Ik lees de kranten ook, en daar staan om de zoveel dagen wel kleine crimi-berichtjes in die zich op ‘t Noord afspelen. Handtasdiefstal hier, steekpartij daar, inbraak hier, overval daar. Gisteren nog een mailtje gekregen van een vriendin, die op ‘t Noord werkt: “Hier achter de hoek is iets ergs gebeurd. Blijkbaar zou er een moord gebeurd zijn ergens in een huis deze namiddag. Ik krijg er gewoon kippevel van.” De uitbater van een kledingzaak zei vanmorgen in de krant dat ze de buurt beter Chicago zouden noemen.
Andere vrienden -vooral vriendinnen, eigenlijk- komen nooit ‘s avonds bij me langs. “Ik durf in het donker niet alleen in uw buurt rondlopen”, bekennen ze dan schoorvoetend. En mijn eigen zus, die nochtans ook op ‘t Noord woont -maar wel op den Dam-, vindt mijn straat “vies en lelijk”.
Hardnekkig
Het doet me pijn. Dat een aantal criminelen onze buurt moedwillig kapot blijven maken met drugshandel, diefstal en vechtpartijen. Dat een aantal hardnekkige sluikstorters ongegeneerd hun gang blijven gaan. De schoonmaakster van ‘t Stad zei het me ooit zelf: “We weten goed genoeg wie hier op de hoek altijd zijn vuil stort, madammeke, ne Spanjaard of was het ne Portugees, maar die mens betaalt elke keer zijn boetes en doet daarna gewoon voort.”
Maar het raakt me ook recht in het hart wanneer mensen mijn buurt lelijk en onaantrekkelijk vinden, want dat is ze écht niet. Ik woon in een rustige straat, zonder winkels of horeca. De schoonmakers van ‘t Stad passeren hier zes dagen op zeven, met zichtbaar resultaat. Er is geen overlast in mijn straat: geen ruziënd volk, geen hopen afval, geen lawaai. Ik woon er al drie jaar en ben nog nooit lastiggevallen. Beat that, my dear friends.
Ingebroken
Er is al eens bij me thuis ingebroken (deur ingetrapt, eerste de beste waardevolle voorwerpen meegescharreld). Mijn handtas is al eens gestolen terwijl ik nieuwe schoenen paste in de Offerandestraat. Ik ben de laatste om problemen in mijn buurt te ontkennen. Maar toch… Kunnen die dingen je niet net evengoed ergens anders in Antwerpen overkomen?
Mijn vaste bakker achter de hoek, de mannen en madammen van ‘t Stad, de nieuwe overburen, de sympathieke schoenmaker: zij maken ‘t Noord voor mij gezellig. De vechtende hoopjes testosteron in de Duinstraat, de sluikstortende Spanjaard, de huisjesmelker van het pand achter de bibliotheek: zij maken ‘t Noord voor mij kapot.