We stellen voor om het even te hebben over een actueel debat dat betrekking heeft op een belangrijk deel van het middenveld. Het moet niet altijd over meertaligheid en (af te wachten) ministeriële talennota’s gaan. Daarom dit tussendoortje. Het valt me inderdaad op hoe grondig de Vlaamse overheid het middenveld dooreen aan het schudden is (en de ontmanteling ervan organiseert?), zonder dat de traditionele media daar ook maar het minste berichtje aan wijden. Teken aan de wand? Daarom hier even aandacht voor deze drang binnen de Vlaamse regering om het middenveld te stroomlijnen, met name voor een van de discussies die gevoerd worden, deze over de fusie van volgende vier sectoren: de Huizen van het Nederlands, de Onthaalbureaus voor nieuwkomers, de Integratiesector en de sector van de Sociale tolk- en vertaaldiensten. Dit is een debat dat over geheel Vlaanderen in de betrokken sectoren verloopt. Ik stel me levendig voor dat dit per localiteit verschillend kan zijn. De migratiegeschiedenis van Limburg is die van Kortrijk niet. Wie oog heeft voor het historisch en sociaal perspectief, kan daar niet naast kijken. Zoals gewoonlijk op deze blog probeer ik me hier te beperken tot situaties die ik zowel vanuit de litteratuur als vanuit lokale bevindingen op het terrein denk te kunnen onderbouwen.
We beperken ons hier dus tot Brussel-19 en tot het thema inburgering versus integratie. Het is aan anderen om dit eventueel vanuit eigen bevindingen elders, of wie weet zelfs te Brussel, aan te vullen of te corrigeren. We laten voor de gelegenheid de gevoeligheden die beide termen (inburgering en integratie) kunnen wekken even achterwege en focussen op de gelijkenissen en verschillen tussen beide.
Wie met de idee rondloopt iets te willen laten fusioneren, doet er goed aan om na te gaan wat hij nu precies wenst te zien fusioneren en welke winst eventueel welk verlies daarbij opgelopen wordt. Kortom: wat is de zin daarvan? Puur vormelijke criteria, zoals het feit dat via fusies “dossiers” gemakkelijker kunnen “beheerst” worden door de administratie, zouden eigenlijk niet doorslaggevend mogen zijn. Doorslaggevend zou moeten zijn, wat best is voor de werking? En vooral: Wat is best voor de mensen om wie het gaat? De beheersbaarheid van een “dossier” mag bij zulk debat betrokken worden, maar is slechts één element.
Welke zijn nu de gelijkenissen en de verschillen tussen beide soorten werkingen?
1.Inburgering richt zich in principe op nieuwkomers en bedient zich daarbij van onthaalbureaus die al dan niet een gezamenlijke onthaaldesk gebruiken.
Bij de omschrijving van wat een nieuwkomer is, kan men over de jaren de criteria aanpassen, maar het zal altijd wel ergens met “nieuw” aankomen te maken hebben . Een tweede of derde generatie burger met migratieverleden zal, zolang de woorden nog zin hebben, normaal gezien nooit een nieuwkomer genoemd worden.
2. Het aanbod dat een nieuwkomer aangeboden wordt en het traject dat met hem overeengekomen wordt zal in principe zoveel als mogelijk ‘op maat’ opgemaakt worden en een individueel karakter vertonen. Het zal gericht zijn op taalverwerving en verwerving van vaardigheden die nodig zijn om zich als burger adequaat te bewegen in samenleving en arbeidsmarkt.
3. Bestaat er continuïteit tussen inburgerings- en integratiebeleid?
In Brussel-19 kan er in beide richtingen een doorstroming voorzien worden, wat trouwens nu al gebeurt:
via integratiewerking kunnen werkers in contact komen met mensen die in aanmerking komen voor een inburgeringstraject en het is aangewezen dat er dan vanuit de integratiesector naar de inburgering doorverwezen wordt.
vanuit het inburgeringswerk kunnen mogelijkheden gesignaleerd worden bij de integratiesector die voor de betrokkene een meerwaarde kunnen betekenen om zich te perfectioneren op vlak van taalverwerving, van inburgering in de samenleving en van inschakeling op de arbeidsmarkt.
4. Bestaat er discontinuïteit tussen inburgerings- en integratiebeleid?
Een van de grote uitdagingen voor het huidige integratiewerk te Brussel, in de volksbuurten, is het afknappen van de intergenerationele dynamiek bij een deel van de mensen in de allochtone gemeenschappen. Dit is vooral te wijten aan de verpaupering van delen uit de traditionele migrantengroepen.
Dit heeft niets te maken met het onthaalbeleid. Die mensen worden daar geenszins door bereikt. Zij zijn de hoofdbekommernis van het Brusselse integratiewerk.
Een tweede grote uitdaging bestaat in het doorbreken van de etno-sociale stratificatie, waarbij sommige gemeenschappen vanuit de samenleving een caste-achtig separatisme opgelegd krijgen.
Een derde grote uitdaging is de problematiek van de invulling van de publieke en semi-publieke ruimtes, waarbij dominante sociale culturen de tendens vertonen om soms eenzijdig een nogal gesloten samenlevingsmodel op te leggen, wat bv leidt tot het ontstaan van ‘no-go’ zones. Hier situeert zich wat men in politionele termen het preventiebeleid noemt.
5. Specifieke opdrachten en uitdagingen voor het huidige Brusselse integratiewerk:
Het is aangewezen om de samenwerking tussen onthaal-/nieuwkomersbeleid en integratiewerking zo veel als mogelijk aan te halen, maar dat beperkt zich hoe dan ook altijd tot de ‘nieuwkomers’. Dit gebeurt nu al, maar kan vermoedelijk geoptimaliseerd worden, overigens in beide richtingen. (Het accent zal bij inburgering wellicht iets meer op de individuele personen gericht zijn en bij integratie iets meer op de collectieve benadering…).
‘Empowering’ van zich marginaliserende tweede en derde generatie situaties, waar zich verarming voordoet.
Initiatieven ontwikkelen die de etno-sociale stratificatie verzachten, m.a.w. werken aan sociale cohesie (cfr. het gekende model van Kearns en Forrest, ooit gepubliceerd in Urban Studies: aan sociale cohesie werken is meer dan eens goed met mekaar kunnen babbelen).
Pluralisering en voldoende secularisering van de (semi-)publieke ruimtes waarborgen.
6. Te Brussel veronderstelt dat:
– goede overeenkomsten met de VGC als ‘regisseur’;
– goede overeenkomsten met zoveel mogelijk burgemeesters en schepenen uit de 19 gemeenten, met prioriteit voor de gemeenten in de Kanaalzone (maar uiteraard ook daarbuiten). Vooral op dat laatste vlak kan het te Brussel op veel plaatsen stukken beter. De Vlaamse gemeenschap vertoont heel sterk de neiging de positie van de Brusselse burgemeesters sterk te onderschatten,wat vermoedelijk te maken heeft met het feit dat men er geen contacten mee heeft.
7. Wat volgt daaruit voor eventuele fusies van werkingen te Brussel?
Het valt op dat men al onmiddellijk een fusie tussen het Huis van het Nederlands en de Onthaalbureaus uitgesloten heeft. Ik zeg niet dat dit een goede zaak zou zijn. Ik denk dat dit inderdaad niet wenselijk is, maar… eerlijk gezegd, puur inhoudelijk was het de fusie die meest voor de hand lag, als er per se moest gefusioneerd worden. Individuele benaderingen ‘ad personam’, mogelijkheid van ontwikkeling van een gezamenlijke onthaaldesk, heel goed omschreven aanbod dat grote onderlinge gelijkenissen vertoont. Men fusioneert niet, en mijns inziens terecht. Het belangrijkste argument lijkt me te zijn dat beide al voldoende grootschalig zijn en niets winnen met mastodont structuren.
In het geval van de inburgering en de integratie, zit men voor 95 percent met totaal verschillende populaties, generationeel gesproken, met een individuele versus een meer collectieve benadering, met de onmogelijkheid om via een gemeenschappelijke onthaaldesk te werken, met een traditie om niet met vrijwilligers te werken versus een traditie om veel met vrijwilligers te werken… Er valt gewoon niet in te zien wat hier, althans te Brussel, de mogelijke winst van een fusie zou kunnen zijn.
Een slotbemerking: het is ook zeer de vraag of het te Brussel-19 wenselijk is dat Vlaamse werkingen zich als “eenheidsblokken” zouden gedragen.
PS. Uiteraard had bij die discussie ook even moeten uitgewijd worden over de Sociale tolk- en vertaaldiensten, en wellicht zelfs over de Brusselse werking van het Minderhedenforum. Maar dit zou ons hier te ver voeren.