De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Verkiezingsaffiche, Nederlandse Parlementsverkiezingen 2017, Tilburg.

Het probleem van de roep om verandering

maandag 13 februari 2017 10:17
Spread the love

Politiek verandert, en in ons deel van de wereld is die verandering al driekwart eeuw een zaak van kleine stapjes. Tot wanneer de cumulatie van dergelijke kleine stapjes een soort kantelpunt bereikt, waarop de gehele structuur, incluis de fundamenten ervan, plots in vraag worden gesteld. Het is mogelijk dat we dit kantelpunt nu bereiken; daardoor moeten we de vraag stellen: zitten we voor eeuwig in een democratisch bestel?

Ik geef enkele opmerkingen hierbij.

Er is iets loos

West-Europa kende in de periode 1950-1990 een relatieve politieke stabiliteit waarbij drie grote politieke families de zaak domineerden: Christendemocraten in het conservatieve “centrum”, Sociaaldemocraten op “links” en Liberalen op “rechts”. Wanneer men sprak over “verandering”, en dat gebeurde bij zowat alle verkiezingen, dan ging het om een verandering in de onderlinge verhoudingen tussen deze families (waardoor zelfs Tindemans de slogan kon hanteren “met deze man wordt het anders”).

Vanaf de jaren 1990 zien we echter, stapje voor stapje, geheel nieuwe politieke formaties opstaan en aan electoraal belang winnen, in zoverre dat ze nu grote politieke krachten zijn geworden. Denk aan het Vlaams Blok/Belang en de N-VA in België, De Lijst Fortuyn en de PVV van Wilders in Nederland, het Front National in Frankrijk, de Vijfsterren Beweging in Italië, Alternative für Deutschland in Duitsland, en zo voort. Deze nieuwe formaties stelden zich doorgaans rechts van het centrum op, maar ook links van de sociaaldemocratie zien we nieuwe tendensen; deze zijn electoraal kleiner (behoudens een paar uitzonderingen) maar niettemin belangrijk: denk aan de Socialistische Partij van Roemer in Nederland, de PVDA in België, het Front de Gauche van Melenchon in Frankrijk, Die Linke in Duitsland, Syriza in Griekenland en Podemos in Spanje. Ook de ecologische partijen moeten we tot deze vernieuwingsgolf rekenen. Zowat al die nieuwe formaties zijn van bij aanvang aangeduid als (rechts dan wel links) “populistisch” en vaak “extreem”, en hun doorstoot is in niet geringe mate mogelijk gemaakt door de opkomst van een nieuw medialandschap in de jaren 1990, incluis het internet – waarover verder meer. (Noteer dat ook de verkiezing van Trump in de VS als zodanig kan gezien worden).

Al deze formaties willen verandering, maar het is duidelijk dat “verandering” hier een nieuwe betekenis heeft gekregen. Ze stellen immers drie elementen in vraag:

  • de concrete politiek-economische status-quo in West-Europa, met name de inclusieve welvaartsstaat, of het “sociaal gecorrigeerde kapitalisme” zoals het bij sommigen heette; zeker na de crisis van 2008 vertaalt zich dit in een wantrouwen tegenover het gehele economische systeem zoals het was geïnstitutionaliseerd sinds de Tweede Wereldoorlog;
  • de concrete dimensies van transnationalisme en globalisering, zoals het lidmaatschap van de EU en de NAVO en de dwingende discipline die eruit voortvloeit, het systeem van internationaal recht met, bijvoorbeeld, transnationale rechtbanken en rechten en plichten als gevolg van internationale verdragen, het systeem van transnationale vrijhandelsverdragen, neoliberale austeriteit en hervormingen, maar ook (en zeker aan de rechterzijde) de migraties en de diversiteit die ermee samenhangen;
  • de concrete vorm van de parlementaire democratie, de instellingen die ermee samengaan en de bureaucratie die ervan afhangt. Er ontstaat vanaf de jaren 1990 een sterke weerstand tegen politiek-als-beroep, corruptie, fraude, verrijking via mandaten en vriendjespolitiek onder “elites” en belangengroepen, compromissen, overweldigende bureaucratie en administratief gesjoemel, de rol van politie en het gerecht en de scheiding der machten. En men beroept zich vaak op de “zwijgende meerderheid”, “de gewone man”, het onderhuidse verzet, de stem van zij die door “de politiek” niet gehoord worden. De EU is hierbij vaak de kop van jut, zeker na de bankencrisis van 2008.

De roep om verandering heeft dus, in deze nieuwe politieke constellatie heel andere dimensies dan tevoren, en het aantal elementen van de status-quo die in vraag worden gesteld breidt zich bestendig uit. Wat deze nieuwe formaties beklemtonen is: men is dit systeem beu, het werkt niet, en mensen zijn nu bereid om zelfs radicale (lees: revolutionaire) wijzigingen te accepteren. Ze illustreren het verdwijnen van wat we een “status quo ideologie” kunnen noemen: het geloof dat de gewilde veranderingen er zullen komen via het huidige systeem van institutionele democratie – hervormingsgericht parlementarisme. Integendeel: het centrale instrument hiervan (verkiezingen) wordt aangewend om precies het absolute karakter van dat hervormingsgericht parlementarisme in vraag te stellen en te vernietigen – denk aan de Brexit. Zeker sedert 9/11 en de “War on Terror” horen ook de burgerlijke vrijheden en de private sfeer tot de dingen die ter discussie staan.

Merk echter op dat zo goed als niemand “de democratie” zelve in algemene zin in vraag stelt. Integendeel, het motief in campagnes is vaak dat de concrete vorm van de democratie (geleid door de grote families op de geijkte manieren) geen echtedemocratie meer is, en dat de nieuwe formaties die democratie aan “het volk” willen teruggeven. Ook neofascisten beklemtonen dit: zij staan precies voor het herstel van een echte democratie. De term “democratie” is zelden zo vaak gebruikt, zelden zo druk besproken en zelden zo vaak in ongerijmde zin gehanteerd als nu.

Wat dan de traditionele politieke families betreft: hun respons op deze verschuiving in het politieke veld werd voornamelijk defensief beantwoord. Men schoof mee op met de nieuwe politieke formaties, en het politieke centrum ligt nu beduidend meer naar rechts dan tevoren. De Liberalen werden neoliberaal, de Sociaaldemocraten namen de positie van de klassieke liberalen in, en de Christendemocraten bewogen heen en weer tussen beide. Allemaal namen ze belangrijke punten van de nieuwe oppositie over, allemaal werkten ze mee aan de afbouw van het consensusdragende politiek-economische model van West-Europa, en allemaal beleefden ze desondanks zowat overal een forse krimp in hun electoraal marktaandeel.

Een cultuurverandering

Diep onder het oppervlak van het politieke bedrijf voltrekt zich inmiddels een andere fundamentele wijziging. Tot het laatste decennium van de 20ste eeuw werd de relatie tussen politiek en bevolking door twee instrumenten gereguleerd: massapartijen enerzijds, en een duidelijk gestructureerde publieke sfeer gedomineerd door een klein aantal massamedia anderzijds. Ik heb hier twee keer het woord “massa” gebruikt, want politiek was een zaak van de massa. Die massa was, grosso modo, opgedeeld in vrij stabiele  (en robuust geïnstitutionaliseerde) kavels die men “zuilen” noemde, en de communicatiepatronen tussen politiek en massa waren grotendeels “top down”: vanuit de politieke kern naar de media, en zo naar het publiek. De politieke kenniseconomie, om het zo te stellen, had een duidelijke en stabiele structuur, ze had een duidelijk “centrum”.

Die heldere structuur werd vergezeld van een geloof in die structuur, of een ideologie ervan, die we zo kunnen samenvatten. Kennis en informatie waren “rationeel ” en dus betrouwbaar zolang ze een “bureaucratische” origine hadden in de zin van Weber: ze kwamen van professionele kennisexperts die door discipline en deontologie eerder dan door eigenbelang werden gestuurd. Kennis moest, ruwweg gesteld, uit een kennis-instituut komen. Academici en experts, journalisten en bureaucratische ambtenaren (incluis politie en gerecht) werden daarom erkend als betrouwbare bronnen van kennis en informatie. Zelfs politici genoten vaak het vertrouwen van hun publiek wanneer het om “de waarheid” ging. Liegen (of althans betrapt worden op een leugen) was geen optie, en men ging ervan uit dat de rede (en dus: redelijkheid, gematigdheid) steeds zou overwegen op vooringenomenheid en irrationaliteit.

De opkomst van het Internet vanaf de jaren 1990, en zeker de uitbouw en veralgemening van sociale media in het eerste decennium van de 21ste eeuw hebben die duidelijk gestructureerde publieke sfeer doen exploderen. Restanten ervan blijven voortbestaan – de grote politieke families zijn zowat overal in Europa nog steeds aanwezig, en ook de “prestigieuze” media bestaan nog. Maar de hegemonie van het eerder beschreven model, van politieke kern via grote media naar publiek, is doorbroken, en we zien dat er naast dit patroon een heel ander patroon is ontstaan: van een gefragmenteerd publiek dat z’n eigen media beheert rechtstreeks naar de politieke kern. De politieke kenniseconomie, om dit nu wat technisch te herformuleren, is nu “polycentrisch” geworden, want een zeer groot en groeiend aantal opgeleide burgers is in staat, en beschikt over nieuwe instrumenten om, zichzelf politiek te informeren, standpunten te bepalen en inspraak te eisen en te hanteren. De publieke sfeer is dan ook niet enkel gefragmenteerd, maar ook meer “subjectief” geworden: individuele waarde-oordelen, persoonlijke belangen en emoties (dus: irrationaliteit, onredelijkheid) zijn de regel geworden in deze nieuwe publieke sfeer (of sferen), en werden ook geleidelijk aan overgenomen door de “grote” media. We zijn vanaf dat moment het tijdperk van de opinies ingetreden, en de klassieke “betrouwbare bronnen” van kennis en informatie staan steeds meer zelf ter discussie – denk uiteraard aan de “fake news” en “post Truth” discussies van de jongste tijd, maar bedenk dat Filip Dewinter zo’n twee decennia terug al uitvoerig oreerde over de vooringenomen media die hem en z’n partij geen ruimte en aandacht schonken.

Vrijwel alle partijen reageerden op die verschuiving in de politieke kenniseconomie door een zeer diepgaande transformatie van hun politieke basispraktijk. Terwijl partijen zich tevoren opstelden als een soort van leeromgeving die ideologisch opereerde (en zo een mate van politieke eensgezindheid en electorale trouw onder de massale achterban verzekerde) maken zowat alle partijen in de jaren 1990 en het begin van de 21ste eeuw de bocht naar marketingmodellen van politieke actie. Men spreekt over het einde van het “opgestoken vingertje”, over het gegeven dat politici “de burgers niet kunnen voorzeggen wat ze moeten denken”, over de teloorgang van “politici als betweters”. En men vervangt dit door aan de commerciële wereld ontleende methodieken van opiniepeiling en campagnevoering, vanuit een houding waarin politici vooral “goed moeten luisteren” en “zeggen wat U denkt”. Het is deze transformatie die ervoor zorgt dat “democratie” zelf een thema van debat wordt: een politicus die z’n visie aan de achterban serveert is minder democratisch dan een politicus die luistert en dan nazegt wat hij/zij heeft opgevangen. Alles draait om “draagvlak”. Althans, zo luidt het.

Deze transformatie heeft dus verregaande effecten. Het gaat hier om het verdwijnen van de massa, en dus ook het verdwijnen van het centrum en het einde van een consensuspolitiek die door een bureaucratisch institutionalisme werd gedragen, met een ingebouwd vertrouwen in het belang van het systeem en een grote mate van loyauteit aan dat systeem. We kijken nu naar de wanhopige zoektocht naar alternatieven voor het klassieke centrum; men zoekt die in domeinen die tot voor kort als “extreem” bestempeld werden, en men doet dit in een zeer onstabiele omgeving waarin de oude zekerheden van parlementaire democratie, liberaal-sociaaldemocratisch kapitalisme en publieke opinie niet meer zomaar voor aan te nemen zijn.

Er zijn echter nog andere, concrete effecten.

Politieke effecten

Door de ontwikkelingen die ik boven beschreef is, zo u wil, de infrastructuur van het politieke bedrijf grondig gewijzigd, en die nieuwe infrastructuur biedt zowel nieuwe mogelijkheden als nieuwe beperkingen. De nieuwe communicatiemiddelen scheppen immers nieuwe vormen van sociale en politieke praktijken, nieuwe sociale en politieke relaties, identiteiten en gemeenschappen.

Laat me beginnen met het politieke bedrijf in z’n geheel. Wat die nieuwe infrastructuur heeft mogelijk gemaakt is een constante, 24/7 en op- en neer deinende beat in het politieke debat. Stilte of luwte zijn onmogelijk geworden, en als partijen of politici al niet op zoek zijn naar thema’s voor debatpieken dan doen de honderdduizenden burgers dat wel zelf. Het gaat hier om een enorme versnelling van het debat, met nauwelijks perioden van bezinning of herbronning en met enorme dimensies van intensiteit – de antropoloog Thomas Hylland Eriksen spreekt in dit verband over “oververhitting” en “de tirannie van het moment”, en denk even terug aan de heftigheid van de wekenlange reactiegolf na de aanslagen in Parijs en Brussel. Politieke berichtgeving gebeurt nu niet langer meer enkel vanuit de redactiekantoren van massamedia, maar verloopt in bepaalde gevallen via volkomen informele kanalen – crowdsourcing is een bron van journalistiek geworden, en massamedia roepen hun publiek geregeld op om beelden en getuigenissen van evenementen naar hen door te sturen. Het eerste beeld dat we kregen van de aanslagen in Zaventem was een onduidelijk videoclipje, genomen door een persoon vanuit de parking van de luchthaven.

Dat heeft als gevolg dat politiek één volgehouden ademloze galop is geworden, waarin we aan een rotvaart van het ene minuscule voorval naar het andere snellen, en waarin het geringe intrinsieke belang van bepaalde feiten geen obstakel vormt voor uiterst intense en emotionele debatten (maar wel, uiteraard, voor meer bezadigde en nuchtere analyse). Alles draait om de actualiteit, en het werk van politieke analisten zoals Carl Devos en Hendrik Vos bestaat erin dag-na-dag, week-na-week, jaar-na-jaar de “feiten” van het hier-en-nu te duiden (met andere feiten van het hier-en-nu). Grotere en tragere bewegingen en evoluties zijn naar de marge van de politieke beschouwing afgedreven, waardoor heel wat gebeurtenissen – denk aan Brexit, de verkiezing van Jeremy Corbyn, de massale mobilisatie voor steun aan vluchtelingen in 2014,  of de triomf van Trump – een onverklaard en onverwacht karakter krijgen. Dat heeft als voordeel voor mediaprofessionals dat ze politiek kunnen voorstellen en formatteren als een onophoudelijk spannend avonturenverhaal waarin niets is wat het lijkt en achter elke boom in Hertoginnedal een grote  verrassing of een verbijsterende onthulling schuilt. Boven alles mag er niet meer gezwegen worden. Het oude “geen commentaar” is geen optie meer voor een politicus en “geen nieuws” is evenmin een optie voor de politieke verslaggever of analist.

Politici en hun communicatieteams speculeren ook op de uiterst korte spanningsboog van het publiek om een politiek van geïsoleerde feitjes en contextloze interpretaties af te leveren – politieke miniaturisering. Denk aan de juichende mededeling van vicepremier Kris Peeters over de groeicijfers van België, die voor hem een duidelijk bewijs waren dat het regeringsbeleid goed werkt – terwijl een factcheck tegenover de cijfers in de Eurozone aantoonde dat België ergens achteraan bengelt. Een ruimer plaatje voor de waan van de dag is doorgaans een zeer effectieve vorm van weerlegging ervan. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor die andere populaire verschijningsvorm in de politiek: “sinecurisme”, het scheppen van een grote kwestie uit iets wat op zich volkomen irrelevant is, met als enig doel het gaande houden, en gefocust houden, van de aandacht van de politieke consument – herinner u de eis om de tuinen van het Koninklijk Paleis open voor het publiek te maken, de discussies over “boerkini’s” aan onze stranden, de beschonken verschijning van Liesbeth Homans op één of ander celebrity-gala, en zo meer. Het veld van de politiek wordt zo beetje bij beetje geïnformaliseerd, weg van het noeste werk van wetten maken en uitvoeren, weg van de institutionele objectiviteit en weg van de logica van degelijk bureaucratisch beheer, naar de gevoelens die men over zowat alles heeft, en naar de emotionele schwung die ermee gepaard gaat. Men wil “verandering”, en die verandering is geen zakelijke aangelegenheid maar een zaak van gevoelens en indrukken.

Door die miniaturisering en het sinecurisme krijgen we een extreem uitgebreid veld van feitjes en zaken waarover het publiek wil, moet of mag oordelen – van strikt genomen politieke zaken tot en met persoonlijke of privé-aangelegenheden van politici (én burgers), hun voorkomen, uiterlijk en alledaags gedrag, en individuele uitspraken of handelingen. En hier stuiten we op een ander effect van deze transformatie: moralisering. De basisvorm van de publieke debatten is het gepolariseerde morele oordeel: “ik zie dit helemaal zitten” versus “ik haat dit”. De versnelling, de vernauwing en de informalisering laten zoals ik al zei geen rustige, nuchtere en ruim gekaderde analyse toe, ze lokken instant-oordelen uit die uitgesproken subjectief zijn, en daardoor ook nauwelijks nog grijswaarden toelaten. Het gaat om een categoriek geloof in iets of iemand, een sterk aangevoeld persoonlijk vertrouwen (geen “kennis” dus). Dat is waarom de Gentse schepen Tom Balthazar hals over kop ontslag dacht te moeten nemen toen hij werd “betrapt” op wat in het politieke bedrijf allicht slechts als een pekelzonde geldt – zetelen in het bestuur van een schimmige intercommunale, tegen een niet onaardige vergoeding: “zonder vertrouwen kan je niet overtuigen” was zijn motief om op te stappen. Het illustreert zowel de kracht als de selectiviteit van de moralisering die nu zo aan belang heeft gewonnen en het toont aan hoe snel de oude politieke cultuur van consensus en bureaucratie vervangen wordt door een nieuwe, gepolariseerde en uitgesproken subjectieve cultuur.

Politiek onstabiel Europa

Er is nog één belangrijk effect dat moet vermeld worden, en het grijpt terug naar de grote verschuiving in politieke families die ik boven besprak. Representatieve democratie houdt in dat elkeen vertegenwoordigd wordt door een kleine groep anderen, die daartoe verkozen worden. Dat gebeurt, zoals we zagen, op grond van vertrouwen: de kiezer “sorteert” de kandidaten en selecteert een bepaald persoon op grond van vertrouwen dat hij/zij de eigen belangen adequaat vertegenwoordigd en beheerd zal zien door de gekozenen. Tot 1991 bleek de kiezer daarbij een voorkeur te hebben voor bepaalde types personen: geen avonturiers, geen wildemannen, maar degelijke beheerders die blijk gaven van raison d’état, genre Tindemans, Dehaene en Van Rompuy. In 1991 kregen we in België plots – eerst in de marge weliswaar, maar een opzichtige marge – datgene wat bekend kwam te staan als de “foert stem”: Vlaams Blok en Rossem brachten een geheel ander type politicus naar de parlementen. In Nederland had Pim Fortuyn hetzelfde effect, Jörg Haider deed hetzelfde in Oostenrijk, en in Frankrijk werd Jean-Marie Le Pen het boegbeeld van die “nieuwe” politiek. Die “foert-stem” veranderde de hele toonzetting van de politiek, het globale stijlregister ervan. De hegemonie van de vertrouwen wekkende beheerder bleek gebroken. Een deel van het electoraat zou vanaf dat moment steeds talrijker wantrouwen uitdrukken en politici verkiezen die de afbouwvan het huidige systeem als programma hanteren en daarbij blijk gaven van een verregaande irrationaliteit, graag appèl deden aan de emoties en de mythes van hun achterban en geen grein respect betoonden voor de hoffelijkheid die men van publieke figuren placht te eisen. Zoals ik eerder aangaf, de term “verandering” staat nu ook potentieel voor het einde van het politieke en economische model waarin we zijn opgegroeid.

Meteen stuiten we hier ook op de paradox van parlementarisme: het sluit de massa in het politieke proces en maakt hen ‘stakeholder’; dit houdt echter ook in dat die massa het hele systeem waarin ze stakeholder is kan afwijzen of drastisch wijzigen. En in de huidige politieke cultuur is het net dat wat we meemaken: men doet mee aan verkiezingen en men belijdt een nieuw democratisch élan, maar beide elementen worden gebruikt om het systeem op fundamentele punten aan te vallen. Trump zweert op dag één van zijn ambt getrouwheid en gehoorzaamheid aan de Amerikaanse Grondwet, om ze op dag zeven gewoon opzij te schuiven in een aanval op de onafhankelijke rechtspraak. Farage laat zich verkiezen in het Europese Parlement op een programma dat het opbreken van de Europese Unie tot doel heeft.

Hij staat daarbij niet alleen: in grote delen van de Unie (en daarbuiten) hoort men in de parlementen allerhande stemmen die een exit uit de EU bepleiten, evenals de afbouw van het stelsel van bindende internationale verdragen – over mensenrechten en vluchtelingen, bijvoorbeeld – en internationale vrijhandelsakkoorden, die men graag inruilt voor een ommuurde nationalistische en protectionistische vesting. In vele lidstaten klinkt de roep om een sterk executief leiderschap, om een kordate beteugeling van burgerlijke vrijheden zoals privacy, de persvrijheid en de vrijheid van religie, samen met radicale afwijzingen van de gelijkheidsgedachte, de universaliteit van de mensenrechten, de integriteit en onafhankelijkheid van politie en justitie, en gekoppeld aan een effectieve aanval op de politieke oppositie, het georganiseerde middenveld en de onafhankelijke intelligentsia. De Kracht van Verandering, kortom, en het Frans geeft ons een mooie reeks oude woorden die we hieraan kunnen toevoegen: chauvinisme, poujadisme, boulangisme (Google verschaft uitleg). Daar tegenover zien we over de gehele Unie (en daarbuiten) ook het ontstaan van massale niet-partijpolitieke burgerbewegingen die na decennia sociale rust opnieuw de straten en pleinen inpalmen met tegengestelde eisen en met een even uitgesproken zucht naar verandering. Europa is, kortom, nu gepolariseerd en structureel onstabiel.

Wat de zucht naar verandering van deze nieuwe burgerbewegingen betreft: het moet duidelijk zijn dat wat zij vragen en voorstellen al lang niet meer te vatten is in de grote dichotomie van de 20ste eeuw – kapitalisme of communisme. Wie dit denkt heeft een en ander gemist. De reeks vernieuwende gedachten die de laatste jaren uit dat soort bewegingen zijn voortgekomen, van Podemos over Occupy en Hart boven Hard tot en met nieuwe vormen van anarchistische politiek, bestrijkt een bijzonder breed en rijk gamma aan thema’s en invalshoeken. Er zijn experimenten rond nieuwe vormen van lokaal democratisch bestuur, directe democratie en juridische actie via zelf geconstrueerde deskundigheid (denk aan de actiegroepen rond het Oosteweelproject in Antwerpen), duurzaam produceren en consumeren, het stoppen van ecologische offers aan economische belangen, arbeidstijdverkorting en basisinkomen – allemaal binnen een markteconomie. Die markteconomie zelf (en zeker de tendens tot deregulering en concentratie ervan) wordt gecounterd en hervormd via strakkere publieke regulering en de verwerving van nieuwe “commons” (niet-marktgebonden goederen ter beschikking van de gemeenschap), een eis tot een versterkt systeem van institutionele solidariteit (een nieuwe welvaartsstaat, zeg maar) en een veel doortastender systeem van herverdeling van rijkdom en beteugeling van grenzeloze verrijking (denk aan de vermogens- en miljonairstaks, maar ook de constante kritiek op fraude en corruptie). Dit is een nieuwe en zeer creatieve vorm van systeemkritiek.

Boven alles vraagt men binnen deze nieuwe burgerbewegingen om meer democratie en inspraak, men eist macht over die (vooral economische) domeinen waarvan men zich als burger uitgesloten voelt – de autonomie van het kapitaal wordt steevast aangevochten. En ook hier is het morele uiterst belangrijk: men eist respect voor menselijke waardigheid, voor menswaardige arbeidscondities, voor slachtoffers van het systeem en voor mensen in de marge van de samenleving en van de wereld. Ik zie dan ook erg weinig one issue bewegingen; het gaat veeleer om elastische gemeenschappen die, al naargelang het moment en de thematiek, uitbreiden dan wel inkrimpen, en die voor een zeer grote reeks aan thema’s mobiliseerbaar blijken, zolang die thema’s als … verandering te begrijpen zijn. Nodeloos te zeggen dat deze nieuwe gemeenschappen vooral online leven en communiceren, maar dat hun bestaan al lang niet meer “virtueel” is. Ze zijn effectieve politieke krachten geworden – zoals bleek uit de massale solidariteit-van-onderuit in grote delen van de EU tijdens de vluchtelingencrisis in 2014, die in de feiten een geheel alternatief vluchtelingenbeleid schiep, dat regelrecht inging tegen dat van zowat alle nationale regeringen. Ook dat – het ontstaan van belangrijk alternatief-beleid-van-onderuit dat de formele beleidskaders omzeilt of ondergraaft – is een vorm van politieke en sociale instabiliteit.

De eeuwige democratie?

In die zin vormen de nieuwe burgerbewegingen de meest fundamentele kritiek op het bestaande systeem van partijgebonden electorale politiek, bureaucratisch beheer en neoliberale markteconomie. Ze vormen en bewegen zich immers grotendeels buiten de dampkring van dit traditionele systeem. Ze lijken het te “dulden” maar niet te steunen; ze stellen zowat elke klassieke politieke structuur in vraag – verkiezingen, het nationale schaalniveau, de transnationale economische beleidsstructuren, het consumptie- en productiemodel, de klassieke vormen van machtsuitoefening en het gezag van de traditionele opiniemakers en hun grote media. Ze hebben een acuut gevoel dat het huidige bestel niet voor hen werkt, hen geen ruimte en mogelijkheden biedt. En ze construeren zelf, op eigen houtje, alternatieven. “Politiek dakloos” zijn betekent al lang niet meer “apolitiek zijn” of “buiten de politiek staan”. Wel integendeel.

Dit zijn dus de twee richtingen van waaruit het huidige systeem onder druk staan. Enerzijds zijn er de nieuwe “populistische” politieke partijen die electoraal de wind in de zeilen lijken te hebben en het oude politieke centrum zo goed als leeg hebben gezogen; anderzijds zijn er de nieuwe burgerbewegingen die rond het bestaande systeem heen fietsen en zelfstandig hun alternatieve vormen van politiek en samenleven ontwikkelen. Vanuit beide kanten hoort men de roep om verandering, ondersteund door scheepsladingen aan argumenten die aangeven dat het huidige systeem best ten grave gedragen wordt. En als je figuren als Juncker, Dijsselbloem, Verhofstadt of Bourgeois bezig hoort en ziet, dan is het, eerlijk gezegd, niet makkelijk hen ongelijk te geven.

We gaan er op de een of andere manier vanuit dat we voorbestemd zijn om in het huidige systeem te leven, en dat we dat systeem “democratie” moeten noemen. In dat woord zit ook “kapitalisme” inbegrepen (ook al zei Weber al, zowat een eeuw terug, dat beide niks met mekaar te maken hebben), en ook “globalisering”. En wie onze politici en politieke verslaggevers-analisten beluistert, die krijgt de indruk dat het, meer precies, de huidige vorm van democratie is die wel eeuwig de onze zal zijn. Het is dit concrete systeem dat, zo stelt men het voor, de moeite waard is om voor eeuwig behouden te blijven, want het is gewoon het beste systeem op aarde, in de geschiedenis. En bovendien, het is er altijd geweest, het zit in onze Europese DNA.

Het is echter goed om weten dat in wat nu de EU is, het huidige model van democratie-en-geglobaliseerd-kapitalisme een kort en heel fragiel bestaan heeft gekend. Het is pas na de Tweede Wereldoorlog, en dus na de nederlaag van het fascisme in Duitsland, dat er in Europa een consensus ontstaat over parlementaire democratie als het beste bestuursmodel – maar tot de jaren 1970 waren er nog wel fascistische dictaturen in Spanje, Portugal en Griekenland, en het duurde tot het einde van de Koude Oorlog vooraleer de volksrepublieken van Oost-Europa ook naar “ons” model overgingen. Ironisch genoeg is het dus net op het moment dat het systeem de absolute heerschappij lijkt te hebben verworven in Europa, voor het eerst, dat het meteen in de crisis sukkelt die ik hier heb beschreven, en die dit systeem onder zeer zware druk zet. Men kan ook moeilijk beweren dat dit systeem in Europa altijd voluit gesteund werd door de bevolkingen. Wie het percentage kiezers in algemene verkiezingen (in landen zonder kiesplicht) doorheen de laatste eeuw bekijkt, zal moeten concluderen dat dit systeem zeer constant een groot deel van de bevolkingen koud liet en niet tot grote inzet inspireerde. Dat is een vervelend feit voor de verdedigers van dit systeem, maar het is hoe dan ook een feit.

Er is dus niets, werkelijk niets, eeuwigs – zelfs niets duurzaams – aan dit systeem. Het was, is en blijft fragiel. En misschien is dat maar goed ook. Ik verwacht in de nabije toekomst een aantal zeer zware schokken die het systeem – nog maar eens – aan het wankelen zullen brengen. Men zal zich bij deze schokken telkens de vraag moeten stellen of het nog het redden waard is. De roep om verandering zal immers niet verstommen. En verandering die tot dezelfde uitkomst leidt zal niet langer als verandering aanvaard worden.

take down
the paywall
steun ons nu!