De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Het grootste taboe is een psychoanalytische therapie bij psychische problemen

Het grootste taboe is een psychoanalytische therapie bij psychische problemen

woensdag 24 augustus 2022 21:21
Spread the love

Gedachten over het artikel  “Wat ik mijn patiënten aanraad? Veroordeel jezelf niet” van Sarah Vankersschaever en Rogier Verschueren in De Standaard van Zaterdag 13 augustus 2022

 

Het grootste taboe is een psychoanalytische therapie

Een heel recent grootschalig onderzoek over de werking van antidepressiva zet alles weer op de helling. Antidepressiva zouden werken, volgens de individuele en moedige getuigenissen (van onder meer Selah Sue) die we in de krant lazen. De werking van antidepressiva is gebaseerd op de veronderstelling/ of vaststelling dat er een verband is tussen depressie en een bepaald stofje in de hersenen (serotonine). (De hedendaagse antidepressiva zijn serotonineheropnameremmers (SSRI). Dit uitgangspunt wordt door een heel recent onderzoek (juli 2022) onderuit gehaald. Er zou volgens dat onderzoek geen verband zijn tussen depressie en verminderde serotonine.[1]

(zie: https://www.nature.com/articles/s41380-022-01661-0 )

Zoals zo vaak het geval is zijn de conclusies mogelijk mede beïnvloed door de  uitgangshypothese van de onderzoeker. Het is goed mogelijk dat op basis van dezelfde onderzoeken andere conclusies te trekken zijn, want de onderzoeken waaruit conclusies werden getrokken geven soms eerder tendensen aan dan zekerheden, bepaalde doelgroepen werden eruit gelaten, de onderzoeksmethodes verschilden onderling – enzovoort. In de samenvatting wordt enigszins genuanceerd, en lezen we dat er wel degelijk op lange termijn iets kan gebeuren: “Some evidence was consistent with the possibility that long-term antidepressant use reduces serotonin concentration.” En dat “the main areas of serotonin research provide no consistent evidence of there being an association between serotonin and depression.” (mijn accentuering). Toch wordt dit onderzoek opgepikt en aangegrepen voor een ander artikel, met veel meer zekerheid in de intonatie: “ÉTUDE MAJEURE.L’étude qui fait voler en éclat les explications sur les causes de la dépression. Et trembler l’industrie pharmaceutique… » (interview met Joanna Moncrieff, te vinden op internet).

Dit laatste artikel is vlotter leesbaar. Weinigen lezen en analyseren het oorspronkelijke. We worden allemaal beïnvloed. We zijn ook maar mensen.

Is dit van belang? Misschien toch wel, omdat jarenlang op basis van de onderzoeken waarop dit metaonderzoek is gebeurd de omgekeerde conclusies werden getrokken: antidepressiva werken echt wel…

Werken antidepressiva nu wel? Werken ze niet? En voor wie dan, wel of niet?

Het is interessant de getuigenissen in de krant te lezen van mensen die hun vertrouwen in de antidepressiva uitdrukken, hun wanhoop ook, dat dit de enige weg is voor hen. Mogelijk zit de band met de arts die de medicatie voorschreef er voor iets tussen, zoals dat bij het voorschrijven van medicatie quasi altijd het geval is: is er een goede band, komt de arts geloofwaardig en betrouwbaar over, gelooft hij of zij in zichzelf (genoeg, en niet met zelfoverschatting) en in het belang van een goed contact met de patiënt, vindt zij de geschikte woorden en toon om een voet aan de grond te krijgen in het bestaan van de patiënt en om hoop en vertrouwen te creëren, kan zij  een stofje als hulpmiddel introduceren, dan zal dat stofje meer kans maken om de schakelaar in de hersenen (of waar het nodig is) aan te zetten, dan als dat niet het geval is. Je kan je afvragen of dat ook zo is bij de dierproeven die voorafgaan aan het erkennen van de werking van medicatie: heeft het een invloed op de werking van een medicijn, of de ratjes of muisjes goed of kil behandeld worden?

De geïnterviewde mensen drukken hun zeer persoonlijke ervaringen uit. Allen zeggen ze dat er een groot taboe rust op het spreken over depressie, psychische ziekte, en medicatie. In Vlaanderen worden zoals op meer plaatsen antidepressiva, ook door vele psychologen, als erg negatief bekeken en dit wordt ook aan de universiteiten zo onderwezen. Psychologen zouden nochtans beter mogen weten. Ze kennen (hopelijk) het belang van placebo en nocebo.

Er rust een groot taboe op medicatie in onze samenleving en cultuur waar autonomie en zelfzorg zo pathologisch belangrijk zijn geworden dat elke vorm van afhankelijkheid als nefast wordt gezien, zelfs voor baby’s en kinderen.

Dit uit zich in de beleving van ziekte en gezondheid en de verwikkeling ervan met een “getechnologiseerde” werkcultuur. We worden soms als cyborgs behandeld en kiezen er soms voor ons aan te koppelen aan machines waarvan we dan een verlengstuk worden of zij van ons.

Mensen moeten zo snel mogelijk van hun symptomen verlost worden, liefst op een technische manier,  en zo snel mogelijk weer aan het werk, zo weinig mogelijk uit- of afvallen…

Het verbaast dat in het artikel iemand zegt dat hij niet enkel aan depressie lijdt maar ook aan angsten, dwanggedachten en meer van dat. Maar depressie is geen symptoom, het is een psychisch lijden waar ook angsten deel van kunnen uitmaken, naast slapeloosheid, teveel of te weinig eten, dwanggedachten, gevaarlijk gedrag (“accident prone”). Het is een must geworden om psychisch lijden te zien als gedefragmenteerd in plaats van in samenhang. Psychologen behandelen liever slaapproblemen apart, angsten apart, hyperactief gedrag apart – voor elk symptoom (van depressie) een techniek –  dan de samenhang te zien, en te zoeken naar de basis, het fundament waarop de depressie zich heeft opgebouwd in de loop van de jaren. Ze kan voor iedereen een ander uitzicht hebben, met bepaalde – voor depressie – gemeenschappelijke kenmerken, waaronder het slaapprobleem (teveel, te weinig), het lusteloos zijn (seksueel, in het werk en de vrije tijd) er twee belangrijke van zijn.

Maar nog een groter taboe dan het spreken over het psychisch lijden , of over langdurige psycho-medicatie, is te zeggen dat je langdurig in psychotherapie bent, en al helemaal als je zegt dat je in psychoanalyse bent, of in analytische therapie. Lachjes gegarandeerd: “lig je dan op zo’n divan, zoals Woody Allen?” “Maar moet iedereen dan een shrink hebben voor zo’n dipjes?”

Ook huisartsen en neurologen of psychiaters verwijzen niet snel naar een psycholoog die psychoanalytisch werkt. Er bestaan kortdurende therapieën, dus waarom niet eerst die proberen? Zij worden opgeleid in de geest van het wetenschappelijk bewijs, en het efficiëntiedenken, maar misschien net niet genoeg om te leren dat efficiëntie in een laboratoriumsituatie verschilt van die in een dagelijkse situatie. In een klinische praktijk spelen veel meer de zogenaamde non-specifieke therapeutische factoren een rol  dan in het labo: een houding van ontvankelijkheid, luisterbereidheid, het opbouwen van een therapeutische relatie, vanwege de therapeut.

Er zijn dan twee “werkvormen” die net bij ernstige depressies wel degelijk een verschil uitmaken met de korte (vaak cognitief gedragstherapeutische) therapieën, namelijk de langdurige Cognitieve Psychotherapieën (CBT of CGT) en de langdurige psychoanalytische psychotherapieën. Daar kan nog bijgevoegd worden dat de èchte psychoanalyses die nog langer duren en intensiever zijn, bij hardnekkige problemen die verwikkeld zijn met de persoonlijkheid, “efficiënter” blijken dan de andere therapievormen. Dit alles is terug te vinden in vele publicaties[i].

Waarom rust hier zo’n taboe op? Misschien is de verklaring voor een deel dezelfde als voor het taboe op medicatie: Wee u, in deze westerse tijdsgeest, als je een probleem nièt zelf kan oplossen, als je een tijd gedragen moet worden (en dus je “zwakte” erkent) , dat je niet meeloopt achter de Rattenvanger die “ Zelf, Ik of Mij” heet , of soms ook een conglomeraat van “Wij” dat samenklit en op die manier niet angstig denkt te moeten zijn.

In het artikel verbaast het me ook heel weinig over psychotherapie te lezen. Er komt en huisarts aan het woord, maar niemand van onze beroepsgroep, die nochtans bij uitstek deze mensen in onze praktijken ontvangt.

Zijn de geïnterviewden zelf in een langdurige therapie geweest? Hoe denkt hun therapeut over medicatie? Zelf psychoanalytisch therapeut verwijs ik – soms – mensen voor medicatie naar een psychiater-collega psychotherapeut (bij voorkeur), of naar een neuroloog waarvan ik weet dat hij niet aversief is voor/ of tegen/ het psychoanalytische model.  Ik zie echter ook veel collega’s voor wie de antidepressiva een taboe zijn. Ook de uitgedragen mening van leermeesters als Paul Verhaeghe heeft hier een invloed op. Nochtans kan het spreken (in de therapie) bijvoorbeeld te lang een dun spreken blijven en geen diepgang krijgen,  of eeuwig in herhaling vallen, en niet weg-voeren, zodat therapieën eindeloos worden: de angst om zich te laten drijven is soms hardnekkig!

Aan de patiënten die in aanmerking kunnen komen voor aanvullende medicatie kan nochtans gezegd worden: eindig de medicatie binnen de psychotherapie. Want medicatie kan ervoor zorgen dat je het idee hebt dat dit volstaat, en dat therapie niet meer nodig is (“ik voel me o zo goed”). Soms kan medicatie echter cyclisch nodig zijn, levenslang. Dan is het in de depressieve cycli aangeraden ook telkens weer contact op te nemen met de therapeut.

Het is niet makkelijk een therapeut te zoeken en te vinden. Een reden om toch ook eens te denken aan een psychoanalytisch therapeut is dat zij allen met zekerheid een individuele eigen leeranalyse of leertherapie hebben gehad die, als het goed is, langdurig is geweest: vele jaren. Ik zou durven zeggen dat ze een therapie hebben doorstaan. Het is niet altijd een lachertje met jezelf geconfronteerd te worden, met je gesukkel, je nietszeggendheid, je hoogmoed, je angsten… Is dit niet het geval, dan zijn zij geen psychoanalytisch therapeut. Een leerkracht die niet zelf leerling is geweest? Ik had hem niet graag gehad. Een ouder die geen kind is geweest?

Dit mag volgens mij gerust gevraagd worden bij de kennismaking. Het is van groot belang omdat door de eigen langdurige therapeutische leerervaring we niet anders kunnen dan ook de eigen depressieve stemmingen tegenkomen. Onze therapeuten verwijzen ons al dan niet voor medicatie, ze zijn daar vrij in. Zij die zelf een depressieve therapeutische fase hebben doorstaan en met of zonder medicatie hebben doorgewerkt, zijn dan vaak beter “gewapend” om hun patiënten met hun lijden te verdragen en door de ellende te dragen. Toch is die individuele langdurige eigen leertherapie niet in alle therapierichtingen verplicht. Is het een taboe, voor de hoogleraars die zelf niet in therapie zijn geweest?

Er is nog werk aan de winkel!

 

Mileen Janssens

Psycholoog, psychoanalytisch-psychotherapeut

 

[1]  https://www.nature.com/articles/s41380-022-01661-0  Molecular Psychiatry (Mol Psychiatry) ISSN 1476-5578 (online)

[i] Zie https://www.vvpt.be/voor-professionelen/publicaties

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!