De discussie over het Mondmasker is zowat een week lang in alle richtingen gegaan, vaak op felle manier. Is er echter genoeg na-gedacht over de diepere redenen om het te dragen, en over de belangrijke bij-effecten die het verschijnen van een medemens met onherkenbaar gezicht heeft op de menselijke geest? Ik doe een multidisciplinaire poging de zin van het verborgen gezicht te ontsluieren.
Onder historici is het een gemeenplaats, hoewel veel burgers het zo niet direct percipiëren: heel vaak weet een tijdgenoot pas echt wat hem (individueel en in gemeenschap) is overkomen, na verloop van veel tijd, vaak van jaren. Zo werden de eerste grondige boeken over de laatste wereldoorlog en de Shoah, een majeur collectief letsel, zowat dertig jaar na de feiten geschreven. Dat is een normale tijdspanne na oorlogstrauma’s. Soms slagen schrijvers erin iets sneller de nodige afstand in te stellen. In mijn Afrikaanse periode kende ik een theologiestudent met ouders uit Rwanda en Uganda, de zeer begaafde Peter Safari. Hij was priester en werd door de bekende genocide in 1994 zeer zwaar getroffen en bewogen: verscheidene familieleden en grote vrienden waaronder een kardinaal, stierven. Dit grote verlies liet Safari met veel pijn achter, hoewel hij veilig was in Leuven. Safari bleek een sterke man, op 23 januari 2011 ging hij voor in een heilige mis voor de overledenen, de slachtoffers van de volkerenmoord. De beruchte genocide uit onze tijd, waarbij in honderd dagen een miljoen mensen werden omgebracht. Niet lang daarna kon Peter Safari zijn doctoraat in de theologie dat over aspecten van de genocide handelde, verdedigen, een evenement waarbij ik persoonlijk aanwezig was en een van de obligate vragen uit het publiek stelde.
Als het ons even is toegestaan te extrapoleren, mogen we zeggen dat wij waarschijnlijk pas het fijne van de hele corona-crisis en de manier waarop de mensheid reageert op dit virus zullen verstaan binnen enkele jaren. Graag trek ik intussen, veel te vroeg wellicht om begrepen te worden, mijn profetische stoute schoenen aan, en doe ik een zo goed mogelijk wetenschappelijk en filosofisch onderbouwde poging om de diepere beweegredenen tot het dragen van het mondmasker, en de onbewust heilzame effecten daarvan op de menselijke geest te belichten.
Een studietijd die mij heeft voorbereid om Levinas te verstaan
De methode die ik zal gebruiken is particulier en persoonlijk, ik bouw een zo goed mogelijk pertinente redenering op, met toepassing van gegevens uit diverse domeinen die behoren tot de blik van de positieve- zowel als de humane wetenschappen. De toekomst zal uitwijzen of mijn reis door de geest van de tijd en de geest van de mens, goed uitgevoerd is. Wat de werking van mijn methode van zoeken naar diepe, betrouwbare wetenschap betreft, vooraf nog even het volgende. Vrienden zeggen wel eens mij te benijden voor de kenmerkende momenten waarop ik een standpunt verkondig met veel persoonlijk vuur: “Jij weet geregeld hoe het echt zit, jij voelt het vanuit je buik: zo is het! Daar ben ik jaloers op”, zegt een hoogleraar in de ethiek met glansrijke carrière aan de KU Leuven en in omringende landen mij wel eens. Betreffende filosoof is overigens persoonlijk in de leer geweest bij de grote ethicus met Franse en Joodse wortels, Emmanuel Levinas. Van hem trof mij in mijn studententijd eind jaren tachtig een bepaalde vaststelling. Het gaat om een inzicht dat direct te maken heeft met het gezicht van de mens, met en zonder mondmasker. Intussen heeft Dirk De Wachter al vaak de aandacht getrokken op deze denker, en op die welbepaalde uitspraak:
“Het gezicht van de andere mens is een appel, dat roept ons op hem niet te misbruiken! Het gezicht, de ogen van de mens, zij zijn een oproep tot ethisch handelen.”
Bij dit verheven en verstrekkende inzicht, (dat echter niet dadelijk zo evident lijkt, als je aan de gruwelijke misdaden bedreven tijdens de wereldoorlogen terugdenkt of aan de onetische handelingen bedreven door huistirannen), zet ik dan in coëxistentie het inzicht dat ik bij de grote voorloper van De Wachter, prof. Piet Nijs opdeed:
“Je moet leren het gezicht te ‘lezen’ van mensen; het lichaam is superbelangrijk voor de mens, de huid is het meest erotische orgaan, maar van het gezicht kan je de geschiedenis van de mens die je voor je hebt leren aflezen. Zoals de ogen de spiegels zijn van de ziel; en zoals de stem heel veel reveleert over de rijkdom of de armoede van de persoon in kwestie”.
In wezen werkt mijn geest wellicht op zeer eenvoudige wijze: ik kan niet goed dingen optellen die naar mijn aanvoelen niet bij elkaar horen. Daarom kwam het mij spoedig als een probleem voor, dat het gezicht van jou, mijn medemens, zo hyperbelangrijk en vol betekenis zou zijn, en dat wij toch elkaar zo vaak schijnbaar volkomen achteloos voorbijlopen! Op de voetpaden in de drukke winkelstraten in het centrum van onze steden, bent u voor mij misschien toch in de eerste plaats een obstakel, niet een uitnodiging om jou ‘goed’ en dus ethisch verantwoord te bejegenen. Dat ik bijna nooit een bedelaarster voorbij ga zonder haar iets te geven of met haar en haar kindje een praatje te slaan, doet van die vastgestelde discrepantie in ons gedrag uitgelokt door het gezicht (met of zonder mondmasker) van de medemens in wezen niets af.
De visuele cortex
Jaar na jaar vormden zich mijn inzichten over de ziel van de mens en hoe zij zichtbaar is in het gezicht, en hoe de menselijke persoon tijdens het proces van het ouder en meer ervaren worden dit “levensverhaal” van de andere leert lezen. Dit ontcijferen lijkt niet iedereen even goed te lukken: er moet blijkbaar aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn. (Wie nooit andere mensen aankijkt, maar om welke reden dan ook vooral naar de grond loopt te staren, zal allicht minder de betreffende vaardigheid opdoen). Op een mooie dag kwam ik in dit verband nog iets interessants te weten. Het voortschrijden van het wetenschappelijk onderzoek betreffende de werking van het brein bracht sinds mijn tienerjaren in de jaren zeventig geregeld spectaculaire en boeiende inzichten. Inzichten en ontdekkingen die met enige vertraging ook via populaire media het grote publiek en ook mij bereikten. Zo vernamen wij in de gespecialiseerde media dat ons brein een specifieke zone kent, een soort app heeft als het ware, die is gespecialiseerd (en dit dus nadat deze hersencellen tijdens de miljoenen jaren durende menselijke evolutie van duizenden generaties mannen en vrouwen daartoe is getraind) in “het lezen en herkennen van gezichten”. Ik vermoed dat de cellencluster die daar voor dient in het achterhoofd is gelegen, waar de visuele cortex zich situeert. (Op die manier kan zelfs bij een strijd op leven en dood tussen menselijke wezens, waarbij een tegenstander jou een slag toedient op het voorhoofd, de uiterst levensbelangrijke functie van het zien niet in gevaar komen; uit dit voorbeeld blijkt nog eens hoe de evolutie een magistrale moeder is voor haar creaturen, die aan het belangrijkste eerst denkt, en het overleven centraal stelt). De precieze locatie van deze ‘app’ is voor onze redenering en analyse echter van geen belang.
Een ethische ongerijmdheid
In mijn geest vormde zich wel een voorlopig onverzoenbare tegenstelling: hoe kan het kloppen dat wij de andere nog moeilijk pijn kunnen doen wanneer wij hem in de ogen kijken en op die manier van zijn kant een sterk ethisch appel ontvangen, en dat wij toch in het dagelijks leven zo weinig naar elkaar omkijken? Dat in de praktijk van de politieke, sociale en militaire geschiedenis mensen elkaar zo veel leed blijven aandoen.
Een flankerend feit, een argument in de ‘bewijsvoering’ over de kwestie van de gezichten die elkaar aankijken, een kwestie die van belang is bij het begrijpen van de zin of onzin van het mondmasker, heb ik in een Engels wetenschappelijk verslag ontdekt over het gevangeniswezen. Blijkt immers dat cipiers in Japanse detentiehuizen niet toelaten dat de gevangenen hen direct aankijken, in de ogen kijken. De Japanse geest lijkt dus ‘de wet van Levinas’ in haar werking te hebben gedetecteerd en met dit verbod tracht de professionele bewaker en straf uitvoerder deze werking van de menselijke blik te omzeilen!
Hemmerechts naakt
Een andere observatie, gevonden in een heel ander domein, kwam zich bij deze gedachtencluster, dit onderzoek naar de werking van ogen die elkaar zien, voegen, en wel een feit uit de wereld van de naaktfotografie. Vandaag de dag is er veel erotische fotografie beschikbaar in digitale vorm, waardoor waarschijnlijk in een aantal persoonlijke en maatschappelijke kringen de tolerantie voor naaktbeelden jaar na jaar wat groter wordt. Onlangs filosofeerde schrijfster Kristien Hemmerechts op sociale media nog over het merkwaardige feit dat een foto van haarzelf met haar man naakt in het bad in hun huis in Knack in de jaren tachtig, een foto van Lieve Blanquaert waarop “niets te zien was”, toen toch tot een maatschappelijk debat, tot consternatie en morele veroordelingen kon leiden. De publieke opinie vroeg zich af wat de echtelingen (buiten beeld) hadden aan gehad. Een houding die vandaag gelukkig als bizar, bespottelijk en ‘levensvreemd’ overkomt. Die foto heb ik toen niet zien passeren, maar in de jaren tachtig las ik in vakliteratuur dat het voor fotografen een vuistregel was in de erotische portretfotografie, dat je nooit tegelijk de meest opwindende lichaamsdelen én de ogen van het model mocht in beeld brengen. De reden van die regel lag er wellicht in dat de opwinding bij de kijker, die door Calvinisme en Rooms-Katholieke denkwijzen was gevormd gedurende eeuwen, te hoog zou oplopen. Dan zou er sprake zijn van “porno” in plaats van decente ‘naaktfotografie’. Oogcontact is in elk geval iets dat diep in het hart van de mens doordringt. Het beeld op ons netvlies, het kan heftige reacties uitlokken in ons ‘hart’, dat centrum van onze sentimenten dat in realiteit vooral zetelt en woont in ons brein.
Sensory Overload
Een volgende stap in de redenering betreft het fenomeen bekend in de psychologie en de neurologie, en in de ethologie wat betreft het dierengedrag, als ‘Sensory overload’. Het meest treffende voorbeeld dat mij is bekend, is het geval van de strijd op leven en dood tussen twee creaturen die als habitat de woestijn hebben. De langpoot- woestijnmuis lijkt op het eerste gezicht een zeer kwetsbaar wezentje, wat kan het inbrengen indien een ratelslang het op haar gemunt heeft en het muisje in het vizier neemt? Het blijkt echter dat menige muis de scherpe giftanden weet te ontkomen door een simpel trucje: door woestijnzand op te rakelen en dit met de pootjes in de richting van de ogen van het reptiel te stuiven. De slang blijkt niet zulk koelbloedig dier als het wel lijkt, en de predator druipt bij zulke behandeling al snel af. Het roofdier wil dus voor alles de innerlijke rust bewaren! Als de zintuigen en de koppeling met het brein door het bejaagde prooidier in verwarring worden gebracht, blaast de rover met de gespleten tong liefst van al de aftocht en stelt hij zijn maaltijd voor onbepaalde tijd uit.
Ill: het schip van de samenleving gaat voorwaarts met de wijzer op full speed, maar velen vallen juist daardoor uit de boot. In de metafoor die dr. Dirk De Wachter gebruikt, raken de reddingsbootjes vol, en moeten zij het moederschip lossen, met gevaarlijke gevolgen voor het leven van de schipbreukelingen.
Verborgen verdriet van Vlaanderen
Door mijn werk als hulpverlener ben ik in contact gekomen met veel mannen en vrouwen die bij het vervullen van hun dagelijkse taken op het werk en thuis ‘over de eigen grenzen moesten gaan’. Ik sprak bij Tele-Onthaal met moeders die door hun man werden mishandeld op sluwe wijze, zodat de dokter die zou geroepen worden, geen sporen zou vinden. Ik sprak met jonge vrouwen die zozeer met hun familie en hun lot in de knoei zaten en dermate psychische pijn ervoeren, dat zij verlichting ervan vonden in het opwekken van lichamelijke pijn, door het kerven in de eigen armen. Ik sprak met vrouwen die belden vanuit een psychiatrisch hospitaal, die recent door de ultieme verwarring van de psychose waren gegaan, en die rust vonden voor de geest en het hart door de oer-beweging van de mens toe te passen, stap voor stap gedurende wandelingen op het binnenplein van het ziekenhuis of in het park.
Zo bouwde ik gaandeweg aandacht op voor het verborgen verdriet van Vlaanderen, voor de vele mentale zorgen die mij buiten de therapeutische wereld, in media en politiek, wel leken onder de mat te worden geveegd. (De ongerijmdheid! Juist voor de mensen met noden geen oog hebben!) – Stilaan kwam de analyse bij me op dat de tijdgenoten, en ongetwijfeld ook ikzelf, vaak door veel spanning en pijn gaan, waar wij niet altijd kunnen over spreken, en die soms niet helder tot het bewustzijn doordringt wat de diepere oorzaken betreft, een situatie die remediëring moeilijk maakt. De mens is in het Dierenrijk niet alleen de verstandigste, maar ongetwijfeld ook de beste in het ‘verdringen’ van pijnlijke emoties en inzichten. Sociale afspraken maken het soms onmogelijk bepaalde vitale waarheden onder ogen te zien, of publiekelijk aan te klagen. Ik denk dan aan misbruik van kinderen in het gezin, verbaal geweld of seksuele aanranding, maar ook aan het stressniveau dat soortgenoten moeten doorstaan als een cumulatief gegeven, op het werk, waarbij niet alleen geluidsoverlast maar dingen als een drukkende hiërarchie, een ongezonde bedrijfscultuur en ijzingwekkende deadlines een rol kunnen spelen.
De zuivere bron van leven voor mens en dier
De ‘waarnemingen’ in de sfeer van de therapie zagen zich midden jaren negentig versterkt en aangevuld met waarnemingen van wilde dieren in onze bossen. Door eigen observaties van reeën in de bossen bij mijn woonplaats en in het revier waar ik het wildafschotplan mee realiseren mocht, en via de studie van het zeer degelijke handboek voor het waarnemen van deze dieren van de hand van de Nederlandse arts, schrijver en jachtheer Wil Huygen, kwam ik tot het inzicht dat wij misschien vaak meer te lijden hebben onder een gebrek aan stilte en ‘confrontaties’ dan wij op bewust niveau beseffen. Het woord confrontatie is in dit verband een interessant concept; het verwijst naar twee voorhoofden die bij elkaar komen, in het Frans ‘le front’. Dit voorhoofd is in de literatuur vaak een symbool van noblesse maar het verwijst ook naar ‘botsingen’ tussen mensen waarbij wat iemand zegt of doet de andere ‘tegen de borst stuit’. In Vlaanderen zijn de reeën vele decennia de grootste in het wild voorkomende dieren geweest; vandaag is dit anders, met de komst van de Everzwijnen. In een regionaal blad van natuurvrienden schreef ik over deze fenomenale diersoort ooit een stukje met als titel “De elfen van onze bossen lokken”. Daarbij wijdde ik uit eigen ervaring uit over het gebruik van wat bekend staat als “de reefiep”. Dat is een soort fluitje, gemaakt uit het gewei van een hert of uit een takje, waarmee na enige oefening het geluid van een ree of een reekalf kan worden nagebootst. Dit hulpmiddel tot observatie of benadering van reeën werkt eigenlijk maar een keer per jaar, en wel telkens in dezelfde periode: van ongeveer 3 tot 11 augustus. Inderdaad, de reeën beschikken over een ingebouwde klok die nauwkeurig in de gaten houdt hoe de hoeveelheid licht toeneemt tot de zomerzonnewende op 21 juni (ongeveer samenvallend met de feestdag van Sint Jan De Doper) , waarna de hoeveelheid en intensiteit van het daglicht weer afneemt. Op die manier ‘weten’ de bokken en de geiten wanneer het tijd is voor de voortplanting, voor de bronst, de paartijd. Zowel in de vakliteratuur geschreven door jagers, die nog altijd de beste kenners zijn van de zoogdieren in onze wouden, als via eigen observatie van de wondere en schuwe dieren, drong het tot mij door hoe belangrijk een bepaald concept is voor het begrijpen van deze grote zoogdieren, en bij uitbreiding misschien voor het begrijpen van de mens: “verstoringsvatbaarheid”. De reeën hebben goede ogen en uitstekend reukvermogen en dito oren. Vaak komen tientallen van deze grote dieren voor in een bos zonder dat negen op tien bezoekers zich daar ooit bewust van wordt, omdat deze kleine herten (evenals de meer gevaarlijk uitziende everzwijnen) zeer op hun hoede zijn voor de mens. Zij horen of ruiken de passant van op meer dan honderd meter afstand, en glippen dan stilletjes en meestal onbemerkt weg. De minste verdachte beweging en het kleinste onnatuurlijke geluid brengen deze bosdieren uit hun doen. De aandacht wordt er dadelijk door aangescherpt, de stresshormonen gaan door de aderen suizen, het foerageren of het drijven van de reegeit door de bok in de bronst, zij worden dadelijk onderbroken.
Toen ik bij mijzelf merkte hoe deugddoend, hoe aangenaam, hoe weldadig en inspirerend, hoe versterkend de uren en dagen doorgebracht in het fascinerende, stille, prikkel-vrije biotoop van de reeën op je inwerken, rijpte de hypothese dat het drukke leven in de steden wel eens schadelijk kon zijn voor de mens. Dat tweebenige wezen dat wel veel meer kansen en mogelijkheden kent in zijn bestaan, maar dat anderzijds heel vaak geen kans krijgt zijn instinct te volgen om weg te vluchten van stress, lawaai en spanning, zoals de herten in het woud dat uit eigen beweging, van nature doen. De hertenkenner weet overigens dat de verstoring door wandelaars en de stress door banaal lawaai zodanig inwerkt op het organisme van de Rode Herten (Cervus elaphus), dat de normale uitgroei van de geweien erdoor verstoord wordt en de mannetjes geen ‘kapitale’, reusachtige geweien meer vormen. Dit type voltooide stangen vinden wij enkel nog maar bij edelherten in grote parken en bossen waar totaal geen menselijke passage voorkomt, waar toerisme absoluut verboden is, vaak in territoria die in eigendom en beheer zijn van adellijke families in centraal Europa.
Van Tobback tot Papoea
Toen ik deze “lichtgevoelige natuur” van deze grote collega-zoogdieren waarnam, ben ik de hypothese gaan ontwikkelen dat stress door zintuiglijke overlast voor de mens evenzeer wellicht een probleem betekent voor de innerlijke vrede. Ook al geven wij dit zelf niet toe, of hebben wij het niet in de gaten. Toen ik ooit de kans had burgemeester Louis Tobback te spreken over de lawaaioverlast veroorzaakt door bepaalde voertuigen in gebruik bij tienerjongens, was de man het dadelijk met mij eens; later las ik dat in onze stad geluidsoverlast de absolute nummer een in milieuklachten betreft én ik las elders dat onze burgervader zelf bijzonder gevoelig was voor dit soort probleem en deze overtredingen. Bij Nijs las ik dat geluid een doder kan worden: in de buurt van luchthavens is wetenschappelijk vastgesteld dat buurtbewoners een jaar of vier tot zes eerder sterven… Wat het lawaai veroorzaakt door de brommers van tienerjongens betreft, vernam ik van dezelfde psycholoog en seksuoloog dat jonge mannen met dit gedrag een bepaalde “gefrustreerde potentie” (in seksuele zin) trachten uit te drukken. Bij antropologen als René Devisch leerde ik in dit verband dat in alle culturen, zowel de westerse stedenculturen als de inheemse landbouwers en jagers, de jonge mannen geregeld heibel en overlast veroorzaken om dezelfde unieke reden: zij trachten “toegang te verwerven tot de vrouwen”, een prerogatief van de meer door maturiteit gekenmerkte en gevestigde mannen. Deze diepte-verklaring van dit algemeen bekende feit breng ik te berde, om te illustreren dat meer dan eens bepaalde maatschappelijk overbekende fenomenen door wetenschappers op een veel dieper niveau ‘begrepen’ en verklaard worden dan bij de man in de straat, de journalist of de politicus.
Dan zijn er nog de domeinen waarin ik zelf geen verhelpende rol heb opgenomen, maar waarover mij berichten bereiken via de media: is het niet zo dat de laatste drie decennia de Verkeersagressie sterk is toegenomen? Speelt daarbij niet de sensory overload een grote rol? Verder is er de toename van wat de media en de publieke opinie niet goed begrijpen en dan maar benoemd hebben als “zinloos geweld”. En er is een derde wijdverbreid recent fenomeen dat lijkt te wijzen op een toegenomen schadelijk niveau van stress en geestelijke (over)spanning, op sluipende wijze, als ongewenst neven effect van een zeer druk-druk bestaan: de problemen met het vinden van de gewone, normale, natuurlijke en nodige slaap tijdens de nacht. Het uitvlakken van het persoonlijke appel van de andere op mijn visueel geopende geest, het lijkt dus best welkom. Ook al lijkt een gezicht bedekt met een masker verdacht veel op een mens in nood, op een soldaat in een loopgraaf. In zekere zin zitten wij momenteel in de “oorlog” die ikzelf en andere observatoren al een paar jaar hebben zien aankomen.
Besluit
Als ik de diverse observaties over de werking van de geest, gestimuleerd via waarnemingen gedaan door de ogen, het visuele zintuig, in relatie breng tot de verwerkingscapaciteit van de geest/ het brein en in verband plaats met de rol van het aangezicht van de medemens voor de mens, kom ik tot volgende conclusie wat betreft de Mondmaskers.
Er is wetenschappelijke positieve evidentie (bewijsmateriaal) voor de stelling dat het dragen van het mondmasker niet alleen de kans op besmetting met het Sars2 virus kleiner maakt, maar ook via ontlasting van de geest, het goede leven en het overleven in het drukke stedelijke milieu bevordert.
Of de mensheid ook (onder)bewust dit heilzame effect voor de geest van de tijdgenoten heeft nagestreefd, en dus het opduiken van dit virus in feite graag is onthaald als een kans de druk op de geest van de arme tijdgenoot wat te verlichten, en – heel belangrijk voor het overleven van onze soort – op die manier te komen tot vermijden van nieuwe uitbarstingen van agressie op grote schaal, deze vraag heb ik in mijn vorige essay “Corona als welkome bekroning voor een beschaving op drift” voor een deel behandeld. Nadere verwevenheid tussen deze majeure feiten blijft te belichten in nieuwe geschriften.
Intussen is het afwachten hoe ver bepaalde trends zich gaan doorzetten op straat; de kans bestaat dat je deze zomer kunt terugtrekken in de rust van je innerlijke zelf als nooit tevoren: met mondmasker voor mond en neus, oortjes in met favoriete geluidstonen en zonnebril voor de onherkenbaar gemaakte ogen… Jesse James in Vlaanderen vandaag, alleen godzijdank minder gevaarlijk, hoogmoedig, onwettelijk en wreed.
Stef Solfrian Hublou
Historicus, bijkomend geschoold aan de KU Leuven in de psychologie, sociale en culturele antropologie, filosofie en theologie. Autodidact in de zoölogie en de ethologie.
Afbeelding 1: een oude reebok in de stille Limburgse bossen. Met dank aan Marcel Smeers.
Afbeelding 2: de commandopost van de kapitein en de eerste stuurman op het eerste luxe cruise schip van Europa, de Stella Polaris.
Afbeelding 3: een geestenhuis gebruikt door de mannen bij de Yam-cultus, West-Afrika. Met dank aan globetrotter en fotografe Rita Willaert.
Link naar vorige blog: https://www.dewereldmorgen.be/community/corona-als-welkome-bekroning-voor-een-beschaving-op-drift/