De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Formule E

Formule E

vrijdag 2 januari 2015 07:54
Spread the love



Ethiek = meevoelen maal de cultuur in het kwadraat

Formule E

Het meevoelen en de cultuur

We moeten de zaken zo eenvoudig mogelijk maken,
maar niet eenvoudiger.

Albert Einstein

Als we zien hoe een timmerman zich met de hamer op de vinger slaat, vertrekt (ook) ons
gezicht. Als we een atleet als winnaar over de meet zien komen, jubelt in ons
(dezelfde) vreugde. Zien eten doet eten, als het bij de een jeukt, begint de
ander te krabben en als iemand geeuwt, geeuwt iedereen om hem heen.

 Sinds de bevindingen van Giacomo Rizzolatti menen neuro- en biowetenschappers  dat dergelijke ’empathische’ reacties op de monkey see monkey do of spiegelneuronen
zijn gegrondvest. Dit cerebraal substraat wordt door hen meteen en enthousiast
tot uiteindelijke verklaring gepromoveerd voor een primitieve moraliteit die de
mens met sommige zoogdieren zou gemeen hebben. Deze blijken
inderdaad een primitieve, welhaast viscerale vorm van meevoelen te vertonen. Ze wordt emotionele aanstekelijkheid
genoemd en berust louter op simpele, automatische perceptie/actiemechanismen
(PAM).

 ‘A pity beyond all telling is hid in the heart of love’, luidde het
reeds bij William Butler Yeats. Mogelijks gaat het dan om
een biologische component van de ethiek waarvan (met enige goede wil) reeds sporen zijn terug te vinden
in bepaalde ethologische observaties. Welteverstaan laten we dan wel het
ethisch gehalte van de (spiegel)respons op het bekijken van porno en/of geweld
buiten beschouwing. Slechts hardnekkige goedgelovigen zullen immers volhouden
dat deze zich tot de eerbiedwaardige catharsis beperkt…

Mirror-self-recognition is anderzijds het privilege van  bepaalde hogere mammalia zoal niet primaten.
Ze wordt noodzakelijke voorwaarde geacht voor (ontwikkeling van) een theory of mind (ToM) en van het
reflectief vermogen dat eruit kan voortvloeien. Maar de psychoanalyse staat
sceptisch tegenover de spiegel, die ze immers als bron van miskenning en/of
gezichtsbedrog beschouwt. Onze identiteit is voor sommige analytici uiteindelijk
zelfs een fata morgana of een imaginaire fictie. Jacques Lacan brengt het
imaginaire herhaaldelijk met ethologische bevindingen (bijv. van Konrad Lorenz
of Nico Tinbergen) in verband. Het speelt ondermeer een rol in baltsgedrag,
verdediging tegen predatoren en (de noodzakelijke illusies die bijdragen tot)
een veilige gehechtheid.

 In de
psychoanalyse gaat het echter ook (of vooral) om wat niet in de spiegel te zien is. Voor haar begint de reis grotendeels
(pas) voorbij de spiegel. Enigszins
provocatief kunnen we stellen dat psychoanalyse begint waar communicatie
eindigt en dat begrip niet meer is dan de optelsom van misverstanden (Haruki
Murakami). Met dien verstande dat in deze een niet ophefbare paradox werkzaam
is. Psychoanalytisch werk kan immers überhaupt pas
tot stand komen als de illusie van begrip op tijd en stond good-enough wordt  waar genomen!

 Elke
ontmoeting begint immers met een blik in de spiegel: het zoeken naar
geruststelling en herkenning bij de ander-gelijke. Als de moeder door haar poker-/still face afstemming en
spiegeling opschort is de baby na luttele seconden in distress. Onvermijdelijk en binnen de kortste keren echter doet
het/de vreemde toch zijn intrede.
Slechts deze verschijning zet ons aan het denken. Denken welteverstaan in de
betekenis die Martin Heidegger er (zoals Wilfred Bion) aan geeft in zijn
notoire uitspraak ‘De wetenschap denkt
niet
’. Bedoeld wordt dan het denken als beluistering en ontvangst van het
Zijn in tegenstelling tot die paranoïde ideatie die de dingen in formules
tracht te vangen. Volgens Jean François Lyotard maakt de waarheid denken nota bene dit
denken pijnlijk.

In ‘Alice in wonderland’  of ‘Through
the looking-glass’
  leidt Lewis
Carroll ons aan gene zijde van de spiegel. Het is een wereld waar de wetten van
ruimte en tijd niet gelden, waar humpty
dumpty
  evenals diverse andere
personages uit nursery (sic) rhymes regeren. Je hoeft wellicht geen
Sherlock Holmes te zijn om in dit ‘wonderland’ het  onbewuste avant-la-lettre
te herkennen. Dit onbewuste is de radicale alteriteit: de stranger, of zelfs de alien
within. Hij bonkt onverwacht op de
deur, bijv als drift of trauma. Of hij overvalt ons als een opake, enigmatische
betekenaar. Het is dan de onverstaanbare vreemdeling, de aanwezige die op
sprekende wijze naar het afwezige verwijst zoals de vaas een leegte ver-/omhult
met ‘symbolen en cymbalen’.

Voor
Emmanuel Levinas gaat van (het gelaat van) de Ander een ethisch appel uit. Het
is de oervorm van een oproep tot verantwoordelijkheid en algemeen menselijke
verschijningsvorm van het transcendente. Recenter en vanuit een heel ander
perspectief beschouwt Jean-Toussaint Desanti uitgerekend het onthaal van de ander als wortel van de
ethiek.

Naast
het imaginaire (dat we met onze dierlijke broeders delen) zijn bij de mens ook
het reële en het symbolische werkzaam. Het
dier leeft in een (reële) onmiddellijkheid, waarvan (slechts) de mens zich nachträglich bewust wordt. Door zich te
onderwerpen aan de conventie van de taal ontstaat pas (en wel met terugwerkende
kracht) het Ding als prototype van het verlorene. Dit verloren ‘object’ blijft
definitief buiten bereik en de mens is
het onuitroeibare verlangen dit verloren goed
terug te vinden. Het is een verboden en onmogelijk goed, want het is
ongenietbaar zoal niet dodelijk. Fatal
attraction
is aldus des mensen lot. (Ook) wat dat betreft is het voor ons
allen same shit. 

Als
wisselgeld voor deze lot-/littekening krijgen we natuurlijk de cultuur cadeau. Deze laat ons
o.a. toe denkbeelden te ontwikkelen en ze in steeds ruimere kring en aan
gestaag toenemende (eerst snelheid, dan) versnelling te verspreiden. We richten
ons op en laten ons net zo zeer leiden door wetten en waarden, ideeën en
idealen als door onze driften of emoties. Regels begrenzen de micro- en
macro-economische huishouding van lustgewin en genieten. Daarzonder waren we
veroordeeld tot de natuurstaat met zijn oorlog van allen tegen allen. Onder een
laagje culturele vernis blijft deze weliswaar sluimerend woeden. Rwanda en de
Balkan zuigen ons onmiddellijk naar afschrikwekkende diepten. Zoals het al in
1968 gezegd werd: ‘Onder het plaveisel
het moeras
’.

Er is enerzijds de rationeel
geconstrueerde ethiek die is gebaseerd op het Verlichtingsdenken van bijv.
Immanuel Kant. Volgens de filosoof uit Königsberg vereist moraliteit dat we
andere mensen behandelen als doel op zichzelf en nooit als middel ter
verwerkelijking van onze eigen doelen. Bij alle ethische keuzes moet je volgens
hem een maxime formuleren en deze onderwerpen aan de test van de categorische
imperatief. Vraag is dan: kan mijn maxime dienen als universele wet, d.w.z. als
rationeel principe voor iedereen? Voor Kant dient de goedheid te worden
gegrondvest op de rede en nietop het emotionele.

Andere filosofen leggen de basis van
ethiek en liefdevol medeleven in de bestaanservaring van een gemeenschappelijke
grond. In onze diepste kern zijn we ongedifferentieerd.
De gedeelde ervaring van deze (on)bepaaldheid leidt tot een ethiek van het
mededogen die in eerste instantie niet op rationele principes is gebaseerd. Het is
dan het noumenale dat ons bindt: de erkenning dat de veelheid van de schijn
slechts een fundamenteler domein aan ons gezicht onttrekt. Voor bijv. Arthur
Schopenhauer is ons rationeel bewustzijn
geen goddelijke vonk of onafhankelijke macht. Het is slap en secundair: een
lamme, ziende man op de schouders van een sterke blinde. De stomme en redeloze
(levens)Wil is voor hem het Ding(-an-sich) waar de ethiek rond draait. We zijn
overgeleverd aan het woeden van de begeerten en vinden nooit geluk. Elk
individueel leven is een zinloze tragedie die eindigt in een onontkoombare dood
en slechts de onthechting van Boeddha/Siddharta Gautama biedt hiervoor enig
soelaas.   

Moraal wordt vaak geassocieerd met
vaste codes, die eerder onverschillig zijn voor de steeds unieke omstandigheden
waarvoor eenieder zich geplaatst voelt. Ethiek zou dan de moraal zijn in een
particuliere gedaante: open, reflexief en tot scheppen in staat. Alleszins gaat
het in deze (zoals in andere menselijke) materies niet om een exacte
wetenschap. Veeleer betreft het een meer retorisch discours. Retorische
argumenten halen zoals bekend niet het niveau van een wetenschappelijke
bewijsvoering. Anderzijds verlagen ze zich niet tot sofismen, waarbij
instemming van de ander wordt bekomen door vormen van vleierij of intimidatie.

Volgens Gilles-Gaston Granger beschikken
we met betrekking tot menselijke feitelijkheden vooral over klinische kennis. Hij bedoelt daarmee
kennis die in hoge mate afhankelijk is van het talent van de clinicus en die
(slechts) betrekking heeft op individuele situaties. Menselijke (en dus ook ethische) kwesties
resulteren dan ook uit een unieke en onlosmakelijke verknoping van reële,
symbolische en imaginaire elementen. Ze zijn altijd een kwestie van n = 1 en het morele oordeel behoort steeds afgewogen te
rekenen met het ingewikkelde samenspel van voornoemde dimensies. 

Nu we in deze troebele materie de
wiskundige taal hebben geïntroduceerd, permitteren we ons bij wijze van
afsluitende samenvatting een algebraïsche arabesk: E = mc². 

E staat daarbij voor ethiek. Deze is het resultaat van een soort vermenigvuldiging.
De m verwijst naar het meevoelen. Het is een emotie of
affect en bevat dan ook een zekere lichamelijkheid of massa. De c verwijst naar (de lichtsnelheden
van) de cultuur. Deze cultuur genereert het Ding waar we op tragische wijze
door worden aangetrokken. Omgekeerd wordt de cultuur er tegelijk en
onophoudelijk in een exponentiële proliferatie van denkbeelden en principes
door veroorzaakt.  Tot zover de fabricatie van formule E. Qua idee en met een knipoog
naar Mister E.: q.e.d.

take down
the paywall
steun ons nu!