Midden in een guur modderig landschap, beweegt ze. Als een wiegende gregoriaanse zang midden in de ‘Symphonie Fantastique’ van Berlioz. Of op de boot met Jezus terwijl het stormt.
Voor het eerst zie ik de kleurvariatie in haar gezicht, duidelijk afgetekend tegen het groen van haar ‘regenzak’. Warm oranje naast de wenkbrauwen, hoogroze, de oogleden. Grijs naar het haar toe. Alsof ik naast het golvende landschap, met het kerkje in de verte, haar gelaat met schildersogen bekijk.
Joanna heeft vaak een fronsje als ze kijkt en kijkt en volgt en volgt. Sinds haar geboorte blikt ze kritisch naar de wereld: ‘Wat is dat hier allemaal?’ Alsof ze het eerst allemaal wil aankijken, vooraleer ze het zich eigen maakt. De dingen. Mama en papa. En nog wat wemelende mensen.
Mijn dochter en schoonzoon gingen met haar op vakantie, onlangs. Met heel haar wezentje had ze daar gezegd: ‘Ik zie jullie zitten als ouders. Ik en jullie, dat komt goed.’ Zo vertelde mijn dochter. Het ontroerde me.
En hoe voelbaar dat ook was en is als ik hun huis binnenkom, dat wederzijds beamen.
Op drie weken lachte ze al. Neen, geen grimas. Maar een lach als uitnodiging en antwoord. Ja, weer dat ‘beamen’. Eerst met één putje, nu met twee putjes in de wangen. En praten en zingen. Ze brabbelt ‘eeeeh’. Ik antwoord met die klinkers op dezelfde toon, en ze antwoordt terug, en zo gaat dat verder met aaa’s en ooo’s, als een crescendo de hoogte in. En als de roze octopus met zijn wollige armen voor haar een poppenkast speelt, doet ze mee met armen en benen en lacht en kraait ze. De dialoog is , nu ze drie maanden is, al lang begonnen. Het spiegelen, ik en jij, jij en ik.
Een krachtige klep heeft ze. Als ze huilt, komt het van diep. Soms hartstochtelijk door merg en been. Haar papa wandelt met haar dan naar buiten, alleen haar snoetje steekt boven de draagzak uit. Ze snikt nog wat na, en dommelt in, want daar moest ze zijn.
Als haar huilen nog geen brullen is, troost mijn dochter haar door een stem uit een polyfonisch lied te zingen, begeleid door het geluid van de dampkap. Haar huilen stopt, want aandachtig. Haar oren en ogen. ‘Wat gebeurt er? Wat hoor ik?’ Joanna wordt stil om het mooie te horen. Om zich daarna over te geven aan het wiegen, haar oogjes alsmaar kleiner, en zo in slaap.
Ik ril als ik denk aan de baby’tjes in de schuilkelders van Kiev, het kindje dat in een metrostation geboren werd. Ik bid dat ouders hun Oekraïense slaapliedjes durven zingen, tussen het oorlogslawaai. Dat die mensjes vooral die klanken mogen horen, dichtbij het lijfsbehoud van hun ouders.