De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Het tegenevangelie van Marcus
Bijbel, Egbert Rooze, Paul De Witte, Denkgroep MaatschappijKritische Christenen, Evangelie, Marcus-evangelie -

Het tegenevangelie van Marcus

woensdag 16 oktober 2013 15:00
Spread the love

In het jaar 70 heeft het toenmalige Romeinse imperium een Joodse opstand bloedig neergeslagen. Jeruzalem en zijn tempel werden verwoest. Meer dan honderdduizend mensen werden gedood, vermoord, gekruisigd. Tegen die achtergrond komt het oudste evangelie, dat van Marcus, tot stand. Protestants theoloog en Bijbelkenner Egbert Rooze noemt het een ‘tegen-evangelie’ geschreven om een tegen-beweging te sterken. Paul De Witte vroeg Rooze om uitleg.

Paul De Witte: Een goed jaar geleden is jouw boek over het Marcusevangelie uitgekomen onder de titel Het Marcusevangelie als tegen-evangelie. Dat is een merkwaardige titel. Hoe ben je tot die titel gekomen?

Egbert Rooze: Wij hebben de gewoonte om te spreken over de vier evangeliën, die we zo belangrijk vinden dat men in de katholieke kerk gaat rechtstaan bij de voorlezing ervan. Protestanten doen dat niet. Maar dit gegeven doet ons uit het oog verliezen dat in die zogenaamde evangeliën heel veel elementen aanwezig zijn die wijze op een tegenbeweging. En dit tegen de toenmalige ongemeen onderdrukkende macht van de Romeinen. Die macht was zo doortastend en vernietigend dat er een antwoord op moest komen. En wel vanuit de beweging die vanuit Jezus Messias op gang was gekomen. Anders dreigde deze beweging volledig plat en lam geslagen te worden. Het wordt tegen-evangelie drukt dan ook iets uit van wat de bedoeling van die tekst was, het versterkt juist de oorspronkelijke bedoeling.

PDW: Hiermee druk je blijkbaar ook uit dat de gangbare betekenis het woord ‘evangelie’ (namelijk een geschrift, gesteld in een bepaald een letterkundig genre, waarvan er vier door de christelijke kerken zijn erkend en gecanoniseerd) eigenlijk niet overeenkomt met de oorspronkelijke betekenis van het woord. Waar komt dat merkwaardig woord dan eigenlijk vandaan?

Egbert: Eigenlijk stamt het woord uit de wereld van het Romeins Imperium. Het komt niet of nauwelijks voor in het Eerste (of Oude) Testament. We kunnen het woord best in verband brengen met ‘goed nieuws’ uit de omgeving van de keizer: de geboorte van een kind van de keizer, de aanstelling van een nieuwe keizer. Als er dus nieuws was uit het domein van de keizer, dan werd dat als goed nieuws – ‘eu-angelion’ in het Grieks – evangelie geproclameerd. Maar ook in de betekenis van: wij hebben als Romeinen een oorlog gewonnen (bijvoorbeeld tegen een opstandig overwonnen volk dat streefde naar meer autonomie), we hebben vijftigduizend mensen in de pan gehakt en zo de vrede (Pax Romana) hersteld. Zo staat het zo goed als vast dat het tegen-evangelie van Marcus is geschreven naar aanleiding van de triomftocht van keizer Vespasianus en zijn zoon (en latere keizer) Titus in het jaar 71, na het bloedig neerslaan van de Joodse opstand. De gouden kandelaar en andere belangrijke voorwerpen uit de tempel van Jeruzalem werden in die triomftocht meegedragen. En ook dat werd allemaal ‘evangelie’ genoemd.

Dat zoveel mensen in de pan waren gehakt, dat werd ook opgemerkt en ervaren door joodse en christelijke mensen. En als die gruwel ook evangelie werd genoemd door Romeinse macht, dan is het Marcus die als eerste ‘evangelist’ daartegen ingaat. Tegen dat vals soort evangelie. Daarom heb ik dat geschrift een ‘tegen-evangelie’ genoemd. Een tegenwoord tegen het dominante geluid van de Romeinen.

PDW: Wat je dus wil zeggen is: dit evangelie van de Romeinen is absoluut geen goed nieuws voor de overgrote meerderheid van de mensen, die om de tuin geleid worden door allerhande vormen van misleidende propaganda. Maar laten we eens een sprong maken naar onze tijd. Waar zou dan vandaag dat Romeins pseudo-evangelie kunnen beluisterd worden? In het evangelie van het dominante neoliberale verhaal? Is het dan niet een grote uitdaging voor christenen, om te zoeken naar wegen om vandaag in de lijn van Marcus en de andere evangelisten een geactualiseerd tegen-evangelie te schrijven en vooral ook te doen?

Egbert: Precies! Daarom heb ik het mijn boek ook over een tegenbeweging tegen het dominante denken, dat mensen klein houdt. Mensen worden bijna verplicht om ideologischmee te denken met de ‘domineerders’. En wie anders denkt, wordt gepakt. In het evangelie van Marcus – nu als literair genre – wordt een tegenevangelie verwoord dat mensen opnieuw kracht en moed geeft om tegen der hoofdstroom in toch stand te houden.

PDW: Dit door het verwoorden van een utopie. Geen dwaze utopie, maar wel een utopie die uitspreekt: het kan anders, en dit tegen de schijn van het tegendeel in? Maar dan wel een zeer merkwaardige utopie, die vertrekt vanuit het leven van een op het eerste gezicht mislukt mens, die zelf slachtoffer is geworden van de Romeinen en de hogere klassen van het toenmalige jodendom die met de Romeinen collaboreerden. Het merkwaardige is dus dat uitgerekend vanuit deze op een Romeins slavenkruis vermoorde mens een tegenbeweging is op gang gekomen die tot een tegenevangelie is geworden.

Egbert: De boodschap van deze Messias is dus niet: we overwinnen zomaar even in een handomdraai deze Romeinen. Zo werkt dat niet. Want een Messias met een pasklaar antwoord gaat voorbij aan de vaak brutale realiteit. We moeten ons voorstellen dat Marcus en de gemeente van Rome daar stonden tijdens de triomftocht van keizer Vespasianus en zijn zoon en latere opvolger Titus. Al die opstandelingen neergeslagen. En je kunt er niet naast kijken: de sterkste wint het pleit. Toch heeft Marcus de moed en het geloof gevonden om te zeggen: dit is niet het laatste. Hoe druk je dat uit? Met woorden als verrijzenis, opstanding?

PDW: Zou je kunnen zeggen: utopisch realisme? Of: het verhaal gaat ondanks alles toch door!

Egbert: Juist! En hier zien we duidelijk hoe dit verhaal geworteld is in talloze verhalen uit het Eerste Testament, waarin ook al die tegenbewegingen aan het woord komen. Heel de profetische traditie in Israël zegt: de wet van de sterkste is niet het laatste. We geloven in iets meer. In die tegenmacht.

PDW: Zou je uit de tekst van Marcus enkele sprekende voorbeelden kunnen opdiepen, waarin duidelijk wordt hoe het evangelie van Marcus een echt tegenevangelie is?

Egbert: Een sprekend verhaal is dat van meneer LEGIO, die zich bevindt in de omgeving van de graven (hfdst. 5). Wanneer Jezus naar zijn naam vraagt, antwoordt hij: ik ben LEGIO. Belangrijk is om deze tekst goed te leren lezen: het gaat niet om een individueel verhaal, ook niet om een meervoudig persoonlijkheidssyndroom. Maar de naam verwijst duidelijk naar een Romeins legioen. Een krachtige niet klein te krijgen militaire Romeinse macht. Wat verteld wordt is dat Christus – de Messias- niet bang is van die macht, vanuit de overtuiging dat die macht wél klein te krijgen is. In die zin is dit dus een utopisch verhaal, dat de gelovige benadering weergeeft vanuit de vraag: hoe moeten en kunnen we hier nu tegenover staan. Hoe kunnen we ons tegenover die macht verhouden?

In deze Legio bevinden zich blijkbaar tweeduizend geesten (of demonen), die zich in evenveel varkens storten. We weten dat op het vaandel van het tiende Romeinse legioen een varken was afgebeeld. Door de geesten in de varkens te laten opgaan, verwijst het verhaal uitdrukkelijk naar dat tiende legioen, dat zich als varkens had gedragen, waardoor duizenden joodse mensen zijn afgeslacht. Dit tiende legioen was misschien wel het machtigste en gevaarlijkste van alle legioenen. En uitgerekend deze varkens, waar de tweeduizend geesten van Legio zijn ingegaan, storten zich in de zee van Galilea. Er staat uitdrukkelijk zee, en niet ‘meer’. ‘Zee’ wijst op chaosmachten. De varkens met hun demonen storten zich in die macht waar ze thuishoren!

Door dit verhaal op deze wijze te vertellen, zegt Marcus: zelfs de grootste en brutaalste macht is te overwinnen. Het verhaal roept dan ook de Messiaanse beweging op om niet voor die macht terug te deinzen. Op het einde van het verhaal zit de bezetene er goed gekleed en wel bij. Anders gezegd: zijn eerdere macht is ‘uitgekleed’ en hij zit er weer bij als een normaal mens, die zelfs mee wil doen met de messiaanse beweging.

PDW: Wat ook merkwaardig is in dit verhaal: de man krijgt van Jezus de opdracht om het bevrijdend gebeuren dat hem te beurt is gevallen te gaan verkondigen. Dit in tegenstelling tot andere genezings- of bevrijdingsverhalen bij Marcus waarin de genezen of bevrijde mens juist de opdracht krijgt om te zwijgen. Zou dat kunnen zijn omdat dit verhaal zich buiten het joodse land afspeelt?

Egbert: Ja, dat is merkwaardig. Hij mag niet meegaan met Jezus, maar hij moet wel daar ter plaatse verkondigen. Dat zou te maken kunnen hebben, met het gegeven dat in dat niet-joodse land de bevrijdende traditie van Israël minder bekend is, waardoor zijn verkondiging niet als gevaarlijk en bedreigend zal worden ervaren.

Ik wil nu nog een tweede voorbeeld geven. Christus – de Messais Jezus -, wordt na zijn doopsel de woestijn ingedreven (hfdst. 1). Wat staat er nu bij Marcus en niet in de andere evangeliën? Dat Jezus daar bij “de wilde beesten” is. Vaak worden deze woorden natuurkundig verklaard, maar daar gaat het hier niet om. In het laatste bijbelboek Apocalyps, komt het woord ‘beesten’ wel veertigmaal voor en altijd gaat het daar over de Romeinen. Het verhaal van Marcus vertelt eigenlijk – weer gecodeerd- dat de wilde beesten hem niet te pakken krijgen en dat je ook uit de macht van die beesten onderuit kunt komen en de bekoring kunt weerstaan. Dit verwijst ook naar de brute realiteit dat in die tijd heel wat mensen letterlijk voor de wilde beesten werden geworpen en ook even letterlijk werden doodgebeten. Dit gebeurde niet alleen in Rome, maar ook in de arena’s van Palestina, bijvoorbeeld in Caesarea Filippi. Het heel begrijpelijke effect van de verdrukking is dat mensen gaan zwijgen. Door Christus bij de wilde beesten te laten verblijven zegt Marcus: Jezus weerstaat de verdrukking. Hij wordt er niet door verzwolgen.

Zo zijn er natuurlijk nog andere verhalen. Zoals dat in hoofdstuk 9 over de jongen die door een geest in het vuur en in het water wordt geworpen. Nu zijn uitgerekend vuur en water twee tekenen van de ergste bloedbaden van de Romeinen: het bloedbad bij de zee van Galilea (water) en de verwoesting van de tempel (vuur).

PDW: Merkwaardig is dat uitgerekend in dat hoofdstuk over die bezeten en met stomheid geslagen jongen, ook sprake is van een discussie onder de leerlingen die niet in staat zijn om het woord ‘opstanding of verrijzenis” te verstaan. Dit lijkt toch te verwijzen naar een crisis die te maken heeft met de vraag: hoe kunnen we opstanding van Jezus nog ter sprake brengen in confrontatie met de gruwel van de verwoesting van stad en tempel en de moord op tienduizenden joden?

Egbert: Dat klopt. Het is duidelijk dat die twee grote bloedbaden het heel moeilijk maken om nog te geloven in de verrijzenis. Daarom is het belangrijk om het verband te blijven zien tussen opstanding en opstand. Zonder dit verband kan opstanding verworden tot een doekje voor het bloeden. Dat dit verband onlosmakelijk is wordt duidelijk wanneer we weten dat er in die tijd ongeveer achttienduizend opperpriesters, priesters en levieten werkzaam waren in en om de tempel van Jeruzalem. De leidinggevende priesterkaste, de Sadduceeën, geloofde niet in de opstanding. Waarom? Juist, omdat het geloof in de opstanding te maken had met opstand tegen alles wat mensen onvrij maakte, en bij uitstek het Romeins Imperium. De priesterkaste echter, die er alle (economisch) belang bij had dat alles bleef zoals het was, waardoor hun privilegies bleven bestaan, wilde niet weten van opstanding, en zeker niet van opstand. Op de keper beschouwd was hun dagelijks offer in de tempel een offer aan de Romeinen en hun goden en dus een teken van hun collaboratie. Nu is er op een bepaald moment een hogepriester die daaraan niet meer wil deelnemen. Deze weigering is de aanleiding geworden tot het ingrijpen van Rome. Want wanneer iemand uit de collaborerende priesterklasse de medewerking met het onderdrukkingssysteem weigert, dan is het hek van de dam. En dat gebeurde ook.

Een van de belangrijkste bronnen van de opstand was dat men, de zogenaamde schuldbrieven ging verbranden, waardoor de schulden in Israël niet meer konden worden aangerekend en dus ook niet meer konden worden betaald. Toen is de opstand tegen de tempel – en dus ook tegen Rome – pas echt begonnen en natuurlijk ook de reactie van Rome.

Het verhaal uit hoofdstuk 9 van Marcus over die bezeten jongen wil binnen deze context zeggen dat opstanding en bevrijding toch mogelijk zijn, ondanks alles. Maar dit gaat niet vanzelf en is geen automatisme.

PDW: Toch heeft altijd de bedreiging bestaan om de opstanding tot iets vanzelfsprekends of gemakkelijks te maken. En dit door die bevrijding te verplaatsen naar een leven na de dood, waar alles dan wel goed zou komen. Zo werd alles vergeestelijkt en bleef de concrete ‘aardse’ situatie zoals ze was.

Egbert: En hierdoor ontstaat een breuk met het joodse denken dat spreekt over déze wereld (olam hazee) en de komende wereld (olam haba). Die komende wereld gaat primair niet over een eeuwig leven na dit leven, maar over een radicale omkering van déze wereld, die gekenmerkt wordt door onderdrukking, naar de ‘komende wereld’ waarin gerechtigheid de relaties tussen mensen en volkeren zal kenmerken. Het gaat dus wel over een leven ‘na de dood’, maar dan wel in de betekenis van ‘na de doodsmachten’, waar een heel ander regime zal heersen. De woorden ‘eeuwig leven’ zijn dus heel misleidend en reducerend geworden.

PDW: Vandaag zijn we ongeveer tweeduizend jaar verder . We weten dat de hele geschiedenis door telkens weer andere doodsmachten de kop hebben opgestoken. In de loop van de geschiedenis van de christelijke kerken zijn geregeld tegenbewegingen ontstaan tegen de valse evangeliën van de respectievelijke doodsmachten. Ook vandaag worden we geconfronteerd met bepaalde machten van de dood, die door de publieke opinie vaak van harte worden verwelkomd. Als erfgenamen van de traditie van Marcus en van de andere Messiaanse geschriften worden wij vandaag uitgenodigd en uitgedaagd om met die erfenis van het tegenevangelie nu aan de slag te gaan en een nieuw tegenevangelie te schrijven?

Egbert: Ik ben het daar volledig mee eens. We worden vandaag wel degelijk geconfronteerd met allerlei doodsmachten. En we weten dat op een bepaald moment van de geschiedenis dat doodsmachten het christendom hebben meegenomen. Denken we maar aan het begin van de vierde eeuw met keizer Constantijn, die het christendom tot rijksideologie heeft gemaakt. Zo ging het christendom behoren tot de dominante hoofdstroom en zijn heel wat elementen uit ons tegenverhaal gewoonweg verdwenen.

Daarom moeten we aan onszelf de vraag durven stellen of wij als christenen nog wel in de tegenbeweging zitten. Daarom dit Marcusboek. Om te leren zien dat we als christenen opnieuw moeten leren bewegen in de tegenstroom en de tegenbeweging. Dan zullen we wel mensen tegenkomen die onze bondgenoten zijn, of beter, van wie wij bondgenoot kunnen worden. Bijvoorbeeld binnen het Wereld Sociaal Forum, waar ook bisschop Tutu heeft gesproken. Ik denk dat dit voor ons een belangrijke taak is, om ons te voegen in de tegenbeweging, en dit vanuit onze inspiratie, naast mensen die dat vanuit een andere al dan niet godsdienstige inspiratie doen.Zo worden ook christenen ingebed in de bredere tegenbeweging.

Laat ik een voorbeeld geven. Op de grote vergadering van de Wereldraad van Kerken die dit jaar zal plaatshebben, zal de vraag worden gesteld: welke economie staat in dienst van het leven van de meerderheid van de mensen? Reeds op de samenkomst van de Werelbond van Protestantse Kerken (WARC) in 2004 in Accra (Ghana), waarop ik zelf aanwezig was, werd gesteld dat de huidige neoliberale economie moet veroordeeld worden als mensonwaardig. Nu zal in Zuid-Korea deze belijdenis van Accra nog worden aangescherpt. Willen we dus als christenen nog geloofwaardig zijn, dan zullen we ons duidelijk moeten uitspreken voor die tegenbeweging, trouw aan ons erfgoed.

PDW: Zou het dan ook kunnen dat we als christenen, wanneer we consequent in die tegenbeweging gaan staan, in deze seculiere tijden, ook aan geloofwaardigheid kunnen winnen. Wij beschikken als christenen toch over een sterk en bevrijdend verhaal. We hoeven er echt niet bang voor te zijn om dat te durven belijden. Het is voor mij een grote vraag en uitdaging: zouden wij hiermee jongeren kunnen bereiken en uitdagen?

Egbert: Ik ben er rotsvast van overtuigd dat we hiermee als kerken aan geloofwaardigheid kunnen winnen. Het christendom is meer dan een spirituele kracht, het is ook een maatschappelijke kracht tot verandering. Of dat ook jongeren zal meenemen is een hele andere vraag, omdat hiervoor ook moet nagedacht worden over de vorm waarin dat moet kunnen gebeuren. Interactief bijvoorbeeld. Maar primair is dat het verhaal geloofwaardig is. Dat zien we in de Derde Wereld waar wel jongeren voor dit verhaal aanspreekbaar zijn.

PDW: Maar hier blijft dit een grote moeilijkheid. Omdat we hier terecht gekomen zijn in een heel bepaalde eenzijdige interpretatie van de Verlichtingstraditie, waarbij elke vorm van religie of godsdienst principieel vervreemdend wordt genoemd. Vele mensen en ook jongeren zijn in dat bad terecht gekomen en ze raken er niet meer uit, waardoor een onbevangen kijk op ook een geloofwaardig christendom quasi onmogelijk is geworden. Daarom denk ik dat het nodig is om vandaag plekken of oefenplekken van geloofwaardigheid te creëren in de lijn van het tegenevangelie van Marcus.

Egbert: Dit lijkt mij vooral een uitdaging aan de Belgische protestantse kerken die – meer nog dan de katholieke kerk – de neiging hebben zich te isoleren van de maatschappij en zich terug te plooien op de eigen groep. Naar mijn aanvoelen staan doorsnee katholieken echt nog wat meer in de maatschappij, daarom niet altijd in de tegenbeweging! Er moet dus beweging gemaakt worden in de richting van het maatschappelijk handelen. Dus het is nodig om in de dalen op plaatsen waar de hardheid van de maatschappij wordt gevoeld. We mogen ons niet toespitsen op alleen maar ‘overleven’ als kerken. Daar gaat het, samen met de katholieke kerk, maar al te veel over.

PDW: Het gaat dus over een dienst aan de samenleving en aan het goede leven voor alle mensen, of tocht tenminste aan het grootste deel van de mensen.

Egbert: Ik herinner mij nog goed het thema van de samenkomst in Accra: dat iedereen overvloed van leven moge hebben (Johannesevangelie, hfdst. 10, v. 10). Dit is uitermate belangrijk in de landen van het Zuiden, maar ook hier als we weten dat meer dan 15% van de mensen echt arm zijn. Uiteindelijk gaat het erom vanuit welk standpunt we naar de wereldsamenleving kijken: kijken wen vanuit de onderkant, vanuit het oogpunt van hen die telkens weer onderliggen. Of kijken we vanuit de bovenkant. En dat maakt een heel verschil uit.

PDW: Dus, ook al zijn we middenklassers, het is van levensbelang om te leren kijken vanuit de onderkant, vanuit de slachtoffers. Dan pas gaan we staan in de traditie van het tegenevangelie van Marcus.

Paul De Witte

Paul De Witte en Egbert Rooze zijn lid van DMKC, ‘Denkgroep MaatschappijKritische Christenen’.

Egbert Rooze, Marcus als tegenevangelie. 2012, uitg. Halewijn/CCV in het bisdom Antwerpen, 272 pp.

take down
the paywall
steun ons nu!