Uit de voorgaande berichten is al meer dan eens gebleken dat er een verband bestaat tussen onderwijstalenbeleid en het respecteren of niet respecteren van sociale gelijkheid tussen mensen van verschillende herkomst. Vandaag willen we daar even op ingaan. De lezer kan dan zelf later uitmaken na het lezen van de lang verwachte talen nota van de onderwijsminister of daar effectief van terechte of onterechte sociale (on)gelijkheid zal moeten gesproken worden.
Laten we starten waar we geëindigd zijn de vorige keer… Naar aanleiding van het stopzetten van de financiering van de meertalige OETC onderwijsprojecten te Brussel stond er toen: “Ik vrees dat (…) hier onnodig de keuzevrijheid en opportuniteiten voor de latere arbeidsmarkt beperkt worden. Het zijn vooral allochtone kinderen uit lagere sociale klassen die hier op een aantal punten waar ze nu eens een lichte voorsprong zouden hebben, die mogelijke voorsprong ontnomen worden. Ze beseffen het maar al te goed. Daarom hun protest.” En voor allen moge het overigens heel duidelijk zijn dat een uitstekende kennis van het Nederlands aan het eind van het secundair onderwijs, dus aan het eind van de leerplichtperiode, vooropgesteld blijft, voor allen. Uiteraard zal het ritme van taalverwerving in het Nederlands enkele jaren lang iets trager verlopen bij meertalige leerlingen dan bij eentalige leerlingen. Laten we dus de beoordeling plaatsen aan het eind van de leerplichtperiode. Ik benadruk dit, want dit is het punt waar sommige buitenstaanders die zich nooit in de dynamiek van zulke projecten ingeleefd hebben, op afhaken. Uiteraard spreekt een eentalig in het Nederlands ondergedompeld kind op het eind van zijn 3° kleuter iets meer en beter Nederlands dan een kind dat tegelijk Spaans meekreeg… Het zou er nog aan mankeren. De vraag is, of dit aan het eind van het secundair onderwijs nog steeds het geval is? En als dit dan niet langer het geval is, dan heeft dat meertalig opgevoed kind wel op het andere kind als pluspunt mee dat het tegelijk een tweede taal goed beheerst.
Nu is een eigenaardige kritiek die ik hoorde uit de mond van een kabinetsmedewerker van de minister van onderwijs, dat dit een bevoordeling is van de anderstalige allochtone leerling. Maar als iets op een bepaald vlak voordelig uitkomt voor persoon A zonder een nadeel in te houden voor persoon B, wat is dan eigenlijk het probleem? Of mag een sociaal lager geplaatst kind enkel nadelen hebben? Ik kom hier straks op terug, want blijkbaar zal dit argument voor onze onderwijsminister niet meer meespelen als het om Franstalige middenklasse kinderen gaat die moedertaalonderwijs in het Frans plots wèl zullen mogen krijgen. Dit argument van bevoordeling speelt ook niet mee als het om kinderen van E.U. ambtenaren gaat in de Europese scholen. Het zijn vooral anderstalige lagere-klasse kinderen bij wie er angstvallig afgerekend wordt of zij ook maar ergens een punt van voordeel zouden ondervinden in hun schoolloopbaan.
Wie in Brussel-19 Frans als onderwijstaal (en dus niet enkel als ‘vreemde taal’) aanbiedt, doet in feite een uitstekend aanbod van moedertaal -onderwijs aan van huis uit Franstalige kinderen. Nu is daar op zich niets tegen… maar zijn we het erover eens dat veel van die kinderen met Frans als authentieke moedertaal, zeker diegene die in een van de Woluwes of Ukkel school lopen, eerder uit middenklasse gezinnen afkomstig zijn? Nogmaals… ik juich het toe dat die kinderen zulke kansen krijgen, maar waarom kan eenzelfde kans niet aangeboden worden aan anderstalige moedertaalsprekers? En waarom gaat hier plots het argument niet meer op, dat deze kinderen bevoordeeld worden tegenover de andere kinderen? Er is maar een mogelijke reden: de ouders van die kinderen beschikken over betere lobby’s.
Een tweede vaststelling bij het beoordelen van sociale ongelijkheid is dat de legitieme belangen van zulke sociaal lager gesitueerde anderstalige ouders en kinderen als “minder belangrijk” ervaren worden door de overheid. Herinner u het geval van de kinderen van Fascianella, verhaal dat ik in vorig bericht meegaf. Hier hadden we een geval waar een ouder die zich uit de lagere klasse wou opwerken en met dat voor ogen de combinatie Nederlands-Italiaans een sterke combinatie vond, zijn kinderen in een OETC project plaatste omdat hij daar toekomst in zag. De onderwijsminister wil zoiets niet langer financieren. De vraag die dan rijst is: waarom vinden onderwijsministers dat ze kinderen en ouders uit deze sociale categorieën in hun positieve mogelijkheden mogen fnuiken? Waarom kan voor hen niet wat voor kinderen van ambtenaren uit de Europese gemeenschap via het systeem van de Europese scholen wèl kan? Ik zie maar één reden: omdat die ouders te weinig stem hebben én omdat er teveel onbekendheid is met wat die ouders zelf als een belang voor hun kinderen zien. Dit is een tweede uitdrukking van sociale ongelijkheid.
Derde vaststelling. Men kan inroepen dat het Frans in tegenstelling tot het Spaans, Turks of Italiaans een nationale taal is in België. Dit klopt… maar waarom valt nu plots de reden weg dat hier een mogelijke bedreiging voor de kwaliteit van het Nederlands in schuilt, zeker te Brussel? Twee bedenkingen hierbij: (a) in structureel sterke Nederlandstalige scholen die nu al een sterke Franstalige oudervertegenwoordiging hebben, zal de aanwezigheid van de middenklasse Franstaligheid stevig verankerd worden; (b) je mag er vrij zeker van zijn dat de invloed van zulke zwenking in het talenbeleid in scholen met een zwakkere draagkracht, een veel groter ont-Nederlandsing van het onderwijs als gevolg zal hebben dan ooit met om het even welk OETC project ook maar kon gebeuren…Ik zie geen enkel ander argument om zulke beweging toe te staan, dan een duidelijke keuze door onze minister van onderwijs (en de NVA-medewerkers die hem steunen) tegen de aanwezigheid van allochtone leerlingen in de Vlaams-Brusselse scholen, en een dito positieve keuze in hun hoofde voor een middenklasse perspectief van Franstaligen in het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. Op termijn leidt dit tot een grotere dualisering in het onderwijslandschap te Brussel tussen scholen met een aantrekkelijk versus scholen met een minder aantrekkelijk aanbod.
Stevenen we regelrecht af op een grotere sociale ongelijkheid in het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. Is er een relatie tussen onderwijstalenbeleid en sociale ongelijkheid? Ja,
want:
1. de allochtone anderstalige kinderen mogen zeker op geen enkel vlak positief gediscrimineerd worden, daar waar dit voor andere kinderen blijkbaar wèl mag,
2. die ouders worden minder .dan andere midden- of hogere-klasse ouders bekwaam geacht om eventueel over de nuttige toekomst van hun kinderen na te denken en beslissingen te nemen,
en (3) de verfransing, op voorwaarde dat ze door een middenklasse gedragen wordt, wordt geaccepteerd, wat tot verdere dualisering van het Vlaamse onderwijslandschap te Brussel zal leiden.