Vanuit zijn wijndomein in Toscane laat Karel De Gucht weten dat hij ‘het’ niet meer gaat doen omdat hij zeventig is geworden. Omdat hij er al zijn hele leven erg actief mee is bezig geweest is zijn beslissing om met politiek te stoppen bijna zoveel als niet meer ademen.
De lucht in Toscane mag dan anders zijn dan in Berlare, vraag is of Karel echt zijn mond kan houden als het over de continuïteit van zijn in faling verkerende partij gaat.
Aan politiek doen is voor meerdere Belgische politiekers als een familiebedrijf. Het gaat daarin zoals met de bakker of de slager die van een lokale activiteit, met de onverdroten inzet van een zelfstandige, een KMO heeft gemaakt.
Dat kan de stamvader niet alleen. Dat gebeurt met de hulp van medewerkers en dankzij het bij de klanten opgebouwde vertrouwen. Maar voor iedere nijvere neringdoener komt het moment waarop de leeftijd speelt.
Je kan dan gaan rentenieren met wat je eraan over hebt gehouden. Daarvoor moet je echter opzijzetten wat je eigen zaak heeft groot gemaakt. Afstand nemen van zoveel aangehouden inzet is lastig. Je eigen ego vergeten is daarbij zo goed als onmogelijk.
Sinds Guy Verhofstadt de touwtjes en het geld in de partij in handen kreeg werd liberalisme een georganiseerde vorm van egoïsme. Deze politieke virus heeft overigens niet enkel de liberalen aangetast.
In iedere partij werden de militanten en het programma onderworpen aan het dictaat van de ego’s die in het politbureau over het hoofd van iedereen over alles en nog wat beslissen. Om het mogelijk te maken werd de wet op de partijfinanciering gestemd, een bijna persoonlijke toelage die de ego’s toelaat hun macht te bestendigen.
Daar zit het probleem van De Gucht. Hij kan op zijn domein voor zijn eigen druiven zorgen. Blijkbaar is dat onvoldoende om de afstand van het andere, van de macht, te compenseren.
Zolang de virus in het bloed zit heb je er last van.
Vraag het aan de in 1937 geboren Herman De Croo of aan de in 1953 op de wereld gezette Guy Verhofstadt. Maar voor wie van geen ophouden weet komt het moment waarop de anderen je er toe dwingen.
Politiek is een harde stiel, een “survival of the fittest”. Het zal hen overkomen wat zij zelf hebben gedaan. Afstand van macht is voor het eigen ego evenwel een grote beproeving. Om het leefbaar te houden kan je beroep doen op wie je er hebt laten in delen.
Om een behoorlijk mandaat te kunnen bemachtigen moet je in de politiek tot een”clan” behoren. Het is langs deze verbondenheid van gewezen medewerkers en zelfs van familiale banden dat de stamvader zijn aandelen in de vennootschap kan blijven verzilveren.
De Gucht blijft dus lid van het politbureau van zijn partij. Omdat het niet meer langs de niet meer verkozen Jean-Jacques kan gebeuren wordt de andere zoon op het toneel gezet. Of de zucht van Karel daardoor zal gehoord worden is echter erg onzeker.
Andere kandidaten hebben de bewustwording van de kiezers gehoord. Om de partij te redden willen zij af van het egoïsme, terug naar het liberalisme, weg van de clans, en terug naar de partij. Dat is niet het monopolie van de “Open” liberalen. Wie en wat het gaat halen is de voornaamste vraag bij de gehele regeringsvorming.