijn het de woorden die ons moeten redden, niet dé waarheid. Het alibi, het excuus, de smoes: dat is het wat de taal virtuoos maakt.
Janssen spreekt dubbel, maar naarmate de debatten vorderen, schijnt de waarheid zelf “op te lossen” als een bruistablet: ze is niet meer monoliet en enkelvoudig, maar gespleten en poreus.
De Atheners wisten al van wanten: het proces is een pure woordenstrijd die niets met “rechtvaardigheid” te maken heeft, maar alles met het resultaat. In die zin kan ik zelfs begrijpen dat Ronald Janssen zou proberen te ontsnappen –inclusief gijzeling-, juryleden zou hypnotiseren of omkopen. Zogenaamde perfide en immorele advocaten à la Hans Riedel (“Ik geloof niet in ethiek”) begrijpen dat zeer goed. Ze zijn eerlijker dan iemand als Jef Vermassen, die zich aanstelt als een witte ridder, terwijl dat toch ook maar een theatrale pose is in dienst van een tactisch spel. Ik wil hier nogmaals wijzen op een gevoel van herkenning: moest ik daar op het beklaagdenbankje zitten, ik deed net hetzelfde, namelijk de jury laten horen wat ze wil horen. Iemand die gemarteld wordt, weet dat er geen waarheid bestaat, tenzij deze die hem van de pijn verlost.
Logisch valt er op de verdediging van Janssen dan ook niets aan te merken. Hij is een gevangene die moet werken met de wapens die hij heeft, en dat is zijn verstand en acteertalent. Vanuit een vaststaande schuld (over de feiten) zaait hij verwarring over het motief en over zichzelf, herroept eerdere verklaringen en onthult zichzelf nu als een… dubbele persoonlijkheid. Het ultieme alibi: niet ik was het, maar mijn alter ego. Dit ongetwijfeld op advies van zijn advocaat (internering is beter dan gevangenisstraf), maar dat is de kwestie niet: dit proces, zoals alle andere, brengt niet de waarheid aan het licht, maar zet waarheden tegenover elkaar… tot er geen waarheid meer is. Heel het kluwen van magistraten, advocaten, gerechtsdeskundigen, speurders, psychiaters etc. voert onder elkaar verbale oorlogjes waar de jury –belichaming van het gezond verstand- tureluut van wordt. Dat speelt in het voordeel van de verdediging: hoe meer voor en tegens, hoe meer twijfel.
Het merkwaardige is echter dat, naarmate de debatten vorderen, de waarheid zelf “oplost” als een bruistablet: ze is niet meer monoliet en enkelvoudig, maar dubbel, gespleten en poreus. Het is zowel A als B, al naargelang men het bekijkt. De retorica begint als een woordenspel, en eindigt als een splijtzwam.
De strategie van de verwarring en het mistgordijn gaat dus over in een echte paradox. De Sofisten maakten er in hun tijd al een spelletje van: het achtereenvolgens verdedigen van twee krek tegengestelde thesen ( van het genre “Morgen staat de zon op” en “Morgen staat de zon niét op”),- een oefening die ook hoorde bij de scholastieke training aan de middeleeuwse universiteiten (“in utramque partem disputare”).
Tja, het is dus waar en niet waar. Ik was daar en niet daar. Ik herinner het me niet zo goed, ik was dronken. Zelf probeer ik als schrijver nog regelmatig stelling A en een maand later een diametraal tegenovergestelde these B te verdedigen, tot wanhoop van mijn lezers. Bij agressieve reacties wend ik dronkenschap voor, of verwijs naar de kwantummechanica waar een deeltje eveneens tegelijk ergens én elders kan zijn. Retorica dus.
Het compromis
Het is geen toeval dat onze rechtspraak én de politieke democratie in dezelfde Atheense cultuur wortelen waar de sofisten en Aristoteles de retorica beoefenden, en waar de kunst van het overtuigen uiteindelijk elk criterium van objectiviteit zou overschaduwen
Nemen we even het grote Belgische compromis onder de loep, dat zich deze dagen weer aarzelend maar onontkoombaar aftekent. Elk akkoord blijkt twee interpretaties te hebben: een Nederlandstalige en een Franstalige. Men zou denken dat de teksten dubbelzinnig of onvertaalbaar zijn, maar dat is zelfs niet zo: ook een klaar, duidelijk protocol levert twee contradictorische interpretaties op. Dat is boeiend én verontrustend. In het Zuiden gaan we naar collectivisering en de versterking van de federale staat, in het Noorden naar responsabilisering en regionale autonomie, nota bene via hetzelfde akkoord.
Er is dus geen waarheid in België. Elders ook niet, maar bij ons is het flagrant: het compromis blijkt een these die zich vertakt tot twee lecturen, die op hun beurt wellicht nog eens uitflodderen tot deel-interpretaties tussen rivaliserende fracties, enzoverder. De politicus “liegt” dus, niet in een morele maar een retorische zin van het woord: hij hanteert de democratie als een middel om de waarheid te deconstrueren en daar zijn persoonlijk voordeel mee te doen, als de duivel in het spreekwoordelijke wijwatervat. Niet toevallig is advocaat het dominerende beroep bij de politieke klasse.
…Zo blijken het proces Janssen en onze Belgische democratie elkaars evenknie. Beide zijn universa van de gespleten waarheid, en van de retorica als kunst om zichzelf “eruit te praten”.
De behendigste, de aspirant-premier die het aan beide kanten moet gaan uitleggen, in casu Elio Di Rupo, moet zelfs de scholastieke kunst beheersen en afwisselend de twee tegengestelde “waarheden” bewijzen. Bij dit alles valt niet te vergeten dat ook politici maar mensen zijn, en er een persoonlijke agenda op nahouden die rond hun eigen succes en overleving draait (namelijk: herkozen worden),- wat hen dan weer ergens op het niveau van de lustcrimineel brengt. De politicus zoekt zelfbevestiging, macht, roem, rijkdom, en vooral: seksuele beschikbaarheid,- de Wetstraatmatras is in dat opzicht legendarisch. Ik weiger daar een moreel oordeel over uit te spreken: het is aan de burger om zijn eigen agenda te creëren, en zich strategisch te bezinnen over zijn dubbelrol als roofdier en prooi.
Zo blijken het proces Janssen en onze Belgische democratie elkaars evenknie. Beide zijn universa van de gespleten waarheid en van de retorica als kunst om zichzelf eruit te praten. Zonder twijfel had Ronald Janssen, mits een kleine verlegging van zijn biografisch parcours, een uitstekend politicus geweest. Geen premier, maar toch een partijvoorzitter.
Octopus
Wat valt hieruit te besluiten? Dankzij de Sofisten en Aristoteles beseffen we dat de mens een politiek dier is (zoon politikon), maar dan met nadruk op “dier”. We zijn biologische wezens met een overlevingsdrang en een libido, het is crimineel om dat te ontkennen. Het is misschien de enige waarheid die geen illusie is, namelijk de waarheid van de natuur zelf.
Ooit heb ik in een natuurdocumentaire een inktvis een krab zien vangen. Zijn strategie? Geen fysiek geweld, maar de verwarring: een dans-der-acht-armen (Octopus) uitvoeren, tot de krab compleet het noorden kwijt is. De hermelijn voert een gelijkaardig soort hypnotisch ballet uit tegenover zijn prooi. Ik zie dit als een oervorm van de retorica, waarbij de waarheid eigenlijk herleid wordt tot de biologische realiteit van twee wezens. Een dubbele waarheid van roofdier en prooi, man en vrouw, rechter en beklaagde, professor en examinandus,- al naargelang de context.
Vanuit deze biologische realiteit –die onze menselijke conditie bepaalt-, lijken zowel moraal als rede belachelijke bedenksels van een verstedelijkte civilisatie die de band met de natuur helemaal kwijt is. De seksuele impulsen, samen met andere behoeftes omtrent overleven, eten, drinken, geborgenheid, status en macht (die ook weer gelegenheden tot copuleren opleveren), zijn de echte bronnen van ons discours. Retorica dus.
Het feit dat iemand als Ronald Janssen als een vijand-des-volks en een verpersoonlijking van het kwaad wordt berecht (zoals eertijds Dutroux), en iemand als Bart De Wever quasi wordt vergoddelijkt tot politiek topicoon, heeft puur te maken met de manier hoe ze zich konden vermommen (of al dan niet door de mand vielen) en hoe ze hun instinct strategisch weten te exploiteren. Het Machiavellisme dat ze delen is eigenlijk een pure biologische wetmatigheid van het dier dat succesvol probeert te overleven, volgens zijn eigen constitutie.
En dan de brokstukken die achterblijven na de lustmoord. Rechtvaardigt de dood van Annick Van Uytsel de dood van Ronald Janssen? Vanuit de emoties van de nabestaanden zeker wel, want ook zij hebben hun waarheid. Dat die wraakmoord dan ook weer tot een nieuw proces zou leiden, met de dader als slachtoffer, is het beste bewijs dat zowel het recht als de politiek maar randfenomenen en humane bezigheidsterapieën zijn, die nooit greep krijgen op de natuur van het menselijk dier.
Johan Sanctorum