Discriminatie van landgenoten met een vreemd klinkende naam of donkere huidskleur, is zonder meer een schandvlek voor onze open, democratische samenleving met vrijheid, gelijkheid en solidariteit als inspirerende waarden. Waarden voor wie dan wel, denk ik dan. De vele getuigenissen in De Standaard in het kader van de reeks over racisme hebben de vinger op de wonde gelegd. Racisme en, in het verlengde daarvan, discriminatie zijn blijkbaar erfelijk en onuitroeibaar. De maatschappelijke prijs die daarvoor betaald wordt is niet te overschatten en loopt trouwens steeds maar verder op. Talenten in spe worden over boord gekieperd – talenten die we nochtans hard nodig hebben om de toekomst van Vlaanderen zeker te stellen.
Ik ben het bijgevolg grondig eens met Naïma Charkaoui van het Minderhedenforum als zij zegt (DS 5 november) dat het diversiteitsbeleid in Vlaanderen veel verder mag gaan. Maar dat er totaal niets zou gebeuren, klopt ook weer niet. Een belangrijke stap in de bestrijding van discriminatie is bijvoorbeeld de oprichting van het Interfederaal Centrum voor Gelijke kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme. Een dossier dat al jarenlang aansleept. Daarover werd vorig jaar een akkoord bereikt tussen de verschillende regeringen in ons land. Het doel is dat mensen die gediscrimineerd worden, om wat voor reden dan ook en waar dan ook in dit land, aan een centraal loket terechtkunnen met hun klachten. Een verschil met het huidige Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, dat over bepaalde regionale materies geen recht van spreken heeft. Bovendien zal België met de oprichting van het Interfederaal Centrum eindelijk zijn Europese verplichtingen nakomen.
Tot daar het goede nieuws. Op een aantal andere, cruciale gebieden blijven we zowat de slechtste leerling van de klas. Niet in het minst in de strijd tegen de sociale ongelijkheid in ons onderwijs. Bijna nergens anders worden schoolresultaten zo sterk gedetermineerd door de sociale, economische en culturele achtergrond van leerlingen van allochtone herkomst. Dan is de grote vraag: hoe komt dat? Een grootschalig onderzoek binnen de Universiteit Antwerpen (DS 28 oktober) heeft aangetoond dat het niet ligt aan de motivatie van de jongeren van vreemde origine, integendeel. Ze hebben net méér besef van het belang van onderwijs voor hun latere loopbaan en leven. Maar door verschillende barrières die zich opwerpen, worden ze afgeremd in hun emancipatorische ijver naar gelijkberechtiging en een beter bestaan. En helaas is indirecte of onderhuidse discriminatie er één van.
Zonder te willen veralgemenen zijn vooroordelen bij leerkrachten ten aanzien van leerlingen van Turkse en Marokkaanse herkomst een hardnekkig kwaad. Dit heeft onder meer te maken met misvattingen omtrent taalgebruik. Het is alsof het spreken van Turks en Marokkaans thuis en in de vriendenkring gelijk staat met een lagere IQ. Dit terwijl leerkrachten, jong en oud, geen flauw benul hebben van de potentiële rijkdom van culturele diversiteit of, in het ergste geval, de etnisch-culturele diversiteit als een bedreiging zien voor het Vlaamse karakter van de samenleving. Het lijkt alsof de onderwijswereld de innovatieve krachten ontbreekt om mee te gaan met de tijd. Het is alsof de maatschappelijke dynamiek van de voorbije decennia, de transitie van een monoculturele naar een multiculturele samenleving, aan de onderwijswereld in globo is voorbijgegaan. Onze samenleving is superdivers. Het onderwijs is dat in pedagogische omkadering, noch in lesprogramma’s, noch in het lerarenkorps. Hoogtijd dat de verschillende netten hun verantwoordelijk opnemen.
Dat geldt trouwens ook voor de bedrijven, het middenveld, de cultuurhuizen, finaal de brede samenleving. En ja, ook wij politici moeten de ‘politieke wiskunde’ maar eens wat meer laten voor wat het is, om eerlijk en openlijk onze verontwaardiging te uiten over dit soort misstanden.