Ieder van ons, wit, zwart, man, vrouw, jong, oud, sterk, zwak, stamt af, als je maar ver genoeg terug gaat in de tijd, van mensen die het opnamen tegen wolharige mammoeten, tegen holenberen of tegen sabeltandtijgers. Dat deden we in groep, niet alleen. Als we nog verder teruggaan, komen we uit, nog voor de gemeenschappelijke voorvader met primaten, bij één of ander knaagdier in de bomen.
Ons leven is begonnen voor onze geboorte, we kunnen miljoenen jaren in de tijd teruggaan naar die eerste DNA-strengen, toen het leven op aarde nog niet veel meer was dan iets dat lijkt op het coronavirus dat ons nu het leven zuur maakt.
Het test onze solidariteit, en voorlopig slagen we. Laten we hoopvol blijven, en er van uitgaan dat we de gezondheid laten primeren op het luxeleven dat we zo lang hebben kunnen leiden maar nu even on hold moeten zetten. Dat is het idee, maar dat klopt natuurlijk niet helemaal. Sommige mensen verliezen hun job, anderen worden doorbetaald, de zorgsector en het onderwijs zijn op weg naar de implosie of een epidemie van burn-outs onder hun personeel. Over de eenzaamheid nog maar te zwijgen. Vorig jaar deed er op internet een soort meme de ronde dat onze grootouders moesten vechten in een oorlog, honger leden, terwijl wij gewoon als een zetelpatat tv kunnen kijken. Tja, ik weet niet of dat eigenlijk zo aantrekkelijk is. Niet dat ik ons een oorlog toewens met onze medemens, maar we zijn wel in oorlog met iets anders, en die oorlog isoleert ons van onze medemensen, die plots zoveel aantrekkelijker zijn geworden. Als we hier ooit uitkomen, laten we dan hopen dat dat zo blijft.
Er is iets opmerkelijk aan oorlog, of een terreurdaad. Na 9/11 daalde de misdaad in New York uitzonderlijk. De stad likte zijn wonden en verbond zich meer. Laten we hopen dat na Covid Rutger Bregman gelijk heeft, dat de mens wel deugt.
Maar, er is dus een maar. En minderheden zullen die maar begrijpen. Tegenwoordig wordt er door een wit soort medemensen meewarig gekeken naar wokeness. De term is afkomstig van de schrijver William E. Kelley en zijn boek A Different Drummer (vertaling: Uit De Maat), een onvolprezen meesterwerk uit de jaren ’60, waarin hij als zwarte schrijver een witte bril opzet, en het onbegrip en onbehagen beschrijft van de witte bevolking van een fictieve zuiderse staat in de VS als plots gans de zwarte bevolking het aftrapt en verhuist uit deze staat. Wij, witte mensen begrijpen niet waarom zwarte mensen weg willen. Terwijl dat juist de kracht en succes van onze soort is, inlevingsvermogen. Het is alleen verdomd moeilijk om de balk in de eigen ogen te zien.
Nu wil ik niet schrijven over Black Lives Matter of Me Too, ik ben een witte man, ik ga niet de apologie schrijven van iemand die ik niet ben. Ik moet het over iets anders hebben, waarin ik me onrechtvaardig, of nee, onempathisch is een beter woord, behandeld voel. En dan moet ik het hebben over geestelijke gezondheid. De mensen die me kennen, weten dat ik al eens de pen ter hand neem, en soms onbegrijpelijke dingen durf schrijven onder het mom van poëzie of magisch realisme, of ik geef de maatschappij er al eens van lang, maar naar ’t schijnt zijn lezers juist heel nieuwsgierig wie die schrijver zelf is. Dus, ik ga het erop wagen: ik ga schrijven over geestelijke gezondheid en mijn ervaringen er mee met het risico op career suicide. Ik vecht al heel lang voor een stabiele mentale gezondheid. En sinds september heeft die smerige zwarte hond me weer te pakken, die demon. Ik weet ook waarom: stress. Stress door het werk, door Covid, mijn dochter, mijn behoeftige ouders, mijn eigen hoge verwachtingen, enz. En na de stress, als je dokter je dan thuis schrijft, komt de angst. Wat nu? Hoe kom ik dit te boven? En dan de teleurstelling: waarom ben ik zo zwak? Dan komt het minderwaardigheidsgevoel, en voor je het weet, is de depressie er. De zwarte honden blaffen, maar de karavaan trekt verder. Dokters werken zich kapot nu, en jij voelt je schuldig omdat je niet beter kan. Gelukkig is er ook kwaadheid. Ik heb de laatste tijd enkele prachtige boeken gelezen: De Tweede Berg van David Brooks bij voorbeeld, en Vergeef Me van Wally Lamb (waar de HBO-serie I Know This Much Is True op gebaseerd is) en Verbinding Verbroken van Johann Hari. Maar ik heb ook over het fenomeen Hikikomori in Japan gelezen. En dat is iets heel speciaal waarin ik veel van mezelf terugvond.
Klaarblijkelijk zijn er tot een miljoen Japanners die zich volledig terugtrekken uit de maatschappij en niet meer uit hun kamer komen. Het zijn hoofdzakelijk mannen tussen de achttien en de vijfendertig. De reden van hun kluizenaarschap is dat ze de hoge verwachtingen niet aankunnen. Het zijn de externe verwachtingen die ze ook van zichzelf verwachten die hen doen opbranden vooraleer ze effectief het werk verrichten dat hen zou kunnen doen opbranden. Ze bevinden zich in een soort limbo of vagevuur waar ze niet uit geraken. Het zielige is dat ze ook niet gelukkig zijn met hun isolement: ze zitten in hun kamer op internet te gamen, te lezen, muziek te luisteren en zijn niet gelukkig. Wat een tragedie! En ik weet waarover ik spreek.
Tussen mijn achttien en vierendertig heb ik ook zo’n lang dal meegemaakt. Ik werkte weliswaar af en toe bij mijn ouders, ging naar feestjes, maar was evengoed doodongelukkig. Meestal was ik een incel (involuntary celibate) omdat je een keihard minderwaardigheidscomplex hebt. Je stempelt of je bent in ziekenkas, en je geraakt maar niet uit die doolhof in je hoofd. Anti-depressiva, psychiaters, psychologen, maatschappelijk werkers, het heeft allemaal niet kunnen baten, tot ik een reis naar de Democratische Republiek Congo heb kunnen maken. In Kinshasa zag ik mensen met polio die hier geen dag zouden moeten werken vechten voor hun overleving. Ik zag een onmetelijke weerbaarheid en levenslust die ik ook in mijn idool Muhammad Ali terugvond. En ongelooflijk maar waar, ik ben uit mijn staat van Hikikomori geraakt. Met vallen en opstaan.
Ik heb mezelf een soort ‘exposuretherapie’ opgelegd en ben terug onder de levenden geraakt. Ik heb schitterende zeilreizen gemaakt, en de laatste darm uit mijn lijf gekotst, wat een overwinning is voor iemand die aan smetvrees lijdt, en andere dwangstoornissen, én een overgeeffobie. Maar toch, de reden van mijn leven als kluizenaar was niet onterecht. Nog steeds, als de druk te groot wordt, kruip ik in mijn schelp, dan kan ik het even allemaal niet meer aan: de prestatiedruk, de verwachtingen, de deadlines, de cijfers, de ongelooflijke moeheid. En dan kan ik niet anders dan concluderen dat het hier niet gaat over levensmoeheid, maar over die verdomde ratrace. Mensen zeggen me dat je niet zo perfectionistisch moet zijn, dat je moet loslaten, dat je baas ook met minder wel tevreden zal zijn, en zo niet ‘fuck him’. Maar zo zitten mensen zoals ik niet in mekaar. Noem het een soort atavisme, of een primitief zenuwstelsel, dat van onze voorvaderen die stoeiden met oerossen weet je wel. Ik voelde me altijd al het beste als ik sportte of las, dan vergat ik mezelf. Ik had er onlangs nog een discussie met mijn psycholoog over, of ik vroeger schoolmoe was. Maar ik hield van kennis opslorpen, nog steeds, ik ben leergierig, maar ik krijg een maagzweer van examens, druk, druk, druk! En zo loopt een mens zoals ik, en zo zijn er meerderen, ondanks zijn begaafdheden tegen een muur. Voor mensen zoals mij, die kunnen navigeren op de sterren en Latijnse teksten kunnen vertalen, zijn er geen beschutte werkplaatsen. Margaret Thatcher heeft gelijk gekregen: ‘There is no society.’
Maar die is er ooit wel geweest. En daarom ben ik kwaad, en blij, dat er mensen zijn zoals Paul Verhaeghe en Marian Donner en Dirk Dewachter. Het is niet normaal dat er zoveel anti-depressiva geslikt worden, dat jongeren overgediagnosticeerd worden. Ik geloof het niet dat ik weekhartig ben, of verwend, of narcistisch, of een kansenparel, of gepamperd. Ik stond als puber regelmatig op om 3u ‘s morgens om te herhalen wat ik de dag daarvoor al gestudeerd had, een tijd geleden stond ik op om 2u45 om de vroege shift van 4u te doen in Gent. Het is iets anders, we internaliseren de prestatiedruk, en al op heel jonge leeftijd. Ik heb medelijden met de Instagram-generatie en al die filters: al die toekomstige borstvergrotingen, -verkleiningen, lip- en neuscorrecties. Al die Cristiano Ronaldo-lijven. Waanzin!
En nu is er dus dit virus. En die sluipmoordenaar zet veel on hold. Een fascist zou kunnen zeggen: ‘het zijn toch vooral oude en/of dikke mensen die sterven. Laat Darwin zijn werk doen.’ Maar zo marcheert het gelukkig niet. Gelukkig zijn daar de dokters met hun eed van Hippocrates om mensenlevens te redden. Maar waar zijn de politiekers als het over geestelijke gezondheid gaat? Ben Weyts heeft een Peruviaanse kat mee gered. Chapeau, echt waar! Maar als hij het heeft over levenslang leren, dan breekt het angstzweet mij uit, al hoop ik op tachtigjarige leeftijd nog Dostojewski te lezen.
In het prachtige boek van David Brooks De Tweede Berg heeft de schrijver het over wevers, mensen die een gemeenschap breien. Ik denk dan aan een Luc Versteylen met zijn Aards Paradijs in Viersel die spijtig genoeg de zoveelste gecontamineerde katholiek is. Al die geestelijke gezondheidszorg is een dienstverlening, net zoals school, maar echte zorg is ze niet. Ze reduceert ons tot cliënt en vaak word je van het kasje naar de muur gestuurd. Ik zie het soms nog wel bij de ‘nieuwe’ Belgen: moslims, de chassidiem-Joden, de Afrikaanse pinksterkerken, mensen uit het voormalige Oostblok.
Ik ben zelf het dichtst bij een stamgevoel gekomen bij onze cafévoetbalploeg Dansing Chocola, een gemengde ploeg van mensen met wortels in Marokko, Congo, Senegal, … en tijdens het zeilen met het Tall Ship Rupel. En dat was fantastisch, maar het is te weinig. Het beperkte zich tot mijn vrije tijd, het professionele leven moet immer voldoen aan bepaalde eisen.
Zelf heb ik voor de moment de jus niet om te weven, om een voortrekkersrol te spelen om mensen die gekraakt worden door de samenleving, of de prestatiemaatschappij, te organiseren. (Waar zijn al die groepstherapieën eigenlijk?) Dus als iemand me de weg naar een wever kan wijzen, graag! Ik ben een waardeloze leider maar een kanjer van een soldaat als het erop aankomt.
En het is een uitdaging die er zit aan te komen: dit virus lijken we onder de knoet te krijgen met de nakende vaccinering. Maar er is nog steeds de opwarming van de aarde, en wetenschappers waarschuwen ons voor volgende pandemieën door ziektes die meer kansen krijgen in een geglobaliseerde wereld. Hoe gaan we dan onze menselijkheid terugwinnen, en niet gereduceerd worden tot een werkende machine met een mondmasker. Ik tolereer de noodmaatregelen vanwege dit amorele virus. Maar ik kan daarna niet langer deze prestatiemachine tolereren, want ze maakt me al lang kapot, al van mijn puberteit, en ik ben niet de enige. Ik kan niet anders dan bijna met gefantaseerde nostalgie mijmeren over een tijd dat we effectief sabeltandtijgers, wolharige mammoeten en holenberen quasi naakt en ongewapend maar wel samen te lijf gingen. Daar gooi je je smartphone toch voor door het raam. Wij zijn zoveel meer dan alleen maar producenten en consumenten.