Op 15 december 2010 maakte het Simon Wiesenthal Center een opmerkelijk eindejaarslijstje bekend: de top-10 van antisemitische uitspraken van het afgelopen jaar. Op de zesde plaats van deze lijst staat de Belgische Europees commissaris Karel De Gucht met zijn uitspraken die hij op 2 september van dit jaar deed in het radio 1-programma “De Ochtend”.
Het centrum wil met het lijstje de opgang van het mondiale antisemitisme aantonen en bewijzen dat antisemitisme verder zijn intrede doet in landen waar je het niet van zou verwachten. Bij het lezen van deze top-10 stoot je op vaak zeer betreurenswaardige uitspraken van prominente personen uit de politieke of journalistieke wereld.
Op nummer één staat de voormalige Witte Huis-correspondente Helen Thomas met uitspraken over de door haar gewenste terugkeer van alle joden naar Oost-Europa (mei 2010) en uitspraken over de geldzucht van de joden (december 2010). Deze uitspraken zijn zo extreem en stereotyperend dat ze zelfs bij het grootste deel van de Palestijnen als volledige onzin worden aanzien. In oktober van dit jaar sprak ik met de Palestijnse vredesactivist Mohammed Abuayash uit Hebron. Hij benadrukte het belang van het bestaan van de staat Israël en hamerde op het recht van het joodse volk om deze staat te bewonen, uitspraken die gelukkig door het overgrote deel van de Palestijnse bevolking gesteund worden.
Wie de Israëlische actualiteit volgt had verwacht dat de eerste plaats in deze lijst zonder enige concurrentie zou ingenomen worden door Iraans president Mahmoud Ahmadinejad. Haast wekelijks haalt deze man met groteske, antisemitische uitspraken de voorpagina’s van de Israëlische kranten maar hij valt niet te bespeuren in de top-10 van het Simon Wiesenthal Center. De lijst heeft dan wel de bedoeling om de schijnwerpers op westerse antisemieten te richten maar Mohammad Mahatir (derde plaats, premier van Maleisië) en Taha Al-Mutawakil (vierde plaats, plaatsvervangend Palestijns minister van informatie) zijn moeilijk westerse politici te noemen.
Met zijn uitspraak over de invloed van de joodse lobby op de Amerikaanse politiek wist Karel De Gucht zich een zesde plaats in deze lijst te verwerven. Het lijkt mij eigenaardig dat het beamen van de macht van de joodse lobby aanzien wordt als iets negatiefs voor deze groep. Voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, wordt vaak verweten dat hij niet genoeg invloed kan uitoefenen op de Amerikaanse politiek. Had Karel De Gucht verklaard dat de Europese lobby een grotere invloed krijgt in de Amerikaanse politiek dan ging dit wellicht gezien worden als een compliment voor de Europese politiek en niet als en haat tegenover deze. Een lobby heeft als taak om de belangen van een groep te verdedigen. De joodse wereld zou het als een verwezenlijking moeten zien dat hun joodse lobby invloed kan uitoefenen op de Amerikaanse besluitvorming en niet als een antisemitische belediging. Het hebben van macht is op zich niet vies, het is wat je met de macht doet dat een waardeoordeel kan teweegbrengen.
De laatste jaren merk je dat de joodse wereld zeer snel met het woord antisemitisme zwaait en in het westen aanziet men dit vaak als een gemakkelijk antwoord om alle aanklachten tegen de Israëlische schendingen van het internationaal recht te pareren.
Na enige tijd in Israël verbleven te hebben merk ik dat “antisemitisme” niet bewust als een wapen gebruikt wordt maar dat men na de zeer gewelddadige geschiedenis van het land/volk hier paranoïde is geworden als er en uitspraak gedaan wordt over het joodse volk.
Zowel de afslachting van 67 joden in Hebron in 1929, de aanvallen op joodse steden tijdens de Arabische revolutie (1936 -1939), de Holocaust en het niet of laattijdig ingrijpen van de internationale gemeenschap tijdens de Jom Kipoer-oorlog in 1973 zitten hier nog opvallend vers het collectieve geheugen. De Holocaust wordt terecht als verderfelijk antisemitisme gezien maar ook in het uitblijven van hulp tijdens de Jom Kipoer-oorlog wordt het antisemitisme van de Verenigde Naties gezien. De lijn tussen antisemitisme en standpunten van de houding van de internationale gemeenschap tegenover de staat Israël wordt op deze manier flinterdun. VN-resoluties tegen de staat Israël worden door enkelen als antisemitisch aanzien waarna deze mening gemakkelijk ingang vindt bij de ganse Israëlische bevolking. Er heerst in Israël weinig geloof in het internationaal recht en bijvoorbeeld de oproep tot een boycot van Israëlische producten en het Goldstone-rapport worden zo beiden ervaren als bewijzen van het mondiale antisemitisme en niet meer als acties tegen de daden van de staat Israël.
Waar een deel van de Islamitische landen, zoals Iran, geen onderscheid meer maken tussen de afkeer van de daden van de staat Israël en de afkeer van het joodse volk op zich, ziet ook Israël vaak geen onderscheid in de kritiek op hun beleid en platvloers antisemitisme. Deze angst tegenover het mondiale antisemitisme is terecht op enkele historische feiten gestoeld en wordt nu onterecht gevoed door uitspraken tegen het Israëlische beleid. Deze angst richt zich niet enkel meer op de antisemistische personen op deze wereld maar de paranoia duidt ook anderen onterecht aan als antisemieten, waaronder nu dus ook Karel De Gucht.
Om oplossingen in het conflict te bekomen moet men de Israëlische publieke opinie kunnen overtuigen dat de wereld hen niet eenzijdig haat omdat ze joods zijn maar ook evenveel blijven benadrukken dat men de schendingen van het internationale recht niet kan blijven aanvaarden. De hulp die Turkije, Jordanië en Egypte boden bij het bestrijden van de bosbranden rond Haïfa lijken mij hoopgevende tekenen om Israël er van te overtuigen dat niet gans de wereld tegen het joodse volk gekeerd is. Nu maar hopen dat ook Israël zich zal willen excuseren voor het buitenproportioneel geweld dat ze gebruikten op de Flotilla in mei van dit jaar.
T.T.
Deze reportage kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos: