In het intellectuele discours neemt de Duits-Joodse politiek filosofe Hannah Arendt (1906-1975) een prominente plaats in. Vooral sinds de jaren negentig, met een grote versnelling sinds 2008, komt haar naam almaar meer in gedrukt werk voor (zie daarvoor de Ngram Viewer van Google, voor Engels werk).
‘Onrecht begaan door mijn eigen volk treft mij dieper dan onrecht begaan door andere volkeren.’ Hannah Arendt[1]
Het aantal boeken over Arendt in onze openbare bibliotheken is enorm, en er zijn weinig auteurs die geen enkel artikel of essay over politieke vraagstukken met een verwijzing naar haar oeuvre op hun conto hebben.
Veel heeft te maken met de opkomst van uiterst-rechts in de afgelopen decennia: als Jodin op de vlucht voor Nazi-Duitsland, en auteur van werk over totalitarisme, levert ze inspiratie voor het begrijpen van xenofobe, racistische, rechts-populistische en neofascistische stromingen.
Geen wonder dat de Vlaamse politieke en academische elites de instelling die burgerschap in onze veelkleurige steden wil bevorderen naar haar hebben genoemd.

Arnon Grunberg. Foto: Michiel Hendryckx/CC BY-SA 3:0
Iconisch mag haar werk wel zijn, maar is het wel goed gekend? Naar aanleiding van de oprichting van dat Hannah Arendt Instituut in Mechelen schreef Arnon Grunberg een essay dat met deze zin opent:
“Het is het lot van schrijvers en filosofen om uiteindelijk gereduceerd te worden tot een hapklaar brokje dat hun werk niet of nauwelijks recht doet.”
Ter illustratie vermeldt hij de uitdrukking ‘banaliteit van het kwaad’, gepuurd uit Arendts analyse van het proces van nazimisdadiger Adolf Eichmann (1906-1962).
Die woorden duiken geregeld op in teksten over burgerschap en dergelijke, om lezers voor te houden dat plegers van gruwelijke misdaden zoals de Judeocide niet per sé pathologisch gestoord zijn.
Terechte bedenking van Grunberg, maar revelerend is ook dat hij zélf geen recht aan haar denken doet.[2] En Grunberg staat op dat punt niet alleen.
Amper bekend zijn immers Arendts vlijmscherpe analyses van het zionisme. De databank van de geschreven Vlaamse pers (Belgapress) leert ons dat in de afgelopen dertig jaar, goed voor honderdduizenden artikelen, slechts vier persartikelen inzoomden op haar zionismekritiek.
In de toonaangevende biografie Hannah Arendt van Thomas Meyer, 420 bladzijden dik, wordt amper één (warrige) paragraaf van 21 lijnen aan haar essay ‘Zionism reconsidered’ besteed, zonder op de basisstellingen ervan in te gaan… hoewel haar biograaf erkent dat het een “fundamentele tekst” is.
In een andere biografie die ook als een standaardwerk wordt gekoesterd, van de hand van Elisabeth Young-Bruehl, een pil van 703 bladzijden, heeft de auteur slechts één (even warrige) bladzijde veil voor dat essay.[3]
Arendt schreef dat essay in 1944, vier jaar voor de staat Israël werd geboren. En die tekst staat niet alleen. Ze schreef nog een tachtigtal andere artikelen en essays over Joodse kwesties, dikwijls ingegeven door bezorgdheid over wat ze zag als een kwalijke evolutie van de zionistische beweging in de jaren ’30 en ’40, in de aanloop naar de stichting van de Joodse staat in 1948.[4]
Het zijn pertinente, kritische aantekeningen en analyses waarin ze het zionisme fileert. Want Arendt zag zichzelf als “een bewuste paria”: als Jodin een buitenstaander onder niet-Joden, maar ook als een rebelse geest onder haar volksgenoten.
Vandaag, 80 jaar later, terwijl de wereld toekijkt op de genocidale slachtpartijen in Gaza en de ‘gazaficatie’ van de West Bank, en Israëlische leiders openlijk plannen uitvouwen om Palestina te zuiveren van Arabieren, blijken haar geschriften verbluffend profetisch.
Zo voorspelde ze onder meer dat Israël zal verworden tot een militaire vesting van “een kleine krijgersstam” die de Joodse ziel en cultuur van binnenuit zou uithollen. In dit essay halen we haar geschriften vanonder het stof, als bijdrage aan het wegwerken van de blinde vlek die het zionisme in de publieke opinie nog steeds is.
Onverdachte bron
Arendts analyses winnen nog aan gezag omdat ze komen van een onverdachte bron. Na de machtsgreep van Hitler (1933) arresteerde de Gestapo de jonge Jodin. Ze zat een week in de gevangenis, maar kwam vrij en vluchtte naar Parijs.
Als statenloze van Duitse afkomst werd ze na de Duitse invasie van Frankrijk als potentieel gevaarlijk aanzien en in kampen in Parijs en Gurs opgesloten. Ze ontsnapte en belandde ten slotte in New York, waar ze tot haar dood zou wonen.
Van 1935 tot 1938, in die jaren van demonisering, ostracisme en vervolging van Joden, werkte Arendt voor ‘Aliyah Jeugd’, een organisatie die kinderen van Joodse vluchtelingen naar het Britse mandaatgebied Palestina hielp uitwijken.
Over haar bezoek aan Palestina (1935), als begeleidster van een groep kinderen, was ze erg enthousiast. Zodra duidelijk werd dat Nazi-Duitsland “een totale oorlog” tegen het Jodendom voerde, pleitte ze voor de oprichting van “een Joods leger”, opdat het Joodse volk “onder eigen vlag” zou kunnen meevechten.[5]
Hannah Arendt droomde van een universalistisch zionisme, steunend op de gelijkheid van Arabieren en Joden. Ze bepleitte de oprichting van een ‘Joods Nationaal Huis’ in Palestina: “Palestina en de opbouw van een Joods thuisland zijn vandaag de dag de grote hoop en de grote trots van Joden over de hele wereld.”[6]
In 1917 had de Britse regering, bij monde van minister Balfour, zo’n ‘Joods Nationaal Huis’ in Palestina in het vooruitzicht gesteld, en in de jaren ’20 en ’30, toen Palestina onder Brits mandaat kwam te staan, was dat ook het officiële doel van alle zionisten.
Let wel: Hannah Arendt pleitte niet voor de stichting van een Joodse staat, maar voor een niet-statelijk Joods vaderland. Van een land waar Joden en Arabieren vreedzaam zouden samenleven, zonder aanspraken van een van beide volkeren op het andere.
Haar inspiratie haalde ze bij de kibboetsim van de Joodse pioniers, die uitgesproken apolitiek waren; bij de culturele uitstraling van de Hebreeuwse universiteit in Jerusalem; bij denkers als cultuurfilosoof Martin Buber (1878-1965), die ze omschrijft als “een overtuigd zionist (…) die zich met kracht verzet tegen enerzijds een exclusief politiek zionisme (…) en anderzijds tegen een verdorde orthodoxie, die gevaar loopt vast te blijven zitten in overgeleverde riten.”[7]
Arendt pleitte voor een gefedereerd radenstelsel voor Palestina: “lokaal zelfbestuur en gemengde Joods-Arabische stads- en plattelandsraden, kleinschalig en zo talrijk als mogelijk is, dat zijn de enige realistische politieke maatregelen die mettertijd kunnen leiden tot politieke emancipatie van Palestina’.
In het artikel dat ze schreef in mei 1948, kort nadat het zionistische Jewish Agency eenzijdig de stichting van de Joodse staat had uitgeroepen, tekende ze verzet aan tegen de gang van zaken. Het kreeg de titel ‘Redding van het Joodse thuisland’ mee. Om dat Joodse thuisland te redden, zo stelde ze, moest afgezien worden van de op staatvorming gerichte aanspraken van de zionisten op Palestina.[8] Al sloot Arendt niet uit dat eventueel en op termijn, op basis van intens Joods-Arabische samenwerking, een binationale staat met gelijke burgerrechten voor alle inwoners, Joden en Palestijnen, organisch kon groeien.[9]
Doodsklap voor vergelijk met de Arabieren
Al in 1942 nam Hannah Arendt afstand van het nationalistisch, op staatvorming georiënteerd zionisme (ook ‘revisionisme’ genoemd), toen Joodse afgevaardigden op de Biltmore-conferentie (New York) niet langer de oprichting van een ‘Joods Nationaal Huis’, maar een Joodse staat in Palestina eisten waarin de Joodse minderheid meerderheidsrechten zou krijgen en de Arabische meerderheid minderheidsrechten.[10]
Daartoe waren in Palestina Joodse terroristen met aanslagen een vergelijk met de Palestijnen onmogelijk aan het maken. Geen toeval, zo schreef ze jaren later, dat terroristen van de Irgun een bom gooiden uitgerekend “in een rij Arabische arbeiders voor de ingang van een raffinaderij buiten Haifa, een van de weinig plekken waar Joden en Arabieren jaren achtereen zij aan zij gewerkt hebben.”[11]
Wat Arendt over die terreur dacht is ondubbelzinnig: eind 1948 noemde ze in een opiniebijdrage in The New York Times de Vrijheidsbeweging (Cherutpartij) van Menachem Begin (die van 1977 tot 1983 premier van Israël was) een partij “die in organisatie, methodieken, politieke filosofie en sociale aantrekkingskracht sterke verwantschap vertoont met de nazipartij en met fascistische partijen.”
Ze sprak haar afschuw uit voor de slachtpartij die zionistische milities op 9 april 1948 in het Arabische dorp Deir Yassin hadden aangericht. Tientallen mannen, vrouwen en kinderen werden vermoord; enkelen werden in leven gelaten “om ze als gevangenen door de straten van Jeruzalem te laten marcheren.”[12]
Arendt schreef haar fundamenteel essay ‘Zionism reconsidered’ in 1944. De aanleiding was de beslissing van de Noord-Amerikaanse afdeling van de Zionistische Wereldorganisatie om de besluiten van de Biltmore-conferentie aan te scherpen en onverbloemd een Joodse staat te eisen “die geheel Palestina, onverdeeld en onverminderd, zal omvatten”.
Dit geschrift bezegelde haar breuk met het revisionistisch zionisme. “De Arabieren werden eenvoudig niet genoemd,” zo schrijft een verbijsterde Arendt, “wat hun – dat moge helder zijn – de keuze laat tussen vrijwillige emigratie of tweederangs burgerschap. (…) Het is een doodsklap voor Joodse groeperingen in Palestina die onvermoeibaar voor een vergelijk tussen de Arabische en de Joodse bevolking hebben geijverd.”
Ze noteert voorts dat de zionisten “de overplaatsing van alle Palestijnse Arabieren” naar elders eisen – iets wat decennia later en tot vandaag als etnische zuivering en een misdaad tegen de menselijkheid wordt gekwalificeerd.
In de jaren ’30 was het nog taboe om over de stichting van een Joodse staat als een einddoel te discussiëren. Sinds het eerste Zionistisch Congres (1897) streefden zionisten naar de stichting van een Joods tehuis in Palestina. Arendt deelde die visie.
Door nu “met botheid” voor een staat te gaan, zo stelde ze, “hebben de zionisten voor lange tijd iedere kans op pourparlers met de Arabieren verspeeld. Immers, wat de zionisten hun ook mogen aanbieden, ze zullen niet worden vertrouwd.
Dit zet op zijn beurt de deur wijd open voor een macht van buiten om het heft in handen te nemen zonder de twee meest betrokken partijen te raadplegen. De zionisten hebben nu waarlijk alles gedaan om een onoplosbaar ‘tragisch conflict’ te scheppen, dat alleen kan worden beëindigd met het doorhakken van de gordiaanse knoop.”
Arendt vond het “naïef” te denken dat dit doorhakken van de knoop zeker ten voordele van de Joden zou uitdraaien. Of zou zorgen voor “een duurzame oplossing”, want “het is simpelweg bespottelijk om te geloven dat verdere opdeling van zo’n klein gebied (…) het conflict van twee volken kan oplossen”.

Proces Alfred Dreyfus in Rennes (1899). Public Domain
De gewelddadige stichting van een Joodse staat zou voor een rampzalige escalatie zorgen waarvan Arendt het eindpunt niet voorzag. Ze wees erop dat de afhankelijkheid van een (onvermijdelijk kleine) Joodse staat voor zijn overleving van een imperiale macht de antagonismen met de Arabische volkeren zou oppoken:
“Nationalisme is erg genoeg als het op niets anders vertrouwt dan op de primitieve kracht van de natie. Nationalisme dat noodzakelijkerwijs en openlijk afhankelijk is van de kracht van een vreemde natie is beslist erger.”
Joden zullen “genoodzaakt en bereid zijn om iedere macht in het Middellandse Zeegebied te aanvaarden die hun voortbestaan kan garanderen”. Het zal ertoe leiden dat zionisten als “werktuigen” en “agenten van vreemde en vijandelijke belangen” zullen lijken…
Met de affaire-Dreyfus, de pogroms, de antisemitische agitatie en de nazistische oorlog tegen de Joden (op dat moment was de omvang van de Judeocide nog niet algemeen gekend) in de eerste helft van de 20ste eeuw voor ogen, was haar conclusie bedoeld als een mokerslag voor het ‘statelijk’ zionisme: “Joden die hun eigen geschiedenis kennen zouden zich ervan bewust moeten zijn dat een dergelijke toestand onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe golf van Jodenhaat.”
Zionisme als gangmaker van antisemitisme
Hannah Arendt hoopte op actie van de Oost-Europese Joodse massa’s om een vreedzaam bestaan van het Joodse volk naast andere volkeren te bewerkstelligen: “het Joodse volk organiseren in een grote revolutionaire beweging en op basis daarvan onderhandelen.
Dit zou een bondgenootschap hebben betekend met alle progressieve krachten van Europa.” De zionistische leiders in West-Europa kozen evenwel voor een radicaal andere strategie. Het waren voornamelijk intellectuelen, zonder banden met de Oost-Europese massa’s.[13]
Zionisten hadden geen vertrouwen in het eigen volk, maar ook niet in niet-Joodse volkeren, laat staan dat ze ermee bondgenootschappen wilden nastreven. Arendt heeft het over hun “complete berusting” en de “openlijke aanvaarding van antisemitisme als een feit”.
Zionisten, zo schrijft ze, werken met “een even ongefundeerde als absurde aanname dat elke niet-Jood die met Joden samenleeft bewust of onbewust een Jodenhater wordt.”
Antisemitisme als een onwrikbaar gegeven, bij wijze van spreken ingebakken in de psyche van niet-Joden: het is een stelling waarmee zionisten zichzelf “bevrijden van de zware taak de redenen voor het antisemitisme te bestrijden, die politiek van aard waren, en zelfs van de onplezierige taak om de ware oorzaken ervan te analyseren.”
De politieke conclusie van zionisten ligt dan voor de hand: hoewel men tegen concrete antisemitische daden kan en moet vechten, is een politieke strijd tegen antisemitisme zinloos.

Theodor Herzl (1860-1904). Foto source unknown
De Hongaarse Jood Theodor Herzl, die met Der Judenstaat (1896) de ‘bijbel’ van het nationalistisch zionisme schreef, kwam na de pogroms in Rusland en de anti-Joodse agitatie rond de Dreyfus-affaire in Frankrijk tot het besluit dat Joden in de diaspora nooit aan vervolging zouden ontkomen.
Arendt: “Herzls oplossing voor het Joodse vraagstuk was op de keper beschouwd de vlucht, of de verlossing, naar een eigen thuisland. In het licht van het Dreyfus-proces scheen de hele niet-Joodse wereld hem vijandig toe. Hij zag alleen nog Joden en antisemieten. (…)
Het deed er voor hem niet toe hoe vijandig een niet-Jood wel was. Hij dacht zelfs: hoe antisemitischer iemand is, hoe meer hij de voordelen van een Joodse uittocht uit Europa op prijs stelt!”[14] Voor Herzl, zo schrijft Arendt met het nodige sarcasme, was “de oplossing van het Joodse vraagstuk” eenvoudigweg “een transportkwestie”.[15]
Uiteindelijk leidt dat standpunt ertoe dat zionisten het antisemitisme omarmen. Antisemitisme als positief gegeven, zo merkt ze op, want het is “de voornaamste factor die zorgt voor de overleving van het Joodse volk”.
Dankzij hun (eeuwigdurende) antisemitische omgeving, zo stellen ze, zijn Joden zich bewust van hun Jood-zijn. Antisemitisme verzekert het voortbestaan van het Joodse volk, dat doorheen de eeuwen in kleine gemeenschappen tussen andere, vijandige volkeren leefde.
Arendt citeert in dat verband opnieuw Theodor Herzl: “Een natie is een groep mensen (…) die door een gemeenschappelijke vijand bijeengehouden wordt.” Het is “een absurde stelling”, zo schrijft ze, “die slechts dit stukje waarheid bevatte: dat veel zionisten inderdaad ervan overtuigd waren dat zij Joden waren dankzij de vijanden van het Joodse volk.
Hieruit trokken deze zionisten de conclusie dat het Joodse volk zonder antisemitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben en waren zij tegen iedere poging om antisemitisme op grote schaal te vernietigen.”
Vandaar ook, zo stelt Arendt, etaleren zionisten “een ‘realistische’ bereidheid om niet alleen zaken te doen met de vijanden van het Joodse volk, maar ook om propagandavoordeel te halen uit anti-Joodse vijandigheid”.
Arendt citeert dan opnieuw Herzl, die stelde dat antisemieten “onze meest betrouwbare vrienden, en de antisemitische landen onze bondgenoten zullen zijn.” Ze verwijst in dat verband naar het feit dat “de Zionistische Organisatie zich verlaagde tot de schandelijke positie van zich aan te sluiten bij het deel van de Joden dat bereidwillig onderhandelde met zijn vijand”, daarmee doelend op de Ha’avara-overeenkomst tussen de Zionistische organisatie en Nazi-Duitsland (1933), waarbij de emigratie van Duitse Joden naar Palestina werd vergemakkelijkt in ruil voor steun aan de Duitse economie. Zo werd van de boycot van Duitsland “een aanfluiting gemaakt”.
Geheim overleving Joodse volk doorheen de geschiedenis
Wat zijn dan wel de wortels van het antisemitisme? In een artikel en in een lang essay probeerde Arendt de sociaaleconomische grondslag van de standvastigheid van de Joodse identiteit doorheen de millennia te vatten:
“Het Joodse vraagstuk is overal een echt vraagstuk of een echt probleem, en dat wil zeggen iets wat historisch oplosbaar is, waar werkelijk grote massa’s van een volk te midden van een ander volk wonen, waarvan ze door gewoonten, kleding, de monopolisering van bepaalde beroepen of historische ontwikkeling duidelijk te onderscheiden zijn.”
“Dat is echter alleen het geval in industrieel min of meer onderontwikkelde landen, waar Joden al sinds de Middeleeuwen een gesloten kaste vormen, of door allerlei oorzaken dragers van een zekere vooruitgang geworden zijn, zoals ze bijvoorbeeld in Polen lange tijd feitelijk de plaats ingenomen hebben van een eigen middenklasse (…) de Joden zijn in Polen namelijk nog te onderscheiden, nog ‘een natie binnen de natie’, nog in zekere zin een aparte klasse. In Polen kan zich dus Jodenhaat voordoen én een historische oplossing, dat wil zeggen een oplossing die hand in hand gaat met een bepaalde historische ontwikkeling.”[16]
Het Joodse volk is “in zekere zin een aparte klasse”, schrijft ze. In een essay ontwikkelde ze dat idee: “Sedert de tijd dat Poolse edelen Joden in hun land uitnodigden om daar als belastinggaarders dienst te doen en als buffer op te treden tussen hen en de boeren die ze hoopten leeg te plukken, heeft er nooit meer zo’n ideale coördinatie van belangen plaatsgevonden, zo’n ideale samenwerking.
Ook toen stroomden de Joden toe, verheugd over het samenvallen van zoveel belangen en argeloos over hun toekomstige rol. Zij wisten over de Poolse boeren niets méér dan de zionistische leiders vóór de Balfour Declaration over de Arabieren.”[17]
Op dat punt sluit Arendts analyse aan bij die van historisch-materialisten als Karl Kautsky, Otto Bauer of haar tijdgenote Abraham Léon, de Belgische marxist en Jood die in dezelfde periode La Conception matérialiste de la question juive schreef.[18]
Het Joodse volk is geenszins het enige volk dat in kleine groepen tussen andere volken van generatie op generatie overleefde. Denk maar aan de Feniciërs: zeevaarders-handelaars die tussen 1.500 en 400 voor onze tijdrekening langs de kusten van de Middellandse Zee leefden. Of aan de Roma, de Armeense diaspora of de Kopten in Egypte vandaag.
Niet de specifieke aard van de Joodse godsdienst, zoals idealistische denkers geloven, of het antisemitisme als een psychose van niet-Joden, zoals zionisten denken, zijn beslissende aanjagers van het Joodse groepsgevoel die de overleving van Joden als een volk doorheen de millennia verklaren. Het geheim van het Joodse volk kan maar ontrafeld worden als we naar de concrete historische rol van Joden doorheen de geschiedenis kijken.
Abraham Léon zegt het zo, aan de hand van een citaat van Karl Marx: ‘Wij zullen het geheim van de Jood niet in zijn godsdienst zoeken, maar wel het geheim van zijn godsdienst in de echte Jood.’
Hij vervolgt zo: “dat de godsdienst van de Joden en het Joodse nationale gevoel zijn blijven bestaan, kan enkel verklaard worden door de werkelijke jood, dat is: door hem te zien in zijn economische en sociale context. Dat de Joden hun eigenheid hebben bewaard, heeft niets van een mirakel.”
Doorheen de geschiedenis, zo stelt Leon, “vormen de Joden een sociale groep met een specifieke functie. Zij vormen een [sociale] klasse, of preciezer, een volk-klasse”.[19] Zijn besluit:
”Telkens een klasse een zekere graad van rijpheid en bewustzijn heeft bereikt, trekt die klasse in haar verzet tegenover de dominante massa een religieus kleed aan. (…) Terwijl het katholicisme de belangen van de grondadel en de feodale orde uitdrukte en het calvinisme dat van de burgerij en het kapitalisme, weerspiegelde het judaïsme de belangen van een prekapitalistische handelsklasse.”[20]
Otto Bauer vult aan: “Tijdens de Middeleeuwen ruilden boer en heer ‘gebruikswaarden’ als graan of vee. Het ruilen van koopwaren, het ruilen van geld-kapitaal en de geldeconomie in het algemeen zijn fundamenteel vreemd aan deze samenlevingsvorm. Het kapitaal leefde in de poriën van die samenleving, aldus de heldere formule van Marx. Het is in die poriën dat de Jood binnendrong.”[21]
In die prekapitalistische maatschappijen was er ruimte voor allogene intermediaire groepen van handelaars en (woekeraars-)bankiers, die door de heersende klassen werden getolereerd en beschermd als buffer tussen hen en de boerenmassa’s, en zo nodig periodiek als zondebok werden aangemerkt en vervolgd.
Abraham Léon besluit: “Het Jodendom was een onontbeerlijke factor in prekapitalistische samenlevingen. Het was er een fundamenteel organisme van. Dat verklaart het tweeduizendjarig bestaan van het Jodendom in de diaspora. De Jood was een even kenmerkend personage van de feodale samenleving als de heer en de lijfeigene. Het was geen toeval dat een vreemd element de rol van ‘kapitaal’ in de feodale samenleving vervulde.”[22]
Geplet tussen desintegrerend feodalisme en kwakkelend kapitalisme
In West-Europa ontwikkelde het kapitalisme zich snel, wat leidde tot de groei van een inlandse handelsklasse en dus tot de eliminatie van de Joden uit de handel. Het gevolg was hun geleidelijke assimilatie.
In Oost-Europa, waar het kapitalisme zich pas zeer laat en erg langzaam opdrong aan het feodalisme, bleven Joden een grote rol in de handel vervullen: volgens de census van 1818 waren 86,5% van de Oekraïense, Letse en Russische Joden handelaars; 11,6% waren ambachtslui; 1,9% boeren.
Pas na de afschaffing van het lijfeigenschap en het feodale regime inzake grondbezit (1861) verloren Russische Joden hun economische rol als handelaars. Terwijl in West-Europa de snelle groei van het kapitalisme de Joden integreerde in de economie – en hen assimileerde in de samenleving – was de ontwikkeling van het kapitalisme in tsaristisch Rusland en Polen te beperkt om in Oost-Europa hetzelfde te doen.
Pogroms, discriminatie en economische uitzichtloosheid zorgden voor massa-emigratie. Tussen 1881 en 1900 migreerden elk jaar 50.000 tot 60.000 Joden van Oost- naar West-Europa en de VS; tussen 1901 en 1914 waren het er jaarlijks 150.000 tot 160.000![23]
In West-Europa, waar Joden zich hadden geassimileerd, ontstond zo, met de komst van tienduizenden berooide Joden, (opnieuw) ‘een Joods vraagstuk’. Antisemitisme won aan kracht – denk maar aan de successen van de Sociaalchristelijke Partij van Karl Lueger in Oostenrijk; van Heinrich von Treitschke en de Liberaal-Nationale Partij in Duitsland of de Dreyfus-affaire in Frankrijk.
Het voortdurend herhaalde middeleeuwse stereotype van de Joodse woekeraar vertaalde de spontane woede van miljoenen mensen tegen de kapitalistische anarchie in antisemitische vijandbeelden.
Arendt beschrijft het fundamentent van die antisemitische tropes: “het onbegrijpelijke verschijnsel van een volk uit de Oudheid dat zoveel Europese rampspoed heeft weten te overleven, terwijl het geen land of grond bezit, dus kennelijk zonder aardse banden, dat niet op aardse wijze leeft en niet, zoals andere volken, kan sterven, maar als een geest zichzelf uit die sinds lang voorbije tijd gered heeft om zich als een vampier te voeden aan het bloed van de levenden.”[24]
De economische crisissen die Duitsland na de Eerste Wereldoorlog dooreenschudden dreef wanhopige, verpauperde lagen van de arbeiders- en middenklasse in de armen van Hitler. De nazi’s namen een oude slogan van von Treitschke over, als strijdkreet tegen een zondebok:
“De Joden zijn ons ongeluk’.[25] Agitatie tegen de binnenlandse en buitenlandse vijand schoot wortel, tegen ‘Joodse woekeraars en kapitalisten, en tegen ‘het internationale Judeo-Bolsjewisme’. Het antisemitisme van Hitler en de NSDAP kanaliseerde antikapitalistische sentimenten naar woede over ‘Joods parasitair kapitaal’, waartegen ‘nationaal productief kapitaal’ als heilzaam alternatief werd afgezet.
Geen wonder dat antisemitisme kan worden opgevat als ‘het socialisme van de idioten’, zoals de sociaaldemocraat August Bebel het formuleerde.
Zionisme en “dubbele loyaliteit”
Terug naar ‘Zionism reconsidered’ (1944), waarmee Hannah Arendt haar breuk met de op staatvorming georiënteerde zionisten bezegelde. Ze dacht het probleem tot het einde door.
Nu zionisten “aandringen op een nationale staat, en weigeren om met ‘een nationaal tehuis’ genoegen te nemen”, en meer zelfs, een Joodse staat willen “die geheel Palestina, onverdeeld en onverminderd, zal omvatten”, rijst de vraag “in welke verhouding deze politieke structuur zou moeten staan met de Joden in de landen van de diaspora.”
Arendt zag donkere wolken opdoemen: “Wanneer de voorstanders van assimilatie spraken over het gevaar van dubbele loyaliteit en de onmogelijkheid om een Duitse en Franse patriot te zijn en tegelijkertijd zionist, stelden zij op ruwe wijze een probleem aan de orde waarover de zionisten om overduidelijke redenen liever niet openhartig spraken.” Arendt ging het probleem niet uit de weg:
“Hier komt het conflict tevoorschijn van de dubbele loyaliteit, waarop nooit een helder antwoord is gekomen (…) Meer dan twintig jaar lang is de voorzitter van de Zionistische Wereldorganisatie [Chaim Weizmann; hij werd in 1948 Israëls eerste president] en van het Joods Agentschap voor Palestina een Brits onderdaan geweest wiens Britse vaderlandslievendheid en loyaliteit stellig buiten kijf staan. De moeilijkheid is alleen dat het naakte feit van zijn paspoort hem dwingt in een theorie te geloven van voorbestemde harmonie tussen Joodse en Britse belangen in Palestina.”
Vier jaar later, in mei 1948, kort nadat het Jewish Agency de stichting van een Joodse staat had uitgeroepen en Palestina de inzet was van een oorlog tussen zionistische en Arabische milities die nog onbeslist leek, waarschuwde ze opnieuw voor het gevaar van problematische relaties tussen de nieuwe staat-in-wording en “het wereldjodendom (…) omdat hun defensiebelangen op elk willekeurig moment in botsing kunnen komen met die van andere landen waar grote aantallen Joden wonen.”
De identificatie van Joden buiten Palestina met die van Joden in Palestina (en omgekeerd) zou onder druk komen te staan, en zelfs op een breuk kunnen uitlopen: “Het is zelfs niet ondenkbaar dat de Palestijnse Joden zich afscheiden van het grotere geheel van het wereldjodendom en in hun isolationisme een geheel nieuw volk gaan vormen. Het wordt dus volstrekt duidelijk dat op dit moment en in de huidige omstandigheden een Joodse staat alleen gesticht kan worden tegen de prijs van het Joodse thuisland.”[26]
Joodse staat als pion van een imperium
Fast forward naar vandaag. Wat wanneer de belangen van westerse machten in conflict komen met die van de Joodse staat? Wat met de positie van Joodse ingezetenen van bijvoorbeeld de VS of Frankrijk wanneer een ernstig belangenconflict van die landen met de Joodse staat ontstaat?
In 1944 was Israël nog niet geboren en waren er nog geen Joden met een dubbele nationaliteit. Evenmin waren er toen zionistische organisaties die namens de Joodse diaspora volkomen solidariteit met de staat Israël claimden. Maar dat is vandaag wél het geval.
Toen Arendt haar essay schreef was de vijandigheid van de Arabieren tegen de zionistische expansie zo toegenomen dat de Joden in Palestina “zo hopeloos afhankelijk zijn geworden van Britse bescherming dat je het een merkwaardig voorbeeld van een vrijwillige onvoorwaardelijke overgave zou kunnen noemen.”
Wat als de VS, die vandaag de rol van de Britten heeft overgenomen en voogd en beschermheer van Israël is, in openlijk conflict met de Joodse staat komt? Wat wanneer die dubbele loyaliteit van zionistische Joden in de diaspora een onoplosbare tegenstelling wordt?
Jaren voor de stichting van de Joodse staat voorzag Arendt de mogelijkheid van het einde van die harmonische relatie tussen Israël en zijn beschermheer, en de problemen die dat voor Joden in de diaspora zou kunnen meebrengen.
Ze koesterde geen illusies over de capaciteit van een Joodse staat om op eigen benen, zonder een beschermheer, te bestaan: “Het wezenlijke kenmerk van een nationale staat, soevereiniteit”, zo schrijft ze, ligt buiten het bereik van een Joodse staat:
“Stel dat de zionisten er vijfentwintig jaar geleden in geslaagd waren zich te verzekeren van Palestina als Joods land, wat zou er gebeurd zijn? We zouden gezien hebben dat de Arabieren zich tegen de Joden keerden, zoals de Slowaken zich tegen de Tsjechen keerden in Tsjechoslowakije en de Kroaten tegen de Serviërs in Joegoslavië. En zelfs wanneer er geen enkele Arabier in Palestina was overgebleven, zou het ontbreken van ware soevereiniteit te midden van Arabische staten of volken die de Joodse staat vijandig gezind zijn, precies hetzelfde resultaat hebben gehad.”
Zo’n staat zou slechts kunnen bestaan “binnen de invloedssfeer van een imperium (…) Op de lange duur is er nauwelijks een koers denkbaar die riskanter en een meer ongewis avontuur is. (…) slechts dwaasheid kan een beleid ingeven dat vertrouwt op bescherming van een verre imperiale macht en ondertussen de welwillendheid van de buren verspeelt.”[27]
We zagen al dat Arendt in ‘Zionism reconsidered’ (1944) voorhoudt dat kleine volkeren die bondgenoot of agent van een imperialistisch macht proberen te worden, zelfmoord riskeren.
De Engelse steun voor Joodse migratie naar Palestina sinds de belofte van minister James Balfour om in Palestina een Nationaal Joods Huis op te richten (1917) is immers niet belangeloos, zo stelt ze:
“Het is nogal moeilijk te snappen welk nationaal, en niet imperiaal belang Engeland mogelijkerwijs in het Midden-Oosten zou kunnen hebben. Maar het is nooit moeilijk geweest te voorspellen dat, tot we een gelukzalige messiaanse tijd hebben bereikt, een bondgenootschap tussen een leeuw en een lam rampzalige gevolgen voor het lam kan hebben.”
Elders schrijft ze dat de Joden sinds de Balfour Declaration “de aanjagers van het Britse imperialisme” zijn genoemd, en een “vazalstatus” tegenover Londen hebben gekregen. Ze aarzelt niet om een parallel te maken met de Poolse Joden die door de Poolse aristocratie als belastinginners werden ingehuurd, maar uiteindelijk op de haat van de Poolse boeren stootten en de prijs van pogroms betaalden.[28]
De zionistische staat vernietigt de joodse cultuur
In mei 1948, in de dagen en weken dat de oprichting van de staat Israël met geweld werd afgedwongen, schreef Arendt een tekst met een titel die haar hoop én wanhoop uitdrukt: ‘Om het Joodse vaderland te redden. Het is nog niet te laat’.
De Jodenuitroeiing en “het daaropvolgende onrecht en de gevoelloosheid tegenover de overgebleven overlevenden, die bovendien zo genadeloos zijn getransformeerd in ontheemden,” had de stemming onder de Palestijnse en Amerikaanse Joden omgeslagen: “het is nu alles óf niets, de overwinning of de dood; de eisen van de Arabieren en Joden zijn onverenigbaar en alleen de wapens kunnen dit oplossen (…) wij kunnen op niemand anders rekenen dan op onszelf.
Kortom, wij zijn bereid strijdend ten onder te gaan, en we zullen iedereen die ons daarbij in de weg staat als verrader beschouwen en alles wat ons belemmert als een steek in de rug.”[29]
Het milderde haar oordeel over het zionistische project evenwel niet. Ze verwierp in ongemeen krachtige bewoordingen de staat-in-wording die de hele wereld, te beginnen met de Arabische medebewoners van Palestina, aanzag als een vijand van alle Joden:
“Die houding is zonneklaar plat racistisch chauvinisme en het is al even duidelijk dat deze scheiding tussen Joden en alle andere volken, die als vijanden geclassificeerd moeten worden, niet verschilt van andere Herrenras-theorieën (ook al stellen de aanhangers van het Joodse ‘Herrenras’ zich niet ten doel te veroveren maar zelfmoord te plegen).”
(Met dat laatste verwees Arendt naar de zionistische retoriek dat “de universele vijandigheid van niet-Joden” Joden voor de keuze stelde: leven of sterven; een eigen staat of zelfmoord).[30]
Ze voorspelt dat de Joodse staat – zelfs als de zionisten de strijd zouden winnen – zal degenereren tot “een kleine krijgersstam”, door en door gemilitariseerd en cultureel en politiek steriel, naar het historische voorbeeld van de Griekse stadstaat Sparta:
“Het dan ontstane land zal iets heel anders worden dan de droom van het wereldjodendom, zionistisch en niet-zionistisch. De Joodse ‘overwinnaars’ zullen omringd zijn door een volkomen vijandige Arabische bevolking, opgesloten in steeds bedreigde grenzen, gefixeerd op lijfelijke zelfverdediging in een mate die alle andere interesses en activiteiten zou overspoelen. De ontwikkeling van een Joodse cultuur zal niet meer de zorg van het hele volk zijn, maatschappelijke experimenten zullen als onpraktische luxe afgedaan worden, het politieke denken zal zich concentreren op militaire strategie, de economische ontwikkeling zal uitsluitend bepaald worden door militaire behoeften. (…) Onder die omstandigheden zullen (zoals [filosoof] Ernst Simon opgemerkt heeft) de Palestijnse Joden degenereren tot een kleine krijgersstam, en over de mogelijkheden en het belang ervan heeft de geschiedenis ons sinds de dagen van Sparta ruimschoots geïnformeerd.”[31]
Joods thuisland of pseudo-soevereiniteit van een Joodse staat
In mei 1948, toen het Jewish Agency de stichting van een Joodse staat had uitgeroepen, was Palestina het strijdtoneel van een oorlog tussen zionistische en Arabische milities en legers die nog onbeslist leek.
Ook al zag Arendt dat het politieke initiatief in handen was “van terroristen” zoals de Irgun en Haganah, toch hoopte ze nog steeds op een ‘Joods Nationaal Huis’, in broederschap met de Arabieren:
“Veel kansen op een Joods-Arabische vriendschap zijn al verloren gegaan, maar geen van die missers doet iets af aan het naakte feit dat het bestaan van de Joden in Palestina ervan afhangt of zo’n vriendschap tot stand komt. De Joden bezitten bovendien het voordeel dat ze eeuwenlang buitengesloten uit de officiële geschiedenis als ze waren, geen imperialistisch verleden hebben dat ze moeten zien te overwinnen. Ze kunnen in internationale relaties nog optreden als een voorhoede. Op kleine schaal, maar effectief, zoals ze in de kibboetsim al een voorhoede geweest zijn in sociale relaties, al ging het toch maar om een betrekkelijk gering aantal mensen.”
Arendt hoopte dat de Verenigde Naties alsnog “de moed opbrengen de ongekende stap te doen zich te wenden tot die Joodse en Arabische personen die nu alleen staan, omdat ze te boek staan als overtuigde voorstanders van Arabisch-Joodse samenwerking, en hun te verzoeken een bestand te onderhandelen.”[32]
Zo’n mandaatschap van de VN over Palestina was ijdele hoop: binnen een half uur na de aankondiging van de stichting van de Joodse staat, op 14 mei 1948, erkende de Amerikaanse president Harry Truman Israël, en de Sovjet-Unie volgde snel.
Uiteindelijk zou in die jaren 1947-1949 de strijd tussen zionistische en Arabische milities en legers uitdraaien op de daadwerkelijke geboorte van Israël, waarbij de Joodse staat 80% van het grondgebied van Palestina inlijfde. Volgens Arendt was het “wishful thinking” om die gebiedsdeling op te vatten “als een mogelijk middel om het Arabisch-Joodse conflict op te lossen (…) gezien de politieke, militaire en geografische realiteit (…) De deling van zo’n klein land kan in het beste geval bevriezing van het conflict betekenen, wat weer zou resulteren in stagnatie van de ontwikkeling voor beide volken. In het slechtste geval zou het een tijdelijke fase zijn, waarin beide partijen zich voorbereiden op verdere strijd.”[33]
Ze bleef ook dan nog pleiten voor de uitbouw van een federale staat die op Joods-Arabische gemeenschapsraden zou rusten, wat het conflict zou oplossen “op het laagste en meest belovende niveau van buurt en nabuurschap.” Al was dat, gezien de oorlogssituatie, geen voorstel dat op korte termijn haalbaar was, zo erkende ze ook: “Dit is bepaald geen tijdstip voor definitieve oplossingen.”[34]
Arendts droom heeft nooit kans gemaakt. De afgelopen 75 jaar leren ons dat de gebiedsuitbreiding waarop Israël is gevestigd het begin was van oorlogen, militaire confrontaties en een nederzettingenpolitiek die de territoriale expansie van de Joodse staat tot voorbij het punt brachten dat de stichting van een Palestijnse staat vrijwel onmogelijk is geworden.
Een ontwikkeling die de vrijwel onvoorwaardelijke steun van een imperialistische macht vereiste en vereist, met de Joodse staat die zelf de rol van junior partner van dat imperialisme opneemt.
Eerder al had ze in Zionism reconsidered (1944) gewaarschuwd voor de suïcidale strategie om het Joodse wagonnetje aan een imperialistische locomotief te hangen. Vier jaar later, in de dagen en weken dat Israël werd gesticht, vertaalde ze die waarschuwing in deze keuze: een Joods thuisland of “de pseudosoevereiniteit van een Joodse staat.”[35]
De barensweeën van de Joodse staat: de Nakba
Na de geboorte van Israël schreef Arendt nog amper over expliciet Joodse kwesties. Afgezien van haar boek Eichmann in Jerusalem tellen we 35 artikels en essays tussen 1932 en 1948, in een periode van 16 jaar; amper 7 tussen 1949 en 1975, tijdens de laatste 26 jaar van haar leven.
Van die 7 was er geen enkel dat Israël als centraal onderwerp had.[36] Het laatste artikel dat ze helemaal aan de Joodse staat wijdde, schreef ze in 1948 (maar werd pas in januari 1950 gepubliceerd).
Arendt heeft het daarin over “de Britse imperialistische politiek” die ten tijde van het Brits mandaat over Palestina er alle belang bij had Joden en Arabieren verdeeld te houden; over “het Joodse terrorisme”; over de mogelijkheid dat bij ontstentenis van echte vrede en samenwerking met de Arabieren de Joodse staat zou kunnen uitlopen op “een militaire dictatuur”, maar ook dat dit “een generatie Joden niet [zal] afschrikken” omdat ze proberen “de vernedering van Hitlers slachthuizen uit te wissen met behulp van de pas verworven waardigheid van de strijd en de triomf van de overwinning”; over de afhankelijkheid van buitenlandse krachten om de Joodse staat overeind te houden; over de zionistische zucht naar “een land zonder volk voor een volk zonder land” …[37] Geen wezenlijk nieuwe inzichten dus.
Wel nieuw zijn enkele moedige bladzijden gewijd aan de gewelddadige stichting van de staat Israël. Ze herinnert aan de waarschuwingen van Judah Magnes, rabbijn en voorzitter van de Hebreeuwse Universiteit van Jerusalem, en zoals zijzelf een voorstander van een Joods Nationaal Huis gegrond op samenwerking met de Arabieren, of op termijn van een binationale staat met gelijke rechten voor Palestijnen en Joden.
Die weg is niet gevolgd. Er kwam oorlog, en dankzij onderzoek van Israëlische historici als Benny Morris, Ilan Pappé en Tom Segev staat nu ondubbelzinnig vast wat de barensweeën van de Joodse staat waren: de verwoesting van meer dan 500 Palestijnse dorpen en de etnische zuivering van meer dan 750.000 Palestijnen uit de gebieden die de zionistische milities controleerden.
In 1948 kende Hannah Arendt de precieze omvang van deze catastrofe (‘Nakba’ in het Arabisch) nog niet. Het belette haar evenwel niet vast te stellen dat “meer dan een half miljoen Arabieren uit het door de Israëliërs beheerste gebied [zijn] gevlucht. (…) er is een nieuwe categorie ontheemden gekomen, de Arabische vluchtelingen.
Zij vormen niet alleen een gevaarlijk potentieel van verdrevenen, verspreid over alle Arabische landen, waar ze gemakkelijk een zichtbare verbindingsschakel kunnen worden. Erger nog was dat door hun vlucht uit Palestina, voorbereid door zionistische plannen in de oorlog voor een grootschalige bevolkingsverplaatsing en gevolgd door de Israëlische weigering de vluchtelingen weer tot hun vroegere woonplaatsen toe te laten, de oude Arabische bewering over het zionisme eindelijk uitkwam, namelijk dat de Joden de Arabieren eenvoudig uit hun woonplaatsen verdreven. Dit ongeacht hoe het tot hun vertrek is gekomen, als gevolg van Arabische propaganda over wreedheden, of door echte wreedheden, of door een combinatie van beide.’[38]
Over die etnische zuivering van honderdduizenden Palestijnen schrijft ze nog: “Progressieven aller landen waren verbijsterd over de hardheid, over de hooghartige afwijzing van humanitaire overwegingen door een [Israëlische] regering waarvan de vertegenwoordigers nog geen jaar geleden hun eigen zaak op puur humanitaire gronden bepleit hadden en die zelf gevormd waren door een beweging die haar eisen meer dan vijftig jaar uitsluitend had gefundeerd op gerechtigheid.”[39]
Het verbaasde Arendt niet: eerder al had ze geschreven dat de weigering om “de aanwezigheid van Arabieren in Palestina (…) [als] een permanente realiteit” te aanvaarden uiteindelijk wel moest uitlopen op “een totalitaire staat” die met “een speciaal soort meedogenloze kracht” zou optreden.[40]
Maar ook dan gaf Hannah Arendt haar droom van een Joods Nationaal Huis niet op. Ze bleef hameren op de samenwerking van Joden en Arabieren, ondanks het geringe aantal voorstanders ervan. Getuige haar vasthouden aan de woorden “Palestijnse Joden”.
Getuige ook haar instemmend citeren van Charles Malik, de vertegenwoordiger van Libanon bij de VN, die in de Veiligheidsraad de grote mogendheden vroeg “om Joden en Arabieren te helpen zich niet voorgoed van elkaar te verwijderen”.
Het zou, zo stelt ze, een zeer slechte dienst aan de Joden zijn hen een vals gevoel van veiligheid te geven, want dat zou hen afhouden van de taak “een redelijke, hanteerbare, rechtvaardige, bestendige overeenstemming met de Arabieren” tot stand te brengen.[41]
Als uitsmijter schreef ze nog profetische woorden neer: “Chauvinisme van het soort dat we van de Balkan kennen kan zich meester maken van de religieuze idee van het uitverkoren volk en de zin ervan laten ontaarden in uitzichtloze vulgariteit.”[42] Vandaag, 77 jaar nadat Arendt die woorden neerschreef, heeft die uitzichtloze vulgariteit vorm gekregen in genocidale massamoord en het openlijk uitgesproken doel Palestina van het Palestijnse volk te zuiveren.
Hannah Arendt: een ‘complexe’ relatie met Israël?
Het zal duidelijk zijn dat Arendts analyses niet in goede aarde vielen bij zionisten. Haar fundamenteel essay ‘Zionism reconsidered’, dat ze in 1944 schreef, werd pas in augustus 1945 gepubliceerd, in het eerder kleine Menorah JournaI. De redactie van het prestigieuze Commentary had het eerder geweigerd, met dit argument: “Het bevat te veel antisemitische implicaties – niet dat u ze daar bewust hebt geplaatst, maar een kwaadwillende lezer zou ze er heel goed kunnen uit afleiden.”[43]
Het was een vileine opmerking, want kan “een kwaadwillende lezer” dat niet altijd? Op die manier wordt fundamentele kritiek op het zionisme automatisch in de antisemitische hoek weggezet. Overigens waren niet alle commentaren op haar werk van wat Arendt “het Joodse establishment” noemde even vriendelijk. Verwijten als “een gebrek aan liefde voor het Joodse volk”, “een gekwelde relatie met het Joodse volk”, “lijdend aan een enfant-terriblecomplex” of “een Jodin die lijdt aan zelfhaat” werden haar deel.
Een andere manier om Arendt te ‘neutraliseren’, is het koud negeren van haar analyses. We zagen eerder al hoe haar biografen Elisabeth Young-Bruehl en Thomas Meyer haar geschriften over het zionisme vrijwel uitwisten.
Pas in 2001, 26 jaar na haar overlijden, is een eerste tekst van Arendt in het Hebreeuws vertaald. Eerder hadden we het al over de afwezigheid van Arendts zionismekritiek in onze Vlaamse pers. En het is nog steeds uitkijken naar een bijdrage van het Vlaamse Hannah Arendt Instituut over het onderwerp. Subtielere pogingen om haar zionismekritiek te neutraliseren noemen haar verhouding tot Israël ‘complex’.
Er wordt dan verwezen naar enkele zinnen in persoonlijke correspondenties over de Arabisch-Israëlische oorlogen van 1967 en 1973.[44] Zo heeft Walter Laqueur, schrijvend over wat hij Arendts “gekwelde” relatie met Israël noemt, het over haar “ongerijmdheden” wanneer ze tijdens de oorlog van 1973 intimi vertelde dat ze de vernietiging van Israël vreesde – een staat waarvan ze toch had gehoopt dat die er niet zou zijn gekomen. Volgens Laqueur blijft haar werk met dit soort van ongerijmdheden deel van unbewaëltigte Vergangenheit – van een onverwerkt, onbeheerst verleden.[45]
Hannah Arendts relatie met Israël was niet “gekweld”, zoals Laqueur stelt, maar paradoxaal. Haar afkeer van de modus operandi van Israël stond overeind – denk maar aan haar afgemeten, sarcastische weigering om voor een Joods blad de slachting van tientallen Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen in het dorp Qibya (november 1953) door het Israëlische leger te becommentariëren:
“De kortste verklaring die ik kan afleggen zou zijn: Gij zult niet doden, zelfs geen Arabische vrouwen en kinderen. En dat is vast wat al te kort. De hele affaire is absoluut misselijkmakend. Ik heb besloten dat ik niets meer met de Joodse politiek te maken wil hebben.”[46]
Bijna twee decennia later, niet lang voor haar overlijden, nam Arendt overigens geen woord terug van haar geschriften over het zionisme. In een interview zei ze: “Ik behoor tot geen enkele groep. U weet dat de enige groep waar ik ooit lid van was de zionisten waren. Dat had natuurlijk met Hitler te maken. Dat was tussen 1933 en 1943. Nadien brak ik [met hen].”[47]
Haar afkeer van het zionisme nam evenwel haar bezorgdheid voor Joden die in Israël wonen niet weg. Logisch: in haar geschriften wees ze op de gevaren die de eenzijdige oprichting van een Joodse staat in Palestina voor het Joodse volk zou meebrengen.
Philip Roths Operatie Shylock
Ik denk nu onwillekeurig aan de roman Operatie Shylock. Een bekentenis, die de Joods-Amerikaanse succesauteur Philip Roth in 1993 publiceerde. In het boek worstelt de protagonist, genaamd Philip Roth, niet toevallig een Joodse succesauteur van boeken als ‘Portnoy’s klacht’, met een dubbelganger die zich voordoet als… de bekende romancier Philip Roth en zo veel deuren voor zich ziet opengaan.
Roth 1 en Roth 2 dus. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de eerste Intifada (1987-1993), toen de Israëlische minister van Defensie Yitzak Rabin soldaten beval om de botten van stenengooiende Palestijnen te breken en meer dan 1000 protestanten werden vermoord.
De dubbelganger van de protagonist (Roth 2) ziet het als zijn levenstaak om ‘het diasporisme’ te promoten: de Joden moeten Israël verlaten en terugkeren naar Europa, waar ze na de Judeocide door de zionisten zijn weggelokt.
Hij veroordeelt Israël als een land waarin de rijke Joodse diasporacultuur, “door en door menselijk, elastisch, soepel, geestig en creatief (…) is vervangen door een knuppel.” En ook: “De Jood in Polen had ook verschrikkelijke vijanden.
Maar dat betekende niet dat hij zijn Joodse ziel niet kon bewaren. Maar dit zijn Joden in een Joods land zonder Joodse ziel’. Tegen Roth 1 zegt Roth 2: “Hebben ze ook maar iets tot stand gebracht, zoals jullie, de Joden die in de wereld leven? Helemaal niets. Niets behalve een staat die gegrondvest is op geweld en de wil om te overheersen.”
Philip Roth schreef ook de roman Het contraleven waarin Israëli’s jammeren over de morele degeneratie van het land. Was Roth, inmiddels overleden, een antizionist? De romancier laat niet in zijn kaarten kijken.
Of toch? Op het eind van ‘Operatie Shylock’ gaat Roth 1, die door Roth 2 toch met de neus op de impasse van het zionistische project wordt gedrukt, voor de Mossad Joden opsporen die geld doneren aan de PLO.
Het suggereert berusting in de tragiek van Israël: het zionisme, dat van binnenuit het Jodendom perverteert en het Joodse volk opzet tegen honderden miljoenen Arabieren en moslims, laat Joden geen andere optie dan de rangen te sluiten en zich te bunkeren in wat niets anders is dan een Joods Sparta waar generaals vermomd als ministers de kolonialistisch-imperialistische geweldsspiraal gaande houden.
In die zin kan men Operatie Shylock lezen als de roman van een schrijver waarin zowel Roth 1 als Roth 2 zitten. Zoals ook gold voor Hannah Arendt: afkerig van de stichting van de Joodse staat, maar solidair met Joden in Israël wanneer ze met (vermeende) vijanden worden geconfronteerd.
Notes:
[1] H. Arendt, in een brief aan Gershom Scholem, 24 juli 1963, in H. Arendt, Joodse essays, p. 573. Zie ook Dirk De Schutter en Remi Peeters, Hannah Arendt. Politiek denker, Klement-Pelckmans, 2015, p. 194.
[2] Arnon Grunberg, ‘Hoe Hannah Arendt gelijk kreeg’, De Standaard, 20/6/2020.
[3] Thomas Meyer, Hannah Arendt. De biografie, Atlas Contact, 2023, p. 191; Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. Een biografie, Atlas, 1982 (2005), pp. 306-307.
[4] Alle citaten in dit essay komen, tenzij anders vermeld, uit ‘Zionism reconsidered’ (1944), opgenomen in Hannah Arendt, Het zionisme bij nader inzien, Mets&Schilt, Amsterdam, 2005. Er verscheen in de pers één recensie van dat boek, van historicus Gie van den Berghe: ‘Een land zonder volk’, De Tijd, 27/8/2005. ‘Zionism reconsidered’ is ook opgenomen in de bundel Joodse essays van Hannah Arendt (Uitg. Atlas, 2008), onder de titel ‘Heroverweging van het zionisme’, pp. 437-472, in een lichtjes andere vertaling. Ik gebruik beide vertalingen dan weI de mijne, naargelang die het dichtst bij het origineel aansluit. Ik schrijf Jood, Joods, Jodendom… systematisch met een hoofdletter, zowel wanneer het gaat over het volk als wanneer het gaat over religieus-culturele aanduidingen. Het originele essay kan gelezen worden via https://tripleampersand.org/zionism-reconsidered/. Arendt schreef in 1945 een vervolg dat volgens haar biograaf “wegens zijn scherpte” nooit is gepubliceerd: Th. Meyer, Hannah Arendt. De biografie, p. 193.
[5] ‘een Joods leger’, in ‘Het zionisme in een crisissituatie’, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 425 ev.
[6] H. Arendt, ‘‘Redding van het Joodse thuisland’, in H. Arendt, Joodse essays, p. 495.
[7] H. Arendt, ‘Martin Buber: een gids voor de jeugd’, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 108-109.
[8] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in H. Arendt, Joodse essays, p. 502.
[9] Zie daarover ‘Heroverweging van het zionisme’, in H. Arendt, Joodse essays, p. 470, en Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. De biografie, pp. 308-309. Voor het Joodse volk in Europa droomde Arendt van “een staatkundig verband van volken, met een Europees parlement”, waarin het Joodse volk op voet van gelijkheid met andere Europese volken zou bestaan: H. Arendt, ‘Het minderhedenvraagstuk’ (brief aan Erich Cohn-Bendit, 1940), in H. Arendt, Joodse essays, pp. 204-207. Van grote invloed op Arendts politieke ontwikkeling was haar tweede echtgenoot, de filosoof Heinrich Blücher, ooit lid van de Spartacusbond en nadien lid van de Duitse Communistische partij, maar in 1928 brak hij met de partij omwille van haar stalinistische degeneratie. Blücher was geen Jood, maar hij sympathiseerde erg met de Joodse zaak, die hij, zoals Arendt, als een zuiver politiek vraagstuk zag. Zie daarover het voorwoord van Joodse essays, van de hand van Jerome Kohn (p. 19). Arendt vond ook een tijdje aansluiting bij de progressief-liberale Ikhud van Judah Magnes, rabbijn en voorzitter van de Hebreeuwse Universiteit van Jerusalem, die vroeg om “een open en pluralistisch Israël”: Peter Venmans, De ontdekking van de wereld. Over Hannah Arendt, Atlas, pp. 39-40.
[10] Zie bvb. H. Arendt, ‘De crisis van het zionisme’, geschreven in oktober-november 1942, nooit gepubliceerd, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 257 ev. Over de conferentie, zie Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. De biografie, pp. 254-255.
[11] H. Arendt, ‘‘Redding van het Joodse thuisland’, in H. Arendt, Joodse essays, p. 498.
[12] H. Arendt, A. Einstein, e.a., ‘New Palestine Party. Visit of Menachen Begin and Aims of Political Movement Discussed’, The New York Times, 4/12/1948, gepubliceerd als ‘Een nieuwe Palestijnse partij’, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 520-521.
[13] In ‘De crisis van het zionisme’ (1942) schrijft Arendt dat het zionisme nooit een volkse beweging is geweest. De leiders “spraken en handelden in de naam van het Joodse volk, zonder veel bezorgdheid of de massa’s er werkelijk achter staan. (…) Wij hebben zelfs nog niet geleerd om de taal van de gewone man te stamelen.” In H. Arendt, Joodse essays, pp. 257-258.
[14] H. Arendt, ‘Herzl en Lazare’, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 434-435.
[15] H. Arendt, ‘De crisis van het zionisme’, in H. Arendt, Joodse essays, p. 257.
[16] H. Arendt, ‘Het Joodse vraagstuk’, in Joodse essays, p. 123. Artikel geschreven in 1937 of 1938, nooit gepubliceerd.
[17] H. Arendt, ‘Antisemitisme’, in Joodse essays, p. 138. Essay geschreven in 1938 of 1939, nooit gepubliceerd.
[18] Vertaald als Abram Leon, The Jewish Question. A Marxist Interpretation, Pathfinder Press, New York. Ook de analyses van Arendt en Leon over het zionisme zijn erg gelijklopend. Voor die van Abram Leon, zie The Jewish Question, pp. 244-256.
[19] A. Leon, The Jewish Question, pp. 66-67, 74.
[20] A. Leon, The Jewish Question, p. 76.
[21] O. Bauer, in A. Leon, The Jewish Question, p. 74.
[22] A. Leon, The Jewish Question, p. 257.
[23] A. Leon, The Jewish Question, pp. 82-86. Cijfers pp. 195, 200. Joodse emigratie uit Rusland in de jaren 1880-1928: naar Europa 240.000; naar de VS 1.750.000; naar Zuid-Amerika 111.000; naar Canada 70.000; naar Palestina 45.000; naar Zuid-Afrika 45.000.
[24] H. Arendt, ‘Antisemitisme’, in Joodse essays, p. 146.
[25] A. Leon, The Jewish Question, p. 233.
[26] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 497.
[27] Theodor Herzl paste zijn project in een imperialistische strategie in, getuige zijn stelling dat een Joodse staat in Palestina “een Europese vesting zou vormen tegenover Azië” en “een voorpost van de cultuur in een barbaars gebied”. The Jewish State, p. 15. Source: https://courses.lsa.umich.edu/israel-palestine/wp-content/uploads/sites/142/2013/12/096.-Geddes-13-20.pdf.
[28] H. Arendt, ‘Antisemitisme’, in Joodse essays, p. 138. Essay geschreven in 1938 of 1939, nooit gepubliceerd.
[29] ‘Om het Joodse vaderland te redden. Het is nog niet te laat’, opgenomen in H. Arendt, Het zionisme bij nader inzien. Opgenomen in Joodse essays, als ‘Redding van het Joodse thuisland’, pp. 490-491.
[30] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 493.
[31] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 497.
[32] ‘Terroristen…’, in H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 498; ‘Veel kansen…’, in Ibidem, p. 496; ‘de moed…’, in Ibidem, p. 499.
[33] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 500.
[34] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 501.
[35] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 501.
[36] In 1961 versloeg Hannah Arendt voor The New Yorker het proces tegen nazimisdadiger Adolf Eichmann, een van de hoofdverantwoordelijken voor de Judeocide. Eichmann was in Argentinië, waar hij ondergedoken zat, ontvoerd door Israëlische geheim agenten. Hij werd in Jerusalem na een lang proces door een Israëlische rechtbank ter dood veroordeeld, en in 1962 geëxecuteerd. Arendts boek, waarin haar reportages zijn verzameld, verscheen in 1963, onder de titel Eichmann in Jerusalem. A Report on the Banality of Evil. De ondertitel werd een iconische gedachte: het kwaad, hoe afschuwelijk ook, is niet noodzakelijk het product van extreem sadisme van een psychopaat, maar schuilt ook in het gedachteloze, gewone doen en laten. Precies zoals Eichmann tijdens het proces staande hield: de adjunct van SS-chef Heinrich Himmler deed als bureaucraat gewoon ‘zijn plicht’ en voerde gewoon ‘orders’ uit, zoals ‘de wet’ voorschreef. Eichmann in Jerusalem is een controversieel boek. Het leverde haar het verwijt op Eichmann veel te welwillend te hebben geportretteerd.
[37] H. Arendt, ‘Vrede of wapenstilstand in het Midden-Oosten’, in Joodse essays, pp. 527-528, 536.
[38] H. Arendt, ‘Vrede of wapenstilstand in het Midden-Oosten’, in Joodse essays, pp. 548-549.
[39] H. Arendt, ‘Vrede of wapenstilstand in het Midden-Oosten’, in Joodse essays, pp. 549-550.
[40] H. Arendt, ‘Redding van het Joodse thuisland’, in Joodse essays, p. 494.
[41] H. Arendt, ‘Vrede of wapenstilstand in het Midden-Oosten’, in Joodse essays, p. 544.
[42] H. Arendt, ‘Vrede of wapenstilstand in het Midden-Oosten’, in Joodse essays, p. 556.
[43] Clement Greenberg (Commentary), gecit. in Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. De biografie, p. 306. Vertaling op basis van de Frans editie van Calmann-Lévy (1999), p. 292.
[44] Zie bvb. S. Linfield, ‘Hannah Arendt on Zionism’, 13/7/2020, https://yalebooks.yale.edu/2020/07/13/hannah-arendt-on-zionism/ , of O. Larmagnac-Matheron, ‘Hannah Arendt et le rêve d’une fédération post-nationale et post-coloniale’, in Philosophie Magazine, 23/10/2023.
[45] W. Laqueur, ‘Hannah Arendt, by Elisabeth Young-Bruehl’, Commentary, June 1982. Voor een scherpe kritiek van Arendt op Laqueurs kijk op haar boek Eichmann in Jerusalem, zie ‘”De geweldige dr. Robinson” – Antwoord van Hannah Arendt’, in H. Arendt, Joodse essays, pp. 605 ev. Voor die informele commentaren van Arendt, zie Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. De biografie, p. 575.
[46] Briefje H. Arendt aan Kurt Blumenfeld (Jewish Newsletter), in Elisabeth Young-Bruehl, Hannah Arendt. De biografie, p. 384.
[47] Interview H. Arendt, november 1972, in Melvyn A. Hill (e.a.), Hannah Arendt: The Recovery of the Public World, New York, St. Martin’s Press, 1979, p. 334.