Bron: Pixabay
Longread - Alex

Hoe ik 30 jaar tumult overleefde en in 2020 gelukkig werd: inzichten over mentale gezondheid

dinsdag 22 december 2020 17:16
Spread the love

 

Deze reeks artikels beschrijft herinneringen en vooral inzichten uit ongeveer 30 jaar ervaringen van een witte transgender persoon met ‘hoogfunctionerend’ autisme en ADHD (een combinatie van kenmerken die volgens onderzoek vaker voorkomt), die opgroeide in een situatie van huiselijk geweld en nadien ook seksueel geweld meemaakte, en in contact kwam met vele lotgenoten. (Intersectionality, anyone?) De bedoeling is niet om alle details op tafel te gooien, maar om inspirerende inzichten te delen. Toch komen af en toe stukken aan bod die emotioneel en intellectueel uitdagend kunnen zijn. Die stukken zijn mogelijk triggerend indien de lezer zelf lijdt aan trauma, PTSD, angsten, … Weet dat je altijd kan stoppen met lezen, een tekst in stukjes kan lezen, of een moment / situatie kan kiezen waarop je je veiliger voelt om het te lezen.

Zoek je steun op je eigen pad, probeer eventueel de volgende startpunten:

  1. Is er iemand in je omgeving die je vertrouwt? Een vriend, vriendin, iemand uit naaste of verdere familie, collega of kennis, …? Vraag of die het ziet zitten om eens te praten op een geschikt moment in een setting waar jij je veilig voelt.
  2. Check de websites voor informatie en bel eventueel voor een gesprek: LumiTele OnthaalZelfmoordlijn 1813 BelgiëTransgender Infopunt

 

 

Deel één: getraumatiseerd, neurodivers en transgender, maar voldoende normaal

 

Op het einde van 2020 ben ik 42 geworden. Vorig jaar besefte ik bijna als een donderslag bij heldere hemel: Ik ben niet meer chronisch (mentaal) ziek. 2020 was niet bepaald het jaar waarin veel mensen beseften dat ze zich eindelijk stabiel goed voelen en dat de toekomst meer mogelijkheden inhoudt dan ooit. Terwijl velen ervaarden dat de aarde onder hun voeten beefde, voelde ik eindelijk vaste grond. Ik heb vertrouwen in mezelf. Ik heb er vertrouwen in dat ik aankan wat nog zal komen.

Twee jaar geleden vertelde ik nog tegen mijn huisarts dat ik mezelf nog 5 jaar gaf. Als het dan niet beter ging, kreeg ik van mezelf de toestemming om een einde aan mijn leven te maken. Toch is vandaag niet helemaal een verrassing voor me, want in de afgelopen 10 à 15 jaar heb ik grote sprongen vooruit gemaakt.

Op één of andere manier heb ik 30 jaar lang vechten voor een betere mentale gezondheid overleefd. Hoewel het handig is dat ik een doorzetter ben en iemand die graag blijft bijleren, denk ik dat evoluties in de samenleving minstens even veel hebben bijgedragen tot waar ik nu sta. Ik zou letterlijk een ander lichaam hebben als de transgender zorg zich bijvoorbeeld niet had uitgebreid. Als ik er tenminste nog was geweest.

Hoewel ik al jaren mijn best doe om meer en meer over mijn ervaringen te praten met allerlei mensen, hebben mijn collega’s en vele kennissen geen flauw idee van alles wat ik hierna schrijf. Ik ben dan wel exotisch transgender, dat kon ik niet verbergen, en om één of andere reden werk ik maar halftijds, maar verder ben ik behoorlijk normaal, in hun ogen.

Gepusht om ‘normaal te zijn’

 Voor de buitenwereld heb ik een enigszins normaal leven achter de rug. (Behalve dat ik recent een fysieke transitie ‘van meisje naar jongen’ deed. Ik ben dus een transgender man die een leven ‘als meisje/vrouw’ achter de rug heeft.)

Zo ziet de buitenwereld mij: iemand die zich soms lichtjes vreemd gedraagt, maar waar verder niets mis mee is. Daarom werd en wordt er even veel (of even weinig) van mij verwacht als van een ander meisje / vrouw/man met mijn achtergrond en kleur. Dat heeft een naam: ‘hoogfunctionerend’ – zowel een vloek als een zege. De term op zich impliceert dat je goed functioneert, en dat klopt niet. Toch niet in deze samenleving. Het dagelijkse leven is voor mij nog steeds een strijd, vooral een energie-strijd. Ik ben voortdurend overprikkeld en ontzettend moe.

Beeld

Ik was een kind met autisme en ADHD. Ik werd nooit gediagnostiseerd, omdat men een meisje zag dat goed was in taal, expressie en verbeelding, en heel slecht in rekenen. Volgens de beperkte inzichten van de jaren tachtig en negentig was dat zowat het tegenovergestelde van een autist. Gelukkig is de laatste jaren het inzicht gekomen dat meer meisjes autisme hebben dan we tot nu toe dachten. Het uit zich vaak anders dan bij jongens: zo zijn meisjes vaak heel goed in maskeren, het camoufleren van hun anders zijn – misschien omdat over het algemeen meer van meisjes dan van jongens verwacht wordt dat ze braaf en gehoorzaam zijn?

Over mezelf kan ik alvast zeggen dat ik tot mijn 25 extreem veel energie heb gestoken in proberen ‘normaal zijn’, zoals ik het zelf noemde. Het duurde nog langer voor ik mezelf ertoe kon brengen om minder vaak anderen te imiteren. Ik kan wel stellen dat zowel een behoorlijk liefdeloze opvoeding als de niet-aanvaarding van meisjes met autisme ervoor zorgden dat ik een kind en jonge vrouw was die geen flauw benul had van haar eigen grenzen en integriteit. Op mijn 42 is dit nog altijd een dagelijkse zoektocht.

Zoals dat gebeurde in allerlei sectoren, keek men vroeger door een mannelijke bril naar autisme, en daarbinnen creëerde men bepaalde stereotypen, die men nog steeds makkelijker herkent dan meisjes en vrouwen met autisme. Vandaag weten we dat autisten ook verbaal sterk kunnen zijn, empathisch zijn, enzovoort. Autisme wordt, net als transgender trouwens, steeds meer gezien als de rijke, diverse wereld die ze is, in plaats het heel beperkte plaatje dat we eerst zagen en waar we bovendien veel angsten rond hadden (en vaak nog hebben). Ik heb de indruk dat we de laatste decennia langzaam sluiers oplichten, en dat de mensheid steeds diverser en rijker blijkt te zijn.

In de lagere school stond op mijn rapport telkens weer dat ik niet kon stilzitten. Ik was héél slecht in rekenen en héél goed in taal, waardoor leerkrachten niet goed wisten of ik nu moest blijven zitten of net niet. Ik vertoonde soms sociaal onaangepast gedrag (onder andere stimmen, google het in combinatie met autisme). Daarvoor werd ik zowel op school als thuis gestraft. Door autisme zijn allerlei visuele, auditieve en sociale prikkels voor mij veel vermoeiender dan voor niet-autisten. Naar school gaan was door mijn anders werkende brein tegelijkertijd beangstigend, saai, verwarrend en ontzettend vermoeiend. Groepen mensen vond en vind ik extreem vermoeiend, soms desoriënterend en beangstigend.

Gelukkig ging ik naar een kleine, groene lagere school. Kleine klassen, weinig huiswerk, veel aandacht voor creativiteit en beweging was toevallig wél wat ik nodig had. De reguliere, grote middelbare school waar ik nadien naartoe moest en zes jaar verplicht werd te blijven, was helaas de hel voor mij. De grote groepen en luide bel alleen al waren het tegenovergestelde van mijn autistische noden. Ik was er vanaf dag één ontzettend ongelukkig. Van 1 september tot eind december heb ik elke dag gehuild in het eerste jaar van de middelbare school. Daarna was elke dag een kwelling, en mocht ik helaas niet veranderen van school.

Uiteindelijk slaagde ik elk jaar in de lagere en middelbare school (mijn motivatie was om geen dag langer dan nodig op school te spenderen). Ik werd ondanks mijn zwaktes gezien als een bolleboosje. Maar al rond mijn negende ging mijn angst (die ik al van mijn geboorte had) gepaard met een grote neerslachtigheid. Vanaf de pre-puberteit ervaarde ik een enorme kloof met mijn leeftijdsgenoten die ik niet kon overbruggen. Mijn moeder herhaalde telkens opnieuw dat ik “niet normaal” was. Mijn vader gaf vanuit zijn prioriteit voor mij om in te passen in de omgeving het advies: “Je mag dit niet doen, je mag dat niet zeggen, je mag zo niet denken, je mag je zo niet voelen, je mag zo niet zijn.” Ik kon mezelf niet veranderen, dus al gauw verafschuwde ik mezelf.

Wanhopig op zoek

In tegenstelling tot mijn zus, was ik vanaf mijn negende teruggetrokken, stil, een androgyn en sociaal beperkt wezen, dat de speelplaats van de school overstak met boeken in zijn jaszakken (ik hield van lezen), panikerend over de lange duur van de speeltijd waarin hij niemand had om mee om te gaan en daarom bang dat hij als abnormaal zou worden gebrandmerkt. Wanhopig op zoek naar manieren om zijn vreemdheid aanvaardbaar te maken voor de buitenwereld – wat lukte, want hoewel ik het ideale pestslachtoffer was, dag na dag onzeker, angstig en alleen, werd ik na de lagere school nooit meer gepest.

Ik werd heel goed in onzichtbaar zijn. Maar ik was eenzaam en ontzettend ongelukkig en zag mijn zus op dezelfde speelplaats dingen doen waar ik van droomde. Waarom kon zij wél de ideale dochter en jonge vrouw zijn, en lukte mij dat voor geen meter? Als kind had ik nog een aantal fijne, innige vriendschappen gehad. Als tiener lukte dat niet meer. Iedereen was onbegrijpelijk en vreemd geworden in mijn ogen. Wat mijn leeftijdsgenoten interessant vonden (subculturen, muziek, tv en jongens), interesseerde mij absoluut niet (ik hield angstvallig geheim dat ik naar de meest onhippe muziek denkbaar luisterde en had verheven, extreem romantische ideeën over de liefde en seks). Ik wist helemaal niet meer hoe me te gedragen.

Beeld.

Dertig jaar later kreeg ik te horen: ADHD en autisme. Dat was dus waarom mijn zusje zoveel beter was dan ik in het omgaan met de complexe situatie thuis én de voor mij even complexe situaties buitenshuis. Dat was waarom ik niet van het idee af geraakte dat ik van een verre planeet op aarde was gedumpt. Tot ik mezelf sociale vaardigheden had aangeleerd, voelde ik me de buitenstaander, die de wrede taak had gekregen om helemaal alleen een uiterst vreemde mensheid te observeren.

Bovendien werd ik niet gestimuleerd in mijn interesses: lezen en muziek leren. Vreemd genoeg werd ik net ontmoedigd in mijn interesses, waarschijnlijk omdat ze te groot waren, zoals de interesses van mensen met autisme als te groot worden ervaren door niet-autisten. Ik werd ontmoedigd in mijn liefde voor lezen, en ik mocht het muziekinstrument waarop ik volslagen verliefd was, niet leren spelen. Aan de andere kant van autisme en ADHD zitten ook talenten en mogelijkheden. Als die gezien en gestimuleerd waren geweest, zou mijn leven er totaal anders hebben uitgezien. Gelukkig ontwikkelde ik nog een grote interesse, die ik ongestoord kon uitleven: mensen.

Doorheen de jaren heb ik me langzaam maar zeker meer en meer één van ons allemaal leren voelen. Ik geef nu al een hele tijd les aan volwassenen, en heb leren ontspannen in die rol, en in de communicatie met mijn cursisten. Het is mij nu duidelijk dat we als mensen allemaal diep van elkaar verschillen, zelfs koppels die samenwonen, maar dat we tegelijkertijd ook fundamentele zaken delen, en dat brengt ons dichterbij. En hoewel we uiteindelijk allemaal alleen lijken te staan, is het misschien de kunst om zoveel mogelijk momenten van warme connectie te creëren, van inzicht dat we verbonden zijn en dat ons leven afhangt van alles en iedereen rondom ons.

‘Sociaal worden’

Toen ik mocht studeren en op kot gaan in een andere stad, zag ik dat als een uitgelezen kans om “sociaal te worden”. Sociale vaardigheden heb ik mezelf heel bewust aangeleerd tijdens mijn studentenjaren. Ik vond het veel moeilijker en het duurde ook enkele jaren langer dan mijn studies. Uiteindelijk lukte het wél. Een jaar of drie, vier na mijn afstuderen had ik het gevoel dat ik het sociale spel voldoende onder de knie had. Occasioneel maak ik weliswaar nog fouten, soms zelfs zware. Ik heb bijvoorbeeld eens een doodsangst van een collega gedeeld met andere collega’s op een uitstap. Dat was echt een gigantische fout, die er mee voor gezorgd heeft dat ik niet meer tot die sociale groep behoor.

Beeld.

Na mijn diagnose met autisme feliciteerde iemand me dat ik helemaal alleen sociale vaardigheden had geleerd. Ik zuchtte toen van opluchting, want het was een last van mijn schouders om niet meer alleen te weten wat voor een opdracht dat was geweest.

Door ontzettend hard mijn best te doen, en groepen te vermijden, maak ik niet zo veel sociale fouten meer, maar het kan en zal nog steeds gebeuren.

Over het algemeen ziet niemand mij vandaag als neurodivers – behalve andere autisten. Of het al die moeite waard was, daar begin ik nu aan te twijfelen. Waarom zouden grote autistische interesses niet gewoon aanvaard kunnen worden? Waarom zou stimmen niet aanvaard kunnen worden? Waarom zouden we niet kunnen aanvaarden dat sommige mensen minder oogcontact maken? Dat sommige mensen wat houterig zijn? Dat ‘onbekend’ niet automatisch ‘fout’ of ‘bedreigend’ betekent? Is het niet veel interessanter en uiteindelijk efficiënter om als samenleving bij te leren over neuro- en andere diversiteit en hoe ermee omgaan, in plaats van iedereen in een bepaalde mal te duwen? Is het zelfs niet onze plicht om na te gaan hoe we omgaan met allerlei diversiteit? Want de oorzaak van heel wat problemen is niet het anders zijn dan de norm, maar de uitsluiting.

Na mijn studies aan de universiteit was ik enkele jaren verloren. Het onderwijs was de enige sector waarin ik mezelf capabel zag te werken, maar het lukte niet goed om jobs vol te houden. Na vele jaren vond ik toch een school waar ik het kon uithouden. Toch was ik nog vaak afwezig door angst en depressie. Daardoor voelde ik me ook schuldig en minder waard dan anderen. Een jaar of vier geleden ontdekte ik dat ik veel minder afwezig ben als ik maar halftijds werk. Dus werk ik sindsdien halftijds.

Nog maar twee en half jaar geleden ben ik gediagnostiseerd met autisme en ADHD. Op mijn veertigste. Ik had al jaren vermoedens over autisme. Zoals vele volwassenen met eigen vermoedens van autisme meemaken, veegde de eerste huisarts aan wie ik dit vertelde de mogelijkheid meteen van tafel. Mijn volgende huisarts nam het wel serieus en stuurde me door. Tot mijn verbazing kreeg ik niet één, maar twee labels, ook dat van ADHD.

Als volwassene kan ik me niet goed aan een eigen planning houden en is mijn aandacht voor een groot stuk buiten mijn controle. Tot op de dag van vandaag zoek ik elke dag naar manieren om efficiënter en comfortabeler te leven. Dat doe ik quasi alleen. Gelukkig heb ik sinds mijn diagnose één uur per maand een gesprek met een auti-coach. Die heeft me al enorm geholpen. Eén uur coaching per maand, na een leven van strijd en dagelijks zoeken, lijkt weinig, maar maakt wel een groot verschil voor mij.

Beeld.

‘Hoog functioneren’ is dat waarin ik altijd ben gepusht. Op zich zijn dat natuurlijk handige life skills. Wat niet handig is, is dat ik daartoe werd gepusht om “normaal te zijn”, dat wil zeggen sociaal aanvaardbaar.

Mijn familie is al generaties lang uitstekend in het ophouden van de schone schijn. Die stevige stimulans naar mij toe om ook ‘normaal te zijn’, heeft vandaag zijn voordelen: ik heb een diploma van het hoger onderwijs en een vaste, zij het halftijdse, job. Dat zijn toegangstickets naar een comfortabeler en gezonder leven. Ik weet hoe waardevol deze dingen zijn. Maar mijn welzijn als kind en jongere was ook waardevol, en daarvoor is niemand ooit opgekomen. Ik was al op jonge leeftijd heel angstig. Op mijn negende leek er een donkere wolk over me neer te dalen. Terwijl ik voordien nog vriendjes had, lukte dat vanaf dan niet meer. Terwijl ik voordien mezelf veel uitdrukte, werd ik vanaf mijn negende heel stil en teruggetrokken.

Als je afwijkt van de normen, als je bepaalde dingen niet kan of niet bent die wel van je worden verwacht, krijg je zowel thuis als daarbuiten negatieve commentaar over je heen. Dat heeft een stevige impact op je zelfvertrouwen. ‘Je moet gewoon jezelf zijn’ is een slagzin die vanuit mijn standpunt absurd klinkt, vooral dat ‘gewoon’. Ik herinner me een heteroseksuele, cisgender (dat wil zeggen niet-transgender), neurotypische witte man die me dat onlangs haast nog toeschreeuwde, met alle goede bedoelingen. De realiteit ligt heel wat ingewikkelder. Vanuit mijn standpunt is het heel duidelijk dat mensen pas ontspannen ‘zichzelf kunnen zijn’ als ze gezien en gehoord worden, en dat de omgeving daarbij grote inspanningen doet. Zowel individuen als instituties moeten hun kijk op de wereld in vraag kunnen stellen. Dat gaat moeizaam en traag, als het al lukt.

Huisje Schone Schijn

Ik was een (niet als zodanig erkend) transgender kind met autisme en ADHD, maar ik zat ook in een situatie van familiaal geweld.

Ik was niet enkel angstig omdat ik autisme had. Ik was ook bang door de onvoorspelbare woede van mijn beide ouders. Ik dacht dat alle volwassenen zo waren, dus op school was ik ook bang van de leerkrachten, in de sportclub bang van de trainers, enzovoort.

Voor de buitenwereld zag mijn familie er meer dan normaal uit. Ze zag er succesvol uit. Mijn vader is gedoctoreerd in de fysica, en na een korte carrière aan de universiteit was hij de rest van zijn actieve leven wetenschappelijk onderzoeker bij een groot internationaal gerespecteerd bedrijf. Mijn moeder was huisvrouw en kunstenares, een pittige, mooie vrouw die kamers deed oplichten als ze binnenkwam. Mijn zus was een lief dotje en mijn broer een typische kwajongen. Iedereen in ons gezin heeft iets meer dan de gemiddelde intelligentie, denk ik, en sommigen uit mijn uitgebreide familie waren erg creatief en succesvol.

Wanneer de voordeur dicht klapte, smolten de open en vriendelijke gezichten van mijn ouders als sneeuw voor de zon. Ze leken een grondige hekel te hebben aan elkaar en aan het leven. Alles was moeilijk en slecht voor hen. Ze klaagden en gromden elke dag over allerlei.

Een vroege herinnering aan de haat die mijn ouders voor elkaar koesterden, is een scene waarin we met z’n vijven in de auto zitten. De auto staat stil op een parking. Het scheelt niet veel of mijn ouders zijn met elkaar aan het vechten. Mijn broer, zus en ik zitten op de achterbank, we zijn alle drie van lagere schoolleeftijd en we huilen alle drie. We staan machteloos, opgesloten in een kleine ruimte met twee onvoorspelbare, briesende wezens, die onze ouders zijn.

Deze scene vat mijn thuissituatie een beetje samen. Tot mijn achttiende zat ik in een benauwde ruimte opgezadeld met twee briesende volwassenen die het noorden kwijt waren en zelf niet in staat er iets aan te doen. In de auto waren ze door elkaar opgeslokt, maar in de jaren die volgden, was hun woede ook vaak op de kinderen gericht. Vooral op mijn broer en mezelf, want mijn zus had van ons drie de beste strategie: zij koos onvoorwaardelijk kant van mijn moeder en was ook altijd gehoorzaam aan mijn vader. Braaf en lief zijn was haar topsport – een uitstekende keuze, daardoor kreeg ze veel minder over zich heen dan ik.

Er werd dagelijks geroepen, getierd, getrokken, gescholden en regelmatig werden klappen uitgedeeld. Dat creëerde bij mij Post-Traumatisch Stress Syndroom (PTSS of PTSD). Het blijft mij een mysterie dat dit jarenlange geweld onzichtbaar bleef. Zo heb ik me lang afgevraagd waarom de buren nooit hebben gereageerd op het dagelijkse lawaai. Was het beeld van mijn ouders zò succesvol radicaal anders dat de buren zich niet konden voorstellen wat er zich binnenshuis afspeelde, ook al hoorden ze het wel?

Vele situaties thuis waren zo bizar dat mensen me vaak niet geloofden als ik het later vertelde (of dat denk ik toch). Misschien is het wel menselijk om het niet te willen geloven. Gelukkig heb ik één gesprek gehad met mijn moeder bij een psychologe tijdens mijn enige opname in een psychiatrisch centrum. Toen mijn moeder na het gesprek vertrokken was, vroeg de psychologe of ze me nog heel even alleen kon spreken. Toen gebeurde iets wat ik verder nooit heb meegemaakt. De psychologe zei: “Nu weet ik wat je bedoelt.” Zij reageerde op het gedrag van mijn moeder op een manier waarop ik bijna mijn hele leven op het gedrag van mijn ouders heb gereageerd: verontwaardigd en verbijsterd. Eindelijk werd ik gezien en begrepen in mijn pijn over het geweld thuis. Deze psychologe is de enige persoon die bij mijn weten ooit een glimp heeft opgevangen van de waanzin die bij ons thuis heerste. Enkel op dat ene moment kon mijn moeder de schijn niet meer ophouden voor een buitenstaander. (Misschien ook wel op andere momenten, toen ik er niet bij was.)

Het creëert opnieuw innerlijk conflict wanneer je de indruk hebt dat buitenstaanders die je in vertrouwen neemt (hulpverleners, maar ook mijn eerste partners), het niet zien en je niet helemaal lijken te geloven. Die ene psychologe was daarom erg belangrijk voor me. Als iemand ziet en erkent dat je in de penarie zit, wordt genezen gemakkelijker. Constant in vraag gesteld worden, creëert opnieuw strijd in jezelf.

Ik wil zeker niet stellen dat het voor mijn broer en zus gemakkelijk was. Wij zijn alle drie getekend door onze opvoeding. Ik herinner me heel veel van wat er bij ons thuis is gebeurd niet meer, maar sommige scenes zal ik nooit kunnen vergeten, en mijn broer staat centraal in een aantal gewelddadige scènes die niet anders kunnen dan een levenslange inprint nalaten. Maar ik was wel extra gezjost als transgender autist met ADHD. Mijn broer was en is ontzettend goed in sociale vaardigheden, net als mijn zus en mijn moeder. Mijn vader en ik zijn uit een ander hout gesneden. Mijn gedrag riep meer frustratie op. Wat ontzettend lastig was, was dat ik telkens opnieuw probeerde te praten over wat er thuis gebeurde. Ik was te eerlijk. Iedereen werd er gek van. Op een keer is me letterlijk ingeslagen dat “ik niet alles kon zeggen.”

Beeld.

Nu ik steeds meer afstand kan nemen van mijn ouders, zowel in tijd als in fysieke nabijheid, kan ik zien dat ze het zelf ontzettend moeilijk hadden en ongelukkig waren. Bij mijn vader zitten traditionele waarden rond mannelijkheid er diep in: alles opkroppen en doorgaan. Dat heeft hij zijn kinderen trouwens ook aangeraden. Ondertussen barstte hij ook wel uit in woede. Als ik een autist ben, dan is hij het ook, maar hij heeft een aversie voor dokters en al helemaal voor psychologische zorg, dus van hulp voor hem was geen sprake.

Mijn moeder klaagde over alles, en ook over haar vader. Hij was volgens haar een sadist, en ze vertelde wel eens scènes uit haar eigen jeugd die achteraf gezien niet geschikt zijn om aan je kind te vertellen. Het gedrag dat ze van haar vader beschreef, daar heb ik zowel bij mijn vader als mijn moeder ook glimpen van opgevangen. Op het moment dat ze ons pijn deden, had ik soms de indruk dat mijn ouders ervan genoten. Hoe weinig ze ook van elkaar hielden, die twee hadden elkaar wel gevonden in gedeelde griezelige eigenschappen. Een zus van mijn moeder heeft haar vader, mijn grootvader, beschuldigd van incest. Ik zou nog allerlei kunnen vertellen, maar ik vertrouw erop dat het bij deze zo ongeveer duidelijk is: geweld zit duidelijk al generaties lang in onze familie. Het slingert zich als een listige slang doorheen de tijd. Mijn moeder is ook mishandeld en getraumatiseerd. Mijn vader heeft veel gemist. Mijn ouders hebben het patroon verdergezet.

Rond mijn zestiende heb ik één keer een leerkracht in vertrouwen genomen. Verder dan één gesprek is het niet gekomen. Het is ook heel moeilijk om iets te doen. Je kan vermoedens van geweld melden aan het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, maar verder kan je eigenlijk niets doen behalve blijven luisteren. Ik herinner me ook mijn alles overtreffende drang om ‘normaal’ te zijn. Ik heb mijn leerkracht tijdens het gesprek vooral op het hart gedrukt dat alles oké was. Wat blijkbaar wel vaker gebeurt: ondanks de penibele situatie willen kinderen hun familie blijven beschermen. Ik deed mijn hele jeugd lang ontzettend veel moeite om normaal en onzichtbaar te zijn. Hoe wanhopig ik ook was, dat was mijn prioriteit.

Ook vandaag nog heb ik besloten deze artikels anoniem te publiceren, om mijn ouders te beschermen. Ik wil niet dat ze in de winter van hun leven volledig door elkaar geschud worden en door hun omgeving gezien worden als mishandelaars, nadat ze heel hun leven (heel succesvol) hun best hebben gedaan om een compleet ander beeld te scheppen. Het klinkt ongelooflijk, maar ja, ik wil hen daarvan beschermen. Ik heb heel lang met hen geprobeerd te praten over mijn ervaringen. Op een bepaald moment heeft mijn vader zich wél geëxcuseerd, maar nadien heeft hij opnieuw hetzelfde gedrag vertoond – mijn moeder heeft zich nooit geëxcuseerd en neemt geen verantwoordelijkheid op voor de vele gewelddadige scènes en de gevolgen daarvan op mijn leven.

Hoewel ik nog steeds teleurgesteld en boos ben daarover, wil ik dit nog altijd privé houden. Ik voel nog steeds een reflex om hen te beschermen, ook al zie of hoor ik hen niet meer. Mijn broer en zus zien hen wel nog (sporadisch), en ik zie mijn broer en zus nog, dus ik voel toch nog een nabijheid. Er is zelfs een deel van mij dat zich nog schuldig voelt omdat ik mijn ouders niet meer zie. Een deel van mij denkt dat ik hen in de steek laat – terwijl zij me als kind, tiener en jongvolwassene ontzettend vaak in de steek gelaten hebben. Toch is dit hoe het werkt met kinderen en ouders. We blijven meestal voor eeuwig trouw.

Tussen mijn negende en mijn dertigste heb ik dus een ontzettend grote hoop energie gespendeerd aan me afvragen en proberen uitzoeken wat er in vredesnaam mis was met mezelf, waarom ik overal diep ongelukkig en oncomfortabel was, op school, thuis, in de sportclub, …. En ik speurde naar wat er zo mis ging tussen mijn ouders en wat ik eraan kon doen, en hoe ik kon ontsnappen aan meedogenloos terugkerende zelfhaat en zelfdodingsgedachten en -verlangens.

Ik schreef kilo’s dagboeken vol. Ik kwam er nooit uit. Het was te complex. De manipulatie die altijd gepaard gaat met huiselijk geweld, maakte het nog veel ingewikkelder. Ik was de enige die situaties thuis onder woorden durfde of kon brengen, waarschijnlijk door mijn gebrek aan sociaal inzicht. Dat was tegelijkertijd mijn redding op termijn, als in die jaren zelf een vloek, want dat leidde keer op keer tot meer geweld en extra onrust thuis.

 

Deel 2: De reis van overleven naar leven

Deel 3: Complexiteit en taboe ontwarren

Deel 4: ‘Wij’ zijn de niet-betaalde experten

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!