‘Populism serves many masters and mistresses’ (Taggart, 2000)
Hoe en in welke mate wordt een actueel populistisch discours uitgedragen door een Vlaams-nationalistische partij, i.c. de N-VA? Deze vraag was het uitgangspunt van een masterproef Politieke Wetenschappen die in mei 2011 werd neergelegd aan de VUB. Onderstaand artikel verscheen in het septembernummer van SAMPOL, naast een bijdrage van Teun Pauwels (vakgroep Politieke Wetenschappen ULB) die voor nagenoeg dezelfde onderzoeksvraag tot tegenovergestelde bevindingen komt.
Om deze vraag te beantwoorden onderwierpen we opiniestukken van de N-VA, met als onderwerp de staatshervorming, aan een kritische discoursanalyse. Alvorens dit onderzoek uit te voeren stelden we evenwel de vraag naar wat onder populisme kan worden verstaan. ‘Populisme’ is immers niet alleen een container- maar tevens een controversieel begrip. De critici en tegenstanders van de N-VA zijn verdeeld, de N-VA zelf zegt niet populistisch te zijn en dat nooit te worden. Is er in het discours van de N-VA sprake van ‘populisme’ zoals het wordt begrepen in de wetenschappelijke literatuur?
Aan een populistisch discours komt een autonome dynamiek toe. De wereldwijde crisis, die begon in 2007, kan reeds de geschiedenis ingaan als een crisis die op het politieke én ideologische vlak ruimte gecreëerd heeft voor een doorbraak van populistische partijen. We wensen hiermee geenszins te suggereren dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de financiële en economische crisis en het aanslaan van populistische ‘oplossingen’. We menen dat het populistisch discours een eigen wervingskracht heeft, die zich voedt met regionaal-politieke, economische en sociale factoren, maar in geen enkel opzicht door een economische heropleving wordt uitgeput. Dit gaat zeker op voor populistische partijen die kunnen bogen op een traditie, die blijven ‘wortelen’ in een vruchtbare grond en die in sterke mate blijven aanknopen bij nationalistische tradities. Een duidelijk voorbeeld hiervan, dicht bij ons, is de N-VA (Nieuwe Vlaamse Alliantie). De N-VA heeft, ook al is ze nog vrij jong, een afstammingslijn die zeer ver in de tijd teruggaat. Zij knoopt niet louter aan bij nationale tradities; zij zorgt in belangrijke mate voor de overlevering ervan.
EEN DEFINITIE
Omstandig literatuuronderzoek laat toe populisme te definiëren als een dunne ideologie die een politieke communicatiestijl hanteert waarbij zowel de boodschap als de wijze waarop het vertoog wordt geuit, een strategische functie hebben. Elk woord uit deze definitie is van belang. Hoe argumenteert de N-VA haar stellingen en legitimeert zij haar standpunten? Welk beeld wordt door de N-VA van thema’s zoals ‘staatshervorming’ opgehangen? Welke strategieën worden er bijvoorbeeld gehanteerd als men het heeft over ‘de Franstaligen’? Maken opiniestukken die namens of ten gunste van de N-VA worden geschreven gebruik van retorische strategieën en/of drogredenen om een Vlaams-nationalistische visie op (het gebeuren rond) de staatshervorming te poneren?
DE SYMBOLISCHE EN STRATEGISCHE BETEKENIS VAN STAATSHERVORMINGEN
We hebben in ons onderzoek naar het N-VA-discours gekeken naar de wijze waarop deze partij spreekt over de staatshervorming. Dit thema krijgt binnen de nationalistische ideologie van N-VA bijzondere aandacht. Voor de N-VA zijn de staatshervormingen belangrijke strategische stappen op de toegangsweg van een unitair België over een federale structuur naar een gewenst confederalisme en uiteindelijk een onafhankelijk Vlaanderen. De N-VA gaat in haar programma er van uit dat een staatshervorming, elke staatshervorming, een middel is om een onafhankelijk Vlaanderen te bekomen. Voor de N-VA is een staatshervorming geen middel om, door bevoegdheidsverdeling, het behoud van een intergewestelijke solidariteit tussen gemeenschappen en gewesten (m.b.t. de organisatie van de sociale zekerheid), meer financiële verantwoordelijkheid voor de gewesten en subsidiariteit en een hervorming van de parlementaire instellingen tegemoet te komen aan problemen van de toekomst. De N-VA diept met andere woorden het ontbreken van een consensus uit over waartoe staatshervormingen moeten dienen, hoe ver men wil of moet gaan. De N-VA voedt zich met de aanslepende institutionele crisis in België én is tezelfdertijd een radicale en uitvergrote factor van deze crisis. De staatshervormingen vanaf de jaren 1970 hebben geleid naar een federaal België dat de gemeenschappen en gewesten moet samenhouden, maar gelijktijdig is het politieke partijenlandschap steeds meer verdeeld geraakt op basis van een territoriale en communautaire scheidingslijn. Een gevolg hiervan is dat er binnen de – gecommunautariseerde of geregionaliseerde – politieke partijen of groeperingen een heel sterke tendens aanwezig is om de andere taalgemeenschap als (politieke) vijand te aanzien. Maar ook binnen Vlaanderen en Franstalig België blijven er desalniettemin meningsverschillen bestaan. Naast partijen die bereid zijn bevoegdheden over te hevelen vanuit een aanpassing van het bestaande constitutioneel federaal raamwerk, zijn er die partijen die we ronduit separatistisch kunnen noemen. Zij ijveren voor een onafhankelijk Vlaanderen door de splitsing van België. Vlaams Belang en N-VA hebben beiden een onafhankelijk Vlaanderen als politiek doel. Omdat de N-VA (die sinds 2009 een regeringspartij is op Vlaams niveau) sinds de verkiezingen van juni 2010 de grootste partij van België is, heeft/had zij een leidende rol in de onderhandelingen voor een federale regering. De staatshervorming vormt dan ook het onderhandelingspunt dat, dankzij het grote gewicht van een separatistische tendens, beide gemeenschappen lijnrecht tegenover elkaar stelt en het vormen van een federale regering uiterst moeilijk of vrijwel onmogelijk maakt. Ze is de aanleiding voor een spel dat de politieke elites opvoeren rond symbolen. Ze verdringt sociaaleconomische dossiers – ook al spelen economisch politieke strategieën permanent een rol – en toont het broos karakter van de Belgische federale staatsstructuur.
POPULISME?
Er bestaat geen wetenschappelijke consensus over het begrip populisme, maar er zijn wel enkele kenmerken die niet worden betwist. In de literatuur vindt men doorgaans drie gemeenschappelijke elementen van populisme terug. In de eerste plaats het refereren aan/identificeren met het ‘volk’, vervolgens de anti-establishment-opstelling en ten slotte het concipiëren van het volk als een monolithische groep zonder interne verschillen, met uitzondering van specifieke bevolkingsgroepen. Deze laatsten worden – of zijn – het voorwerp van een strategie van uitsluiting. Het merendeel van de aangehaalde onderzoekers is van mening dat populisme geen ideologie is. Hoewel voor Abts (2004) er wel een ideologische kern aanwezig is en Canovan (2002) en Cas Mudde (2004) het hebben over een ‘thin-centered’-ideologie.
Populisme louter als politieke stijl definiëren, m.a.w. als een specifieke manier waarop men aan politiek doet, laat niet toe om de inhoud van de boodschap van naderbij te onderzoeken, wat naar onze mening een tekortkoming is. Door het inhoudelijke aspect – wat men zegt en waarvoor men staat – in rekening te brengen, kunnen we spreken van een ideologie, weliswaar een dunne ideologie in vergelijking met ‘volwaardige’ ideologieën zoals bijvoorbeeld het liberalisme, het socialisme of het communisme.
VLAAMS-NATIONALISME, DE VLAAMSE BEWEGING EN DE RADICALE WORTELS VAN DE N-VA
Aan het Vlaams-nationalisme beantwoordt een politieke communicatiestijl die ‘taal’ verbindt met ‘cultuur’ en ‘volk’. Deze verbinding is uiterst ambivalent. Ze kan zowel samenvallen met ontvoogding, bewustzijn en mondigheid als met het conservatieve of traditionalistische ideaal van een authentieke gemeenschap. Met andere woorden van een gemeenschap die niet aangetast is door ‘andere’, ‘volksvijandige’ elementen en die berust op een organische verbondenheid van haar leden. Het Vlaams-nationalisme staat niet los van de Vlaamse Beweging die in belangrijke mate ontstond om de taalkloof (die in Vlaanderen in belangrijke mate samenviel met een sociale kloof) te dichten. In zijn 11 julitoespraak van 2010 verdedigt Peumans de stelling dat taal essentieel is voor de Vlaamse identiteit: ‘In de klassieke Vlaamse beweging is het volk de verzameling van mensen die dezelfde taal spreken. Denk aan de leuze ‘de Tael is gansch het volk’.’ (Peumans, 2010:4). Zoals historische overzichtswerken (Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 1998; Witte; Craeybeckx & Meynen, 2005) ons leren is de Vlaamse beweging echter steeds een zeer geschakeerde beweging geweest, die gedragen werd door meerdere ideologische segmenten van een intellectuele middenklasse waarvan zeker niet iedereen nationalistische standpunten huldigde. Komt hierbij dat de Vlaamse beweging niet uitsluitend ‘vertegenwoordigd’ werd door zelfstandige politieke partijen. De Vlaamse eisenstrijd was ook aanwezig binnen de Vlaamse vleugels van de grote traditionele partijen, in de eerste plaats binnen de Vlaamse christendemocratie. Vlaamsgezinden daarentegen die een nationalistische ideologie aanhingen opteerden doorgaans voor een autonome politieke partij. De N-VA sluit overduidelijk aan bij dit laatste. Ze is ontstaan uit een ingewikkeld ontbindingsproces van de Volksunie, een partij die – op een niet rechtstreekse wijze – in het verlengde lag van het vooroorlogse VNV dat ontstond uit een democratische partij (de Frontpartij), maar in de jaren 1930 de weg van het fascisme insloeg en tijdens de oorlog in de collaboratie belandde (De Wever, 1994).
We verdiepen ons hier niet in de (ingewikkelde) geschiedenis van de Vlaamse Beweging en het Vlaams-nationalisme. Dit zou ons veel te ver leiden. We noteren wel volgende vaststelling die van belang kan zijn om bepaalde aspecten van de communicatiestijl van de N-VA beter te kunnen begrijpen. Een conclusie die zich op basis van enkele historische en sociologische overzichtswerken (Witte & Van Velthoven, 1998; Vandenbrande, 1967; Huyse, 1973, 1980, 1982; Quévit, 1978) opdringt is dat in de Vlaamse Beweging, en zeker in het Vlaams- nationalisme, er steeds een zeker samenvallen is van diegenen (het ‘eigen volk’, diegenen die de ‘eigen taal’ spreken) tot wie men zich richt, die men wenst te mobiliseren en voor wie men een ‘betere toekomst’ wenst én het centrale instrument dat men inzet om het ‘eigen volk’ aan te spreken, te mobiliseren, te organiseren of tot stand te brengen. De Vlaamse Beweging heeft steeds heel veel verwacht van een taalhomogeniteit als een instrument om tot de vorming van een slagkrachtig ‘eigen’ volk te komen. De taal heeft voor en binnen deze beweging dus vrijwel steeds onmiddellijk tevens een politieke, ideologische of zelfs economische functie. Met de ‘eigen taal’ als snij- én verzoeninginstrument werd, vooral door de nationalistische component van de Vlaamse Beweging, een afbakening van een ‘eigen’ zelfstandig, duidelijk afgebakend territorium opgeëist en werd vanuit een demografische superioriteit ofwel de hoge vruchtbaarheid van het Vlaamse volk (De Raet, 1920) – waarvan men veel ‘eigen’ economische voorspoed verwachtte – de totstandbrenging bepleit van een Vlaamse politieke meerderheid, die in staat is om, op basis van het bestaan van twee van elkaar verschillende en territoriaal gescheiden ‘publieke opinies’, het unitaire land te splitsen of tenminste om te vormen in een radicale federalistische richting.
De N-VA knoopt, ook al door haar banden met de Vlaamse patronale wereld, aan bij stromingen binnen de Vlaamse Beweging die politieke en economische strategieën met elkaar verbinden en die de ‘Vlaamse economie’ wensen los te maken uit ‘unitaire’ – vandaag: federale – structuren die, zowel in de vorm van hoge begrotingstekorten en een hoge staatsschuld als van sociale solidariteitsmechanismen, ‘negatief’ wegen op het Vlaamse investeringsklimaat. De N-VA situeert zich duidelijk in het verlengde van een tendens die, om tot een wijziging te komen van de sociaaleconomische krachtsverhoudingen, België uit elkaar wil laten vallen.
NATIONALISME EN DE LINK MET POPULISME
Michael Freeden geeft in Is nationalism a distinct ideology? de vijf belangrijkste kenmerken van nationalisme. 1. De natie bepaalt de identiteit en de houding van het volk dat deel uitmaakt van deze natie. 2. De natie wordt beschouwd als superieur. 3. Het volk dat zichzelf tot de natie rekent, wil zich institutioneel verankerd zien. 4. Tijd en ruimte (geografie, taal en cultuur) bepalen de identiteit van het volk. 5. Emoties spelen een belangrijke rol in het percipiëren van de collectieve identiteit (Freeden, 1998).
Nationalisme en populisme vinden elkaar in gemeenschappelijke kenmerken. Zij benadrukken de vrijwaring van een eigen identiteit, zien zichzelf als de betere ‘partij’, verzuchten naar een institutionele verankering of een ‘heart land’ en spelen in op de emoties van het ‘volk’: het ‘volk’ dat bij beiden dé kern vormt van hun bestaan. Deze eigenschappen worden versterkt door een afwijzing van het ‘establishment’ en door een zeer dubbelzinnige opstelling rond de ‘democratie’ die, dikwijls op een vrij demagogische wijze, tezelfdertijd democratische beginselen cultiveert, laakt en bekritiseert. Populisme accordeert het best met nationalisme. De vergelijking toont aan dat het concept ‘volk’ de sleutel is in de verhouding tussen nationalisme en populisme. Uiteraard is nationalisme niet de enige ideologie waarbinnen populisme zich het best gedraagt. Ook binnen het socialisme vinden we populisme terug. Maar het valt wel op dat ook wanneer het socialisme gebruik maakt van populistische technieken (bijvoorbeeld socialistische Latijns-Amerikaanse regeringsleiders) het dikwijls samengaat met een bepaalde vorm van nationalisme.
DISCURSIEVE CONSTRUCTIE
Een nationale identiteit wordt volgens Stuart Hall niet aangeboren maar wordt veeleer door culturele representatie gevormd en kan worden bestudeerd als een discursieve constructie (Hall, 1991 & 1997). Hoe wordt een volk voorgesteld en welke invloed heeft dat op hoe we onszelf voorstellen? Welk ‘verhaal’ wordt over een volk verteld? Welke symbolen en rituelen dragen dit ‘verhaal’ uit? Deze strategieën van representatie en discursieve constructies vertellen niet altijd een feitelijk verhaal en worden niet zelden gebruikt om ‘nationalistische’ eisen van een volk te legitimeren. Te onthouden valt dat Stuart Hall en tevens Ruth Wodak (1999) de klemtoon leggen op het concept ‘representatie’, op hoe identiteiten gevormd worden door discours en praktijken die zich afspelen binnen een representatie. ‘Representatie’ staat voor de processen waarbij door middel van taal, tekens en beelden de betekenis van een bepaald concept wordt geproduceerd en gereproduceerd.
BEVINDINGEN
De vraag die zich opdringt is in welke mate N-VA als populistisch kan worden aanzien. Hernemen we ons populismebegrip dan kunnen we moeilijk anders dan vaststellen dat op basis van ons onderzoek de N-VA in belangrijke mate beantwoordt aan het wezen van populisme: de N-VA spreekt in naam van het ‘ganse’ volk waartoe ze zich richt, ze stelt zich in de plaats van dit ‘volk’, ze herleidt de politieke tegenstellingen binnen dit ‘volk’ tot tegenstellingen tussen dit ‘volk’ en zijn Vijand (Vlamingen die kritiek hebben op de N-VA worden als handlangers aanzien van het Belgisch establishment), ze bedient zich van een soms uiterst negatief beeld van de Anderen (in de eerste plaats de Franstaligen) om zichzelf te bevestigen, ze haalt steeds weer uit naar het (Belgisch) establishment als een kunstmatige volksvijandige macht, ze keert zich tegen de huidige organisatie van de democratie of werpt zich op als de partij die opkomt voor de ware volkse democratische belangen.
Wanneer de auteurs het hebben over de Vlamingen, gebeurt dit door dit volk steeds in een benadeelde positie te plaatsen in het verleden, het heden én de toekomst. Vlamingen worden voorgesteld als een onderdrukt volk, als een volk zonder eigen Vlaamse identiteit, als een volk dat niet krijgt waar het als volk recht op heeft. Dat de Franstaligen steeds de andere partij – met negatieve eigenschappen – van de wij/zij tegenstelling vormen, kan hier niet vreemd aan zijn. Franstaligen, maar ook politieke partijen en (Vlaamse) regeringen, worden ervan beschuldigd de totstandkoming van een onafhankelijk Vlaanderen in de weg te staan en hierdoor mee het Vlaamse volk te ontnemen waar het recht op heeft. De wijze waarop deze regeringen beleid voeren gebeurt niet op een wijze waardoor Vlamingen pas in een echte democratie kunnen leven, d.w.z. niet volgens de visie van de N-VA. Zolang ‘men’ – Vlaamse politieke organisaties en vooral Vlaamse media en intellectuelen inbegrepen – deel blijft uitmaken van België, kunnen Vlamingen niet op een democratische wijze worden behandeld.
Wat ons is opgevallen bij de analyse van de teksten is dat woordvoerders van de N-VA dit alles op een vrij simplistische wijze voorstellen. Zelfs in discussies met intellectuelen vergeten deze woordvoerders niet dat het erop aankomt om complexe maatschappelijke verhoudingen te herleiden tot een eenvoudige, weinig of niet beargumenteerde visie waarvan ze – bewust of niet bewust – verwachten dat ze zal aanslaan bij een bredere (Vlaamse) ‘opinie’. We registreren dat, hoewel er verschillen zijn tussen de auteurs, deze verschillen terug te voeren vallen op varianten van een retorische strategie die een sterk repetitief gehalte heeft en steeds weer het politieke spel rond de staatshervorming binnen een eenvoudig binair schema laat passen. Dit schema heeft haast een manicheïstisch karakter (zwart/wit) of postuleert steeds weer het gelijk van de volks- en staatsvisie van de N-VA. Opvallend hierbij is het zeer frequente gebruik van drogredenen – door alle auteurs – evenals het ‘gebrek’ aan een uitgewerkte argumentatie, kortom een a priori geloof in hetgeen men belijdt. Men wordt als kritische lezer van deze stukken als het ware er toe gedwongen om de aangehaalde ‘feiten’ steeds weer te weerleggen.
Moeten we m.a.w. besluiten dat de N-VA een discours hanteert waar men, zelfs indien men het grondig oneens is met wat dat discours vertelt, hoe dan ook door ‘aangesproken’ wordt? Of waar men niet volledig kan aan ontsnappen omdat men steeds weer verplicht wordt om de verdraaiingen te weerleggen of tenminste aan te klagen door te wijzen op de ‘ware’ feiten?
Om terug te keren tot onze definitie van populisme: ligt de strategische functie van een ideologie – i.c. het populisme – besloten in een samengaan van boodschap en de wijze waarop deze boodschap wordt geuit? Een discoursanalyse laat echter niet toe deze vraag volledig te beantwoorden. Deze vraag peilt immers tevens naar hoe een massabasis voor populisme tot stand komt. Hoe slaagt een populistische partij erin om, met een simplistisch gebrachte boodschap, effectief een belangrijk deel van het ‘volk’ te vertegenwoordigen? Hoe slaagt de N-VA, die oorspronkelijk steunde op een specifiek segment van een – relatief smal – Vlaams-nationalistisch milieu, erin om met haar discours zwaar te wegen op de politieke verhoudingen? Het literatuuroverzicht in het theoretisch en methodologisch deel (van de masterproef), evenals in het deel over een kritische discoursanalyse, bevat aanzetten voor een koppeling van discours en ideologie aan sociale praktijken. Tot deze ‘praktijken’ behoort uiteraard ook een discursieve praktijk, maar de analyse die we maakten, of juister de bronnen (opiniestukken met thema ‘staatshervorming’) die we hiervoor gebruikten, kunnen uiteraard maar een fragment van deze ruimere sociale praktijken bestrijken. Tezelfdertijd menen we wel te mogen stellen dat onze paper, verre van de oorzaken bloot te leggen van het succes van de N-VA, een bijdrage kan zijn aan een onderzoek naar de wijze waarop de maatschappelijke verhoudingen niet alleen door de ‘denkers’ van de N-VA, maar tevens door een bredere ‘Vlaamse publieke opinie’ vandaag gerepresenteerd worden. De autonome dynamiek van het populistisch discours van N-VA moet in de eerste plaats benaderd worden vanuit een feitelijke politieke agenda die bepaald wordt door een Vlaams-nationalistische drang naar een ‘leefbaar’ Vlaanderen en tegelijkertijd vanuit een sociaaleconomische realiteit. Het strategisch simplisme en de wijze waarop men argumenteert, kunnen echter niet verbergen dat N-VA met haar programma de feitelijke amputatie van vitale onderdelen van het staatslichaam als doel heeft.
Gina Heyrman
Dit artikel verscheen ook in het septembernummer 2011 van SAMPOL, jaargang 18, 7, pp. 16-23
Wie zelf zijn/haar conclusies wil trekken, kan een PDF-versie van de masterproef bekomen.
Bibliografie
Abts Koen (2004), ‘Het populistisch appel, voorbij de populaire communicatiestijl en ordinaire democratiekritiek’, Tijdschrift voor Sociologie, 25, 4, pp. 451-476.
Canovan Margaret (2002), ‘Taking politics to the people: populism as the ideology of democracy’, In: Mény Yves & Yves Surel (eds.) Democracies and the Populist Challenge, Houndmills, Palgrave, pp. 25-44.
De Raet Lodewijk (1920), Over Vlaamsche Volkskracht. Vlaanderen’s economische ontwikkeling. Antwerpen, De Vos-Van Kleef, 483 p.
De Wever Bruno (1994), Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde:het VNV 1933-1945, Antwerpen/Tielt, Perspectief/uitgeverij Lannoo, 701 p.
Freeden Michael (1998), ‘Is nationalism a distinct ideology?’, Political Studies, 46, 4, pp. 748-765.
Hall Stuart (1991), Het minimale zelf en andere opstellen. Amsterdam, Sua, 213 p.
Hall Stuart (1997), ‘The work of representation’. In: Representation: Cultural representations and Signifying Practices. London, Sage Publications Ltd, pp.13-73.
Huyse Luc (1973), De taalkwestie sociologisch bekeken (I), Ons Erfdeel, 16,1, pp. 35-44, (II) Ibid., 16,2, pp. 5-14.
Huyse Luc (1980), De Gewapende vrede. Politiek in België tussen 1945 en 1980. Leuven, Kritak, 93 p.
Huyse Luc (1982), ‘België: een wankele natie?’. In: Rosentahl, U. (red.) Politieke stelsels: stabiliteit en verandering. Samsom, Alphen aan den Rijn/Brussel, p. 57-88.
Mudde Cas (2004), ‘The Populist Zeitgeist’ Government & Opposition, 39, 3, pp. 541-563.
Nieuwe Encylopedie van de Vlaamse Beweging (1998), Tielt, Lannoo, 1998.
Peumans Jan (2010), ‘Identiteit en autonomie’ (11 julitoespraak als Vlaams Parlementsvoorzitter), Stadhuis Brussel http://www.janpeumans.be/files/parlementair/generated/persbericht/20100711_11julitoespraak_identiteit_en_autonomie.pdf, 15/04/2011, 10 p.
Taggart Paul (2000), Populism. Concepts in the Social Sciences. Buckingham, Open University Press, 128 p.
Van den Brande August (1967), ‘Elements for a sociological analysis of the impact of the main conflicts on Belgian political life’, Res Publica, 9, pp. 437-469.
Witte Els; Jan Craeybeckx & Alain Meynen (2005), Politieke Geschiedenis van België. Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 584 p.
Witte Els & Harry Van Velthoven (1998), Taal en politiek. De Belgische casus in een historisch perspectief. VUBpress, Brussel, 180 p.
Wodak Ruth (e.a) (1999), The discursive construction of national identity. Edinburgh, Edinburgh Unversity Press, 224 p.
Quévit Michel (1978), Les causes du déclin wallon. L’influence du pouvoir politique et des groupes financiers sur le développement régional. Bruxelles, Editions Vie Ouvrière, 311 p.