(Uit Wereldbekerdromen – De WK’s van België 1930-2014, Houtekiet Uitgeverij 2014)
Pas toen ik die drie oervlaamse jongetjes zag spelen,
in de herfst van 2013, enkele dagen na de WK-kwalificatie, en hoorde wie ze
wilden zijn, drong het ten volle tot me door hoezeer de tijden veranderd zijn,
ook in het voetbal. En toch: als ik mij ooit met de nationale ploeg heb
kunnen identificeren, dan wel nu, in 2014. Hoezo? Jij bent een blanke
Kempenzoon!
Ja, maar ik verkeer ook al heel mijn volwassen
leven in het gezelschap van Marokkanen, Afrikanen, Hollandse Antillianen en
andere exoten. Dat is nooit een bewuste,
laat staan geëngageerde keuze geweest. Ik hou toevallig van reggaemuziek en dan
kom je vanzelf in contact met andere bevolkingsgroepen. Dat was al zo in
Leuven, waar ik als student en radiomaker mijn eerste Afrikanen leerde kennen.
In de Antwerpse wijk Zurenborg woonden verschillende Marokkanen, onder wie
enkele met dreadlocks, toen nog een spiritueel en geen fashion statement. Mijn
vrouw was vroeger getrouwd met een Ghanees, in hun gezelschap leerde ik weer
een heel andere gemeenschap kennen. (Als Afrikanen scheiden, gebeurt dat zonder
wrok en drama.) Op Couleur Café, Reggae Geel, de Antilliaanse Feesten en andere
festivals heb ik mij altijd thuis gevoeld, verlost van de voor anderen zo
vanzelfsprekende blanke dominantie in de culturele sector.
Iedere zomer vragen experts en journalisten zich af waarom er toch zo weinig
allochtonen/jongeren van vreemde origine/kleurlingen/nieuwe Belgen (schrap wat
u tegen de borst stoot) naar de festivals komen. Waarom kunnen we die mensen zo
moeilijk bereiken en overtuigen om zich te ‘integreren’? Ik ben zelf nog nooit
naar Rock Werchter geweest. Eén keer naar Werchter Classic, dat wel. Een
traumatische ervaring was dat, omdat ik daar geconfronteerd werd met de
doorsnee leefwereld van mijn generatie. Ik bespaar u de details maar het zuip-,
vreet- en feestgedrag van het publiek stond heel ver van mijn ervaringen op de
festivals die ik bij voorkeur bezoek. In Werchter voelde ik mij in het geheel
nièt thuis, terwijl er toch enkele van mijn favoriete popgroepen op het podium
stonden. Ik ben blijkbaar ook niet goed geïntegreerd.
Geldt dat mutatis mutandis dan ook voor de muziek? Zijn genres als hiphop en
reggae slecht geïntegreerd omdat er minder ‘eigen volk’ op afkomt? Of vinden ze
gewoon minder gehoor bij mensen van hier? Bij journalisten alleszins, anders
zou ik na al die jaren niet de enige zijn en blijven die over reggae schrijft.
Voor hiphop heeft dat ook heel lang gegolden. ‘Gedaan met de speeltijd’ titelde
de vaste popredacteur van De Morgen eind jaren 80 toen hij een slecht
hiphopconcert gezien had, voor hem reden genoeg om het hele genre maar meteen
dood te verklaren. Maar de ene zijn dood was in dit geval mijn brood. Een
decennium lang mocht ik zowat alle hiphopconcerten verslaan, van Ice-T tot
Wu-Tang Clan. Prince: ook een zwarte. Doe jij maar. Wereldmuziek: weet jij daar
iets van? Goed, ga dan ook maar naar Sfinks. Anderen waren volstrekt niet
geïnteresseerd, ik voelde mij consequent bevoorrecht.
Ik schreef intussen ook over sport. Door mijn verbondenheid met Afrikanen en
Marokkanen via de muziek voelde ik mij als vanzelfsprekend aangetrokken tot
Afrikaanse en Marokkaanse voetballers. Afrikanen, dat waren toen nog
huurlingen, meestal voor een habbekrats getransfereerd van Ghanese, Senegalese
en Nigeriaanse clubs, verblind door de ijdele beloftes van kleine
zelfstandigen, hier ondergebracht in armoedige studio’s en zelden in staat om
door te breken op het hoogste niveau, laat staan om een transfer te versieren
naar een grote buitenlandse club. Die jongens werden in de eerste plaats
beschouwd als goedkope investeringen, en even makkelijk weer afgeschreven.
Alleen toppers als Stephen Keshi en Charly Musonda ontsnapten aan die
wetmatigheid, en werden door het establishment in de armen gesloten.
De Marokkanen waren meestal tweede generatie, hier geboren of van kindsbeen
opgegroeid. De eerste van wie ik destijds, zo rond 1990, een interview afnam,
was Mohammed Lashaf van Antwerp, die later nog vier jaar voor Standard zou
spelen. Ik heb hem zelfs eens samengebracht met Filip De Winter, sterke man van
het (toen nog) Vlaams Blok. Ontroerend gesprek was dat, omdat beide mannen hun
vooroordelen moesten herzien, zo oog in oog met elkaar, en op het einde zelfs
hartelijk afscheid namen van elkaar.
Over discriminatie en racisme liet Lashaf die dag niet het achterste van zijn
tong zien. Hij had geleerd om te zwijgen, om de mensen ‘van hier’ niet te
confronteren met hun tekortkomingen. Maar onderhuids broeide er wel iets, een
zekere somberte en gelatenheid, gevoed door de altijd weerkerende weigeringen,
beledigingen, hatelijke spreekkoren en politiecontroles. Mijn Marokkaanse
vrienden hadden er al vaak over verteld, hadden ermee leren leven, maar zouden
het nooit volledig accepteren.
Nordin Jbari bevestigde mijn vermoedens. Ik heb met hem gepraat bij Anderlecht,
AA Gent en Club Brugge, drie clubs even ambitieus als hijzelf, maar in hun hall
of fame zul je Jbari niet tegenkomen. Hij viel ook twee keer in als Rode
Duivel, de eerste Marokkaan in de nationale ploeg. We hadden het vaak over de
vele honderden Marokkaanse jongetjes in het Belgische jeugdvoetbal, en waarom
die rond hun vijftiende, zestiende plots massaal moesten afhaken. Gebrek aan
discipline en teamspirit, zoals je vaak hoorde fluisteren? Of toch verhuld
racisme, discriminatie op basis van naam en afkomst, zoals algemeen aanvaard op
de Belgische arbeidsmarkt?
Jbari nam ook geen blad voor de mond als het over zijn collega’s ging,
zij het niet altijd on the record. Wanneer het bandje niet meer draaide,
vertelde hij over de beledigingen die hij op het veld en in de kleedkamer te
verduren kreeg, de moeizame verhoudingen met trainers en besturen, het gebrek
aan respect en erkenning. Ik weet niet of hij echt de top had kunnen bereiken
maar zijn volle potentieel heeft Nordin Jbari nooit kunnen verwezenlijken.
Daarvoor waren de Belgische geesten nog niet rijp. Liever een Kroaat of een
Braziliaan naturaliseren dan een Marokkaan van hier laten doorstoten. Onder
voorbehoud, want misschien was dien Jbari achter de schermen een ettertje, en
heb ik daar nooit het fijne van geweten.
Het is een lastig thema om over te schrijven. Je wordt algauw politieke
correctheid verweten (wat ik op zich geen slechte kwaliteit vind) en
misplaatste solidariteit. Alsof ik de Belgen met buitenlandse roots (altijd een
hekel gehad aan het woord ‘vreemdelingen’) bewust zou verheerlijken, vanuit een
soort links plichtsbesef, en blind zou zijn voor hun gebreken en
tekortkomingen. Niets van dat alles. Het is de muziek die ons bij elkaar heeft
gebracht. Ik heb zo een hoop Afrikanen en Marokkanen leren kennen, en sindsdien
weet ik dat ze geviseerd en gediscrimineerd worden. Dat was al zo in de jaren
80, en daar is (getuige tal van nationale en internationale rapporten) nog maar
weinig aan veranderd. Niet eigen aan de Vlamingen of de Belgen maar bij ons
zitten racisme en etnische vooroordelen blijkbaar wel erg sterk ingebakken.Tot
diep in de jaren 2000 weerklonken op de voetbaltribunes regelmatig oerwoudgeluiden, telkens als een
donkere speler de bal raakte. Ik heb dat altijd een schandelijke gebruik
gevonden maar het heeft lang geduurd voor de clubs en de bond actie ondernamen.
Waar maken we ons druk over? Die mensen menen dat toch niet? Laat ze zich toch
uitleven! Zulke reacties zijn het verderfelijke restant van 400 jaar westers
superioriteitsgevoel. Veel bange blanke mannen willen of durven nog niet
toegeven dat de gouden jaren van Europa achter ons liggen, dat we niet langer
straffeloos andere continenten kunnen leegroven en hele volkeren knechten. Ze
begrijpen ook niet dat al die mensen nu gewoon hier hun deel van de koek komen
opeisen, de koek die wij gebakken hebben met hùn grondstoffen en in het zweet
van hùn aanschijn. Voetballers, alla, maar toch niet al die andere leeglopers
en fortuinzoekers? Het is de boemerang die keihard terugkeert, recht in ons
gezicht, na van vier eeuwen van koloniale onderdrukking en rooftochten. Laat u
vooral niet wijsmaken dat onze voorouders keihard gewerkt hebben om de huidige
welvaart op te bouwen en dat wij al onze bezittingen rechtmatig verworven
hebben. En dan amper een halve procent van het bruto nationaal product besteden
aan ontwikkelingssamenwerking, niet eens de 0,70% die begin jaren 60 (!) al beloofd werd. Gelukkig vloeit er nu via de
voetbalmiljonairs toch al iets meer geld terug naar Afrika en andere minder
welstellende streken.
Om al die redenen zijn de Rode Duivels meer dan ooit mijn ploeg. En omdat ze zo goed spelen
natuurlijk, eindelijk weer het mooie, soepele voetbal van de Mondiale in Italië
(1990), het laatste grote toernooi waar het Belgische elftal mij in vervoering
wist te brengen. Toen Enzo Scifo nog een volbloed Belg was en geen ‘Siciliaan’,
zoals hij later, in slechtere dagen, wel eens genoemd werd. Zo dun is die grens
van beschaving. Het hoeft maar even wat minder te gaan of door het laagje
vernis gloort al het primitieve denken van weleer.
Jammer dat we al die supertalenten zo weinig aan het werk hebben gezien in de
Belgische competitie. Daar zijn ongetwijfeld onweerlegbare economische redenen
voor. In mijn tijd, toen de dieren nog spraken, was het anders. Toen kwamen de
beste voetballers van Europa nog naar hier, zoals ze nu naar Spanje of Engeland
trekken. Lothar Emmerich, Rob Rensenbrink, Wlodek Lubanski, Karl Kodat: ik
besefte in die tijd, de jaren 70, nauwelijks dat hier zoveel internationale
toppers rondliepen. En al helemaal niet dat ze hier in de eerste plaats meer
zwart geld konden verdienen dan elders. Eens dat circuit in 1984 was
blootgelegd (en en passant ook de
omkoopaffaire Waterschei-Standard) bleken plots veel minder buitenlandse
sterren de weg naar onze velden te vinden.
In diezelfde periode zetten steeds meer Belgische voetballers hun eerste
schuchtere stappen over de grenzen. Scifo, Ludo Coeck, Erwin Vandenbergh, Filip
De Smet, Stéphane Demol, Eric Gerets, en de grootste van allemaal: Jean-Marie
Pfaff. Maar zelden werden ze hier zo jong weggehaald als de Rode Duivels van
nu. De Belgische clubs kunnen al lang niet meer concurreren met het buitenland,
talentrijke spelers worden op jeugdige leeftijd gescout. Spijtig voor ons,
inderdaad, maar een goeie zaak voor hen èn voor het niveau van de nationale
ploeg. Zouden ze in België ooit zoveel vooruitgang hebben geboekt? Ze hadden
zich hier alleszins niet kunnen meten met andere topvoetballers, hadden nooit
de druk ervaren van uitverkochte megastadions en exuberante media-aandacht.
Kortom: zonder die transfers zouden onze clubs niet kunnen overleven en zouden
de Rode Duivels nooit zo sterk geworden zijn. It’s the economy, stupid.
Een aangenaam bijverschijnsel van het succes is de nieuwe belgitude. Die had zich ook al aangediend in andere sectoren, met
Stromae als boegbeeld, maar niets dat een volk zo verenigt als de nationale
voetbalploeg. En voor sommigen een hele verademing na al die jaren van Vlaams
kaakslagnationalisme en diffuse
splitsingsplannen. Zowel Marc Wilmots (een uitgesproken Belgicist) als Bart De
Wever (separatist) mogen dan al beweren dat ze voetbal en politiek liever
gescheiden houden, de psychologische impact van het succes zou wel eens een rol
kunnen spelen bij de verkiezingen in de lente van 2014.
Steven Martens, CEO van de voetbalbond, wil de Rode Duivels voor en tijdens de
wereldbeker positioneren als een sterk merk, als een wereldmerk zelfs, ‘vanuit
hun eigen identiteit: jong, speels, trendy, multicultureel.’ Kortom alles wat
het Vlaanderen van de heersende partijen niet is. En dan dat ene woord:
multicultureel. Ik durfde het zelf nog nauwelijks gebruiken de laatste jaren.
Diezelfde partijen hebben er immers alles aan gedaan om het begrip in
diskrediet te brengen en weg te lachen als de naïeve droom van culturo’s en
intellectuelen. Toegegeven: een mooi woord is het niet, multicultureel. Maar is
er een mooier ideaal denkbaar? Een wereld waarin (letterlijk) veel culturen
samenleven en samen leven: het zou de ultieme maatschappelijke ideologie kunnen
zijn, wars van politieke of religieuze voorkeuren, onthecht van nationalisme en
eigenwaan, onafhankelijk van financiële instituten en lobbyisten, gericht op
het welzijn en welbevinden van iedereen. Politici die de multiculturele
maatschappij beschimpen en bespotten, die de realiteit ontkennen en weigeren
hun vastgeroeste denkbeelden te veranderen, zouden zich diep moeten schamen.
Iedereen weet dat de mensheid één grote stam is, meer dan ooit met elkaar
verbonden, fysiek, mentaal, virtueel, sociaal, ecologisch en emotioneel. Het is
een misdaad om die evolutie te willen afremmen, en zeker om je kiezers ook nog
eens een rad voor de ogen te draaien. De
multiculturele samenleving is een feit, get over it.
De invloed
van de Rode Duivels op die evolutie is niet te onderschatten. In een land waar
de meeste burgers hun gekleurde medemens nog vaak aanspreken (als ze dat al
durven doen) in het Engels of het Frans, meestal met de vraag waar ze vandaan
komen dan nog, kan het geen kwaad om af en toe een voetballer van Afrikaanse of
Marokkaanse afkomst te zien en te horen die gewoon Vlaams spreekt, met een
regionaal accent dan nog. Die brave burgers zouden anders nog denken dat ze
niet bestaan, Belgen met een andere huidskleur, hier geboren en getogen. Ik
overdrijf maar ik weet ook dat de meeste ‘autochtone’ (god, wat haat ik al die
besmette woorden) Belgen zelden of nooit in contact komen met andere
bevolkingsgroepen.
Ja, ik ben
trots op die multiculturele Belgische ploeg. Ze reflecteert mijn ideale wereld,
ook al zouden voetballers daar nooit zoveel kunnen verdienen als hier. Met
wortels die naar alle windstreken reiken, en mensen van alle kleuren,
overtuigingen en voorkeuren die vredig samenleven, elke groep gerespecteerd en
in zijn waarde gelaten, maar wel samen onderweg naar het beloofde land*.
Halleluja!
* Brazilië
Dit is het twaalfde en laatste hoofdstuk van het boek Wereldbekerdromen – De WK’s van België 1930-2014, Uitgeverij Houtekiet 2014.