Donderdag 12.06.2014, 19u45. Initiatiereeks Franciscus en Clara. Museum De Mindere, Sint-Truiden. Derde samenkomst o.l.v. Tinne Grolus. ‘In dialoog met teksten van Franciscus en Clara’.
Het academisch kwartiertje is verstreken en we zetten ons in kring rondom een tafel waarop een Tau-kruisje in het midden staat opgesteld. Tinne Grolus stelt voor om een contemplatieve lezing te doen van teksten van Franciscus van Assisi en van zijn volgelinge Clara. Dit betekent dat een tekst eerst traag wordt voorgelezen, dat we vervolgens woorden of zinsneden aanstippen die ons raken en dat we tenslotte deze fragmenten beurtelings in de kring niet zozeer voordragen, maar dat we ze trachten te “laten klinken”.
De context waarin de teksten destijds tot stand zijn gekomen wordt bewust achterwege gelaten, al kunnen vele van de aanwezigen deze vanuit parate kennis reeds plaatsen. Op vraag van Tinne wordt een kaars naast het Tau-kruisje aangestoken. Er wordt begonnen met ‘Gebed Voor Het Kruis’, een tekst van Franciscus:
Hoogste, roemrijke God,
verlicht de duisternis van mijn hart
en geef mij het ware geloof,
de gegronde hoop en de onverdeelde liefde,
het aanvoelen en de kennis, Heer,
om uw heilige en waarachtige opdracht te kunnen uitvoeren.
Amen.
Iemand van de groep spreekt: “Geef mij.” Iemand anders zegt langzaam: “Het aanvoelen en de kennis.” Wanneer ik aan de beurt kom, zeg ik: “Verlicht de duisternis van mijn hart.”
Daarop volgt ‘Wijsheidsspreuk 18’ van Franciscus. Rustig leest Tinne voor:
Gelukkig de mens die zijn naaste in diens broosheid draagt, zoals hij door hem gedragen wil worden als hij in eenzelfde situatie verkeert.
Opnieuw lopen we de cirkel af. Bob naast mij zegt: “Broosheid.” Ik doe hetzelfde.
We belanden uiteindelijk bij ‘De Laatste Woorden van Clara’:
Ga nu maar gerust, mijn gezegende ziel,
want je hebt een goede gids.
Ga maar, want Hij die jou geschapen heeft, heeft je ook geheiligd.
Hij heeft steeds over jou gewaakt als een moeder bij haar lieve kleine kind.
Gij, Heer, die mij geschapen hebt, wees gezegend.
Ik: “Ga. Gerust. Gij. Wees gezegend.”