Ingrid Lieten wil zich dus electoraal legitimeren. Je kan aannemen dat ze daar zelf op heeft aangedrongen, aangezien sp.a met Peter Vanvelthoven een goeie lijsttrekker had. Hij trok vorig jaar de lijst die Lieten niet wilde, en plant in tegenstelling tot de excellentie de overstap naar het federale niveau wel te maken. Lieten is zelf op het idee gekomen, maar waar haalde ze dat vandaan?
In België kan iedereen (uitgezonderd de leden van het koninklijk huis) minister worden. Dat was voor 1993 op het Vlaamse niveau anders, toen ministers uit het parlement moesten worden gevist. Een vreemde regel was dat, want de scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht lijkt daarmee te worden opgeheven. Ministers hielden ook zitting in de Executieve tijdens hun ambtstermijn. Hoe dan ook was België nooit een uitzondering. In Engeland worden alle kabinetsleden en ministers nog steeds in het Lager- of Hogerhuis gezocht.
Daartegenover staat, kort door de bocht, het Amerikaanse en Franse bestel. Een president wordt rechtstreeks verkozen door het volk, en kan vervolgens naar eigen inzichten een regeringsploeg samenstellen. Die bevat veelal vertrouwelingen van de president, of door hem capabel geachte personen, maar geen parlementsleden. Dat bezorgt ministers een zwakke positie omdat ze geheel afhankelijk zijn van de president en vooral naar hem hebben te luisteren. Geen electorale legitimatie. De wetgevende macht staat daarentegen sterker, want heeft met de uitvoerende maar weinig te maken. Ze worden ook vaak op andere momenten verkozen.
België neemt samen met Nederland – pacificatiedemocratieën onder elkaar – een tussenpositie in. De uitvoerende macht wordt gevormd nadat de wetgevende werd verkozen. De uitslag van die parlementaire verkiezingen bepaalt welke politieke leiders met elkaar in gesprek kunnen gaan. Zij zijn gelegitimeerd door de kiezers, omdat ze meestal een vooraanstaande rol speelden in de campagne, en beschikken samen over een meerderheid in het parlement. Minderheidskabinetten behoren tot de theoretische mogelijkheden, maar zijn een uitzondering.
Uit die coalitiegesprekken komt meestal een politieke compromis dat de hele legislatuur en alle mogelijke onderwerpen beslaat. Toen Paars I (Belgische versie) met geen woord repte over defensie, was dat eigenlijk ook politiek geladen. Allemaal pacifisten, en bovendien een blind vertrouwen in André Flahaut. Wanneer het regeerakkoord rond is, slaan Nederland en België een andere weg in.
In België moeten eerst de portefeuilles en departementen worden verdeeld. Een bijzonder curieuze bedoening is dat met een puntensysteem. Waar in Nederland de bevoegdheidsverdeling vast ligt (in Balkenende IV werden wel enkele programmatorische en sterk politiek geladen ministeries zonder portefeuille geïnstalleerd), moet deze in België steeds weer bediscussieerd. Zo is in Nederland al jaren een ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze bevoegdheden zijn toevallig allemaal Vlaams, en werden door Peeters II opgesplitst in Ruimtelijke Ordening (Philippe Muyters; N-VA), Wonen, Steden (Freya Van den Bossche; sp.a) en Leefmilieu (Joke Schauvliege; CD&V). Voor wie er aan moest twijfelen dat Vlaanderen een verlicht bestuurlijke baken is in het gemankeerde België.
Ook wat de aanstelling van ministers betreft, heerst een andere traditie. In Nederland worden zeker en vast ministers aangesteld omdat zij electoraal goed hebben gepresteerd. Veel ministers komen in het kabinet nadat zij een verkiezingscampagne hebben gevoerd, net als sommige politiek leiders. In Balkenende IV zaten zowel Balkenende (CDA), Bos (PvdA) als Rouvoet (ChristenUnie). Dat was volgens velen geen goed idee, en lijsttrekkers als Halsema (Groen-Links) en Pechtold (D66) hebben tijdens deze campagne al aangegeven in de Tweede Kamer te zullen blijven. Nog even kijken of ze dat ook gaan doen. Naast deze politici, worden Nederlandse kabinetten ook bevolkt door bestuurders. Geen beroepspolitici zijn dat. Als voorbeeld kabinet Balkenende IV – voor de val. CDA bracht naast zes ex-parlementsleden als ministers en minister-president twee leden in die nooit eerder op een nationale kieslijst stonden. Piet Hein Donner was onder meer lid van de Raad van State en rechter voor het Europese Hof van Justitie, en deed in Balkenende IV Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ernst Hirsch Ballin is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Brabant, en beheerde de portefeuille Justitie. Beide heren zaten nooit eerder in het parlement, maar waren al wel ministers voor CDA.
Bij PvdA wordt het nog interessanter. Naast Wouter Bos had enkel Bert Koenders (minister voor ontwikkelingssamenwerking, zonder portefeuille maar toegevoegd aan Buitenlandse Zaken) een parlementair verleden. Alle andere ministers kwamen uit de bestuurlijke dan wel academische wereld. Sommige hadden al eerder een baantje voor de partij gedaan, maar geen enkele van hen werd ooit gelegitimeerd door de kiezer. Nebahat Albayrak wel. In 2006 stond zij net als nu tweede op de lijst van PvdA. Gelegitimeerd en wel moest zij het stellen met het staatsecretariaat voor Vreemdelingenzaken en TBS-beleid. In deze verkiezingen probeert enkel Ronald Plasterk als ex-minister voor het eerst in het parlement te raken.
Een wereld van verschil is dat met de Belgische gang van zaken. In de regering Leterme II had enkel Paul Magnette geen ervaring met politieke campagnes en verkiezingen. Daar zal weldra verandering in komen, nu hij de senaatslijst voor PS trekt. De Vlaamse regering is van hetzelfde laken een pak. In het verleden dropten partijen wel eens ministers in die regering die ze elders rekruteerden, maar er blijft een verschil met Nederland. Kris Peeters deed niet mee aan de verkiezingen waarna hij minister van Openbare Werken, Energie en nog heel wat werd, maar heeft zich daarna wel aan de kiezer gepresenteerd. Hij heeft de overstap gemaakt naar de politiek, is niet aangezocht als bestuurder maar als nieuwkomer binnen de partij.
In 2009 vervoegden ook twee buitenstaanders Peeters II. Philippe Muyters voor N-VA en Ingrid Lieten voor sp.a. Van Muyters is nog niet bekend of hij ook aan verkiezingen wil deelnemen, maar die kans is groot. Naar Voka kan hij moeilijk terug nu hij als Vlaams-nationalist uit de kast is gekomen. En Ingrid Lieten kan niet wachten om aan verkiezingen mee te doen, dus schreef ze zich in voor de eerstkomende.
Je zou dat begrijpelijk kunnen noemen in het Belgische systeem. Wie moet onderhandelen met excellenties die zich allemaal kunnen beroepen op een aardig verkiezingsresultaat, staat als buitenstaanders zwakker. Ook binnen sp.a kan Lieten maar moeilijk een machtsbasis uitbouwen als ze geen stemmenaantal achter haar naam heeft staan. Als Lieten enkel een goed vakminister wilde worden, was er geen probleem. Als vice-minister heeft ze in een politieke strijd op te boksen tegen de electorale legitimatie van haar tegenstanders. Dat had haar voorzitster natuurlijk kunnen weten. Er is helemaal niets mis met bestuurders als ministers – dat is zelfs wenselijk voor een gezonde democratie – maar die bestuurders moet je vervolgens geen politieke rol geven. Dan gaat het mis. Lieten probeert dat terecht op te lossen, maar haar lijsttrekkerschap blijft een afschuwelijke schoonheidsfout in een sowieso al mismaakt bestel.
(Beteuterde noot achteraf: ook Hirsch Ballin en Donner zaten reeds in de Tweede Kamer. Laat ons zeggen dat het weinig afdoet aan de pointe van dit stuk, hoewel het eigenlijk niet meer opgaat voor CDA.)