Beste gegadigde
Wees welkom en neemt u plaats aan de rouwtafel.
Kijkt u links van u, kijkt u rechts.
We missen de blauwe antilope en ook wel de falklandleeuw.
Laten we niet langer op hen wachten.
Michel Houllebecq zal voor ons het tafelgebed inleiden.
Michel?
Euh …
Blijkbaar gaf ook Michel verstek.
Gelukkig zijn er nog altijd zijn boeken:
Nu het moment daar is dat haar laatste vertegenwoordigers zullen uitsterven, achten wij het gerechtvaardigd de mensheid deze laatste eer te bewijzen. Ook dit eerbewijs zal uiteindelijk vervagen en in het zand van de tijd verdwijnen. Toch moet een dergelijk eerbewijs ten minste één keer zijn gebracht. Dit boek is opgedragen aan de mens.
Neen, Michel. Je vergist je als je denkt dat we vandaag rouwen om de mens. Je vergist je als je denkt dat ook wij, mensen, vandaag zijn uitgestorven. Wij, mensen, wij leven nog.
Maar misschien, Michel, denk je dat ook helemaal niet. Misschien, Michel, denk je dat we de tijd maar beter eens diep vooruitdenken, ons daarin oefenen. Omdat de gevolgen van wereldwijde klimaatopwarming wel eens honderdduizend jaar zouden kunnen duren, lijkt het je belangrijk dat we dat van nu af aan af en toe doen.
Ik dank je, Michel.
Goed.
Wat kan ik u nog zeggen?
De pot schaft gestoofd kalfsvlees met wintergroenten! Mijn lievelingskost!
Euh …
Vergeeft u mij. Ik ben wat op mijn hoede voor een al te overhaaste intimiteit met u. Dan praat ik maar over het eten. Zoals je ook over het weer praat. Maar nu we niet meer onschuldig over het weer kunnen praten, praat ik dus maar over kalfsvlees met wintergroenten, al vraag ik me nu ook wel af in hoeverre met name vooral het kalfsvlees nog onschuldig blijft … Euh …
Dat verdomde kalfsvlees ook!
Beste gegadigde, ik wil u graag iets opbiechten.
Kalfsvlees maakt van mij geen mens meer, begrijpt u?
U zult vast zo goed willen zijn om dat te begrijpen, toch?
Neen?
Ben ik niet duidelijk genoeg?
Wacht u even … Ik word misschien duidelijk als u mij toestaat eerst te spreken over hetgeen van waaruit mijn on-mens-gevoel volgt en die door het merendeel van u ongetwijfeld wél begrepen wordt! Dat is mijn aandoening, mijn kever-complex als ik het zo mag uitdrukken en die u … euh … van die indruk kan ik me niet onttrekken, ongetwijfeld bekend in de oren klinkt. Toch? Ja, toch?
Mijn beste gegadigde, het gevoel is u toch bekend?
Het gevoel dat u op een ochtend wakker wordt en u voelt dat u geen mens meer bent, neen, geen mens, maar een ondier, een insect, een kever, een grote piskever … Allez, hoe is dat nu mogelijk, denkt u dan! Alles, maar toch geen grote piskever!
Neen?
Prrr … Prrr …
Euh …
Kijk. Je zet je aan tafel. Je vraagt de ober om een kalfslap. Je begint te eten. Tja. Eigenlijk weet je ook niet waarom je begint te eten. Nee, je weet echt niet waarom. Ik bedoel, niet omdat iemand je daartoe dwingt, eet je, niet omdat je niet beter weet, eet je, niet omdat je geen andere keuze hebt, eet je, neen, je eet zelfs niet eens voor je plezier. Plezier? Voel je al lang niet meer, nu je kijkt naar dat smerige lijf van je, je opgeblazen buik, je vetkwabben, naar die vettige pretoogjes waarin het kalfslapje op je bord zich weerspiegelt. Je voelt je vingers die als tentakels rond dat kalf dansen, ja tentakels zijn het, dat is wel het minste wat je kunt zeggen, tentakels in plaats van zenuwsprieten, want zenuwen, want voelen, dat doe je al lang niet meer, neen, je voelt helemaal niets. Je boert dat je genoeg hebt en je piept vervolgens naar de ober om er toch nog eentje te bestellen, nog zo’n kalfslapje en daarna nog een lapje en nog een lapje. En terwijl je eet, voel je plots die innerlijke verscheurdheid opkomen, die walging tegenover jezelf, tegenover het ondier in je dat je zo doet eten, het ondier in je dat je de hele planeet kapot doet eten. Eigenlijk wil je niets liever dan dat ondier in je uitroeien, maar het enige wat je doet, is blijven eten, blijven eten, en drinken ook, want hoe meer je drinkt, hoe meer je kan blijven eten en van al dat eten en van al dat drinken moet je pissen maar je blijft op je stoel want je wilt niet naar het toilet, neen, je kan niet stoppen met eten dus blijf je aan tafel en pis je maar in je broek hop je laat de pis lopen en hop eten, ja blijven eten, hop, je zit aan het zesde kalfslapje, wat zeg ik, hop, zevende kalfslapje, hop, zeven maal zeventigste kalfslapje …
‘In de naam van de grote kever en de zoon van de grote kever en de tweede zoon van de grote kever en de derde zoon van de grote kever, o de kever kent vele zonen ja kevers bestaan in grote getallen ja getallen van zulke omvang je kunt het je niet voorstellen het regent kevers ja kevers in zulke omvang dat ze een aanzienlijke schade kunnen toebrengen aan de planeet ja schadelijk zijn ze schadelijk voor alle gewassen voor alle ecosystemen dat weet je maar al te best’ en hop je zit al aan je negende kalfslapje en hop na je tiende kalfslapje sla je je ogen neer en prevel je zachtjes ‘in de naam van de grote kever ik ben zo schadelijk ja zo schadelijk maar dat wil ik helemaal niet vanaf nu ben ik niet meer schadelijk vanaf nu ben ik geen zoon meer van de grote kever’ ja dat prevel je zachtjes tegen jezelf en terwijl je prevelt, merk je dat je tentakels hop naar het elfde kalfslapje grijpen en hop twaalfde en hop dertiende en hop je kan de tel niet meer bijhouden hop je kan niet meer tellen op je tentakels want je hebt het te druk met naar kalfslapjes grijpen smerige kalfslapjes nog smerigere tentakels, je doet je ogen dicht om al die smerigheid toch maar niet meer te hoeven zien ja zo blijf je met je ogen dicht dicht dicht dicht dicht tot je de volgende ochtend wakker wordt ergens op een plaats je weet niet waar en je je hoofd voorzichtig optilt en je merkt dat je bent aangemodderd met je enkels en met je bovenlijf in grijsbruin uitgekookt uitgebraakt kalfsvlees en je je lange eet-stroom van gisteren herinnert en je het vervolgens uitschreeuwt met toch alweer een kalfslapje als ontbijt in je bek IK BEN GEEN MENS MEER IK BEN GEEN MENS MEER IK BEN GEEN MENS MEER …
***
Beste lezer
Bent u er nog?
Mag ik u uitnodigen om een blik te werpen op de interne keuken van mijn schrijfpraktijk?
Kent u het schilderij der Wanderer über dem Nebelmeer van Caspar David Friedrich?
Soms kijk ik er een tijdje naar. Ter inspiratie voor de piskever.
De wandelaar van Friedrich is natuurlijk niet zo’n pathologisch figuur zoals de piskever. Veeleer is hij een melancholisch figuur.
Victor Hugo omschreef de melancholie als “het geluk om droevig te zijn” en die simpele vijf woorden duiden voor mij het complexe karakter van de melancholie. Melancholie is louter vreugde noch louter droefenis maar net een voortdurende oscillatie tussen beide emoties. Melancholie kent twee bewegingen: een achterwaartse en een voorwaartse. Ze kent een reflecterende beweging achteruit waarin de melancholicus bij de verloren tijd verwijlt, bij zijn object van gemis, anderzijds beweegt ze zich ook voorwaarts: een vreugdevol verlangen openbaart zich om met dat gemis iets te doen. Daarom heeft de melancholie, mijns inziens, iets weg van een rouwproces.
Ook in klimaatrouw schuilt melancholie: de teloorgang van de natuur/cultuur zoals ‘wij’ die kennen, de verloren tijd in de vorm van een zekere machteloosheid, het gevoel te klein te zijn in vergelijking met de diepe complexiteit van de problematiek, de overweldigende kracht, macht en onmacht van natuur en mens met een open, onzekere toekomst als onvermijdelijk gevolg… Die melancholie aanvaarden, en daarmede ook het rouwproces, lijkt me fundamenteel een eerste stap richting ecologisch denken.
Ik denk dat de piskever veel van de melancholie van de wandelaar kan leren. Het zou zijn klimaatschuld minder pathologisch, meer hoopgevend maken.
Laten we nog even een blik op het schilderij werpen.
Bijzonder toch, hoe de voorgrond en de achtergrond door de dikke laag mist in elkaar overglijden? Moet je denken: als de man nog één stap voorwaarts zet, dan verdwijnt hij, voorgoed in de afgrond!
Ook dat typeert de melancholische wandelaar: zijn buiten-staan, zijn onoverbrugbare afstand tussen de wereld van waarúit hij contempleert en de wereld díe hij contempleert.
Toch stel ik me al een tijdje de vraag hoe het komt dat de wandelaar zo veilig weg van die mist staat. Of is het een dikke laag smog? Welke lucht ademt de wandelaar in zodat hij niet gestikt wordt door de smog? Hoe wordt de temperatuur op de plaats van waaruit hij in het ijle staart, geregeld? Uit wat voor materialen bestaan zijn rotsen zodat die hem beschermen tegen de oneindige afgrond?
Het lijkt alsof de wandelaar zich op een klimaat-loze plek begeeft.
Toegegeven, zelf waan ik me soms ook op zo’n klimaat-loze plek. Zo verwijl ook ik vaak op melancholische wijze bij de piskever. Ik voel de vreugde om verdrietig om hem te zijn. Maar ik blijf ook veilig beschut achter het gerieflijke licht van mijn werkkamer.
Maar wat ik wilde zeggen: Een klimaat-loze plek lijkt te suggereren dat er een dode, inerte natuur heerst, een natuur die onverschillig lijkt voor al ons menselijk handelen, een illusie die natuurlijk niet te rijmen valt met wat er werkelijk gebeurt: de retroactie van diezelfde natuur op ons al te heerszuchtig handelen.
Wat nu?
Ik bedoel: met de melancholie.
Valt er voor de piskever überhaupt nog iets van de wandelaar te leren? Moet de melancholie van de wandelaar niet, net als de pathologie van de piskever, op de schop?
Maar de melancholie had toch iets weg van een rouwproces? En zei ik niet zelf dat een rouwproces me onontbeerlijk lijkt voor een eerste stap richting ecologisch denken?
Als we het kind niet met het badwater willen weggooien, dan moeten we de melancholie her-denken.
Hoe ziet de melancholie eruit als de ‘rotsvaste’ tweesplitsing tussen de wereld van waaruit de wandelaar contempleert en de wereld die hij contempleert, opgeheven wordt? Als er tussen subject en object, cultuur en natuur… minder star en meer hybride wordt gedacht, met gevolg dat de wandelaar zich op generlei manier nog op een klimaat-loze plek kan begeven?
Nog een paar vragen om het af te leren:
Hoe kan melancholie op klimatologisch vlak meer zijn dan louter het verdriet dat we niet terug kunnen naar een wereld van minder dan vierhonderd ppm CO2? Hoe kan ze meer zijn dan louter het gemis naar de blauwe antilope of de falklandleeuw die intussen zijn uitgestorven? Als melancholie nog steeds “de vreugde om verdrietig te zijn” betekent, waarin zit haar vreugde dan?
Er schuilt misschien een voorzichtig-avontuurlijke vreugde in de open toekomst die de onzekerheid van de klimatologische toestand met zich meebrengt. Misschien kan de wandelaar die voorzichtig-avontuurlijke vreugde ervaren als hij eens naar zijn voeten durft kijken. Dan zal hij merken dat hij al die tijd in een illusie heeft geleefd, dat hij dácht dat hij op een rots stond, maar dat hij in wérkelijkheid al lang de afgrond is ingetuimeld.
Wat de piskever betreft: Er lijkt een onwil in hem te sluimeren in het loslaten van zijn starre entiteits-denken, het soort essentialisme dat hem toelaat om mensen als wezenlijk mens te denken en te scheiden van al het andere.
Misschien is hij getraumatiseerd doordat hij zijn banden met niet-menselijke wezens heeft doorbroken. Vingers bijvoorbeeld zijn helemaal niet exclusief menselijk. We delen ze met vele dieren.
Wat als de piskever zijn niet-wezenlijk menselijke ledematen aan zijn mensenlichaam zou toelaten? Misschien wordt zijn pathologie dan wel een melancholie en stemt hem dat ten langen leste vreugdevol.
Dan verwijlt hij bij zijn rouwtafel vol kalfslapjes en denkt: “ik hoef de kever in mij niet uit te roeien, meer nog: het is onmogelijk, net zoals de kever in mij onuitroeibaar is, is ook de mens in mij onuitroeibaar, het verschil is minder dan ik dacht: een mens heeft vingers, maar ook voelsprieten, een kever heeft voelsprieten maar ook tentakels, wiens laatste ook de mens niet onbekend zijn”.
Ik wens de piskever alvast minder star denken toe. En veel melancholie.
Ik hoop dat de piskever mag rouwen.
Vele eeuwen of millennia later, als er ook gerouwd zal moeten worden om het einde van de mensheid (we kunnen de tijd maar beter eens diep vooruitdenken, de Apocalyps denken om ze tegen te gaan) houdt de piskever voor de tweede maal een rouwrede. Misschien zal het hybride-denken waarin hij zich intussen heeft getraind het hem mogelijk maken om dan, aan de tafel van het laatste avondmaal der mensdom gezeten, op een speelse, niet-starre manier James Lovelocks laatste woorden uit zijn misschien wel laatste boek te prevelen:
Maar we zijn wat we zijn. Dat is de wijsheid van de hoge leeftijd, het accepteren van onze tijdelijkheid, waarbij we troost putten uit de herinneringen over wat we gedaan hebben en wat we met een beetje geluk wellicht nog kunnen doen. Misschien kunnen we ook hopen dat onze bijdrage niet helemaal vergeten wordt als wijsheid en begrip zich vanaf de aarde buitenwaarts verspreiden om de kosmos in de armen te sluiten. (Lovelock, p. 160)
Bronnen:
Houellebecq, M. (2007). Elementaire deeltjes. (vert. Martin de Haan). Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers.
Lovelock, J. (2020). Welkom in het Novaceen. (vert. Leontine B. Corstius). Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact.