De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

0a212d 87d9f6b9720545ebb6f255615e38e7f6 png srz p 398 298 75 22 0 50 1 20 0

De Verlaten Velden van China – Jonge Mensen Gaan naar de Stad.

zaterdag 23 november 2013 07:18
Spread the love

Met zo’n 250 miljoen zullen ze zijn, de Chinese dorpelingen die in de komende twintig jaar hun dorp zullen inruilen voor de stad. De immigratiegolf die nu volop aan de gang is, zal uitmonden in het grootste stedelijke gebied dat de wereld ooit heeft gekend. Eén miljard Chinezen zullen er in een stad wonen. In die steden die momenteel nog volkomen onbekend zijn buiten China, zullen de verhalen van de toekomst zich afspelen.

Maar wat betekent die massale migratie voor het platteland? Boeren en boerenzonen verruilen de open velden voor fabriekshallen, waar ze meer verdienen. Hun vaders en grootvaders blijven verweesd achter. De dorpen lopen leeg, de huizen vervallen, de oude boeren blijven werken en wachten op bezoek vanuit de stad. Een verhaal dat binnen afzienbare tijd niet meer verteld zal kunnen worden.

Vervallen Dorp

Vorig jaar kreeg ik in Nanjing les van Lin, een vrouw van 32, zeer intelligent en ongetrouwd. Toen we laatst koffie dronken, liet ze me een foto zien van het dorp waarin haar grootmoeder woont. Tussen de grijze vervallen gebouwen staat er nog één huis recht: “daar woont mijn grootmoeder,” zegt Lin. Het lijkt alsof er een oorlog heeft gewoed in het dorp, met de grootmoeder als enige overlevende. Maar de enige oorlog die het dorp heeft gekend, is de stille oorlog van de tijd. “Er woont bijna niemand meer, en binnenkort zal het huis van oma er net zo uitzien als de andere huizen, want ze heeft kanker,” zegt Lin. “Als ze is gestorven, zal er niemand meer omkijken naar die plek.”

Ik vroeg of ze me niet kon meenemen naar het dorp van haar grootmoeder. Dat was niet mogelijk: als ik met haar mee zou gaan, dan zou iedereen denken dat we verloofd waren. Maar ze kon me wel voorstellen aan Wu Shujun, een oud-student van haar, die ook op het platteland heeft gewoond. “Hij is één jaar ouder dan jij en jullie zijn allebei studenten van mij. Jullie staan dus op gelijke voet. Hij zal niet weigeren. Hij zal je verblijf betalen en je uit eten nemen. Je moet dat gewoon aanvaarden, dat is een deel van de Chinese gastvrijheid.”

Yancheng, kleine stad van 1,5 miljoen

Wu Shujun (“woe shoe djuun”, met Wu als achternaam) woont tegenwoordig in Yancheng, een stad aan de kust in de provincie Jiangsu. “Er wonen hier anderhalf miljoen mensen. Echt groot kan je Yancheng dus niet noemen,” zegt Shujun wanneer hij me oppikt aan het station. Hij neemt me mee naar mijn hotel, een van de mooiste van de stad, vermoed ik. We gaan een hapje eten en dan stappen we de auto in. Shujun draait de ramen open, samen met het volume van de radio. Met stevige beats, synthesizers en galmende microfoons passeren we niets dan bouwwerven in de stad, om tenslotte in de groene velden terecht te komen. Na drie kwartier vertraagt Shujun en parkeert op de pechstrook: “We zijn er. Daar is Dongxucun, mijn dorp.” Er blijkt een betonnen weggetje uit te komen op de snelweg, en een eindje verder staan tussen de groene velden enkele grijze huisjes.

Stilte en afval

“Hier woont mijn oom, de jongste broer van mijn vader,” zegt Shujun, terwijl hij klopt op de deur. “Hij is een van de jongsten hier, 50 jaar oud.” In het kippenhok, aangebouwd aan het huis zitten honderden kippen in lange ijzeren rekken. “Ze hebben vast nog nooit een buitenlander gezien,” zegt Shujun. “Ik geloof dat je de eerste bent die hier komt.”

De oom van Shujun is niet thuis. We passeren enkele vervallen gebouwen. Behalve de kippen en de wind is er niets dat geluid maakt. “Vroeger was het hier altijd gezellig druk. Ik speelde hier met de andere kindjes, er waren honden en we liepen achter de eenden aan. We zwommen in de rivier en dronken ervan, maar die is nu te vervuild. Je kan er zelfs je kleren niet meer in wassen.” De oever ligt inderdaad vol afval, het water heeft de geur van ammoniak. “Het afval komen ze niet meer ophalen en de fabrieken vervuilen de bodem van de hele streek.”

“Kijk, Xiao Wu is daar, kleine Wu,” zegt de oude man breed glimlachend.

“De broer van mijn grootvader,” zegt Wu tegen mij. Ze hebben heel wat te vertellen aan elkaar, in een taal waar ik slechts af en toe een woord van opvang. “Dit is een Belg,” zegt Shujun, “Hij komt kijken naar het leven in het dorp hier.” Ik stel mezelf voor aan de man. Hij knikt beleefd. Hij gaat naar binnen en ik denk dat het gesprek gedaan is. Maar dan komt hij buiten met een stoel waarop hij gaat zitten. “Ga zitten,” zegt hij, wijzend naar twee krukjes.

Het einde van de boerenstiel

Ik zeg hem hoe mooi ik de omgeving vind. “Ja, het milieu op het platteland is goed,” zegt de man. Ik vraag hem of hij het niet jammer vindt dat alle jonge mensen weggaan uit het dorp. Zijn glimlach verdwijnt. Zijn grijzige tanden verdwijnen achter zijn donkere lippen. Hij knijpt zijn ogen samen en wrijft er wat vocht uit met zijn dikke, knokige vingers. “Het leven is hard hier in de dorpen. Jonge mensen moeten hier wel weg. Dat is hoe het is. Ik weet niet of ik dat jammer vind.” Hij kijkt me aan met zijn lichtgrijze, doffe ogen. Hij glimlacht opnieuw en dan mompelt hij: “België zeg je.” Ik vraag hem naar zijn pensioen. “700 yuan per jaar. Dat is lang niet genoeg. Elke dag moeten we werken op de velden om centen te verdienen. Met wat geluk verdienen we met z’n tweeën 2000 RMB per maand. Met veel geluk 3000, maar meestal amper 1000 (125 euro). Mijn kinderen wonen in Shanghai, waar ze in de fabrieken werken. Ze verdienen als arbeider vier keer zoveel dan als boer. Ze zouden wel zot zijn om hier te blijven! Af en toe sturen ze wat geld op.”

Het wordt echter een probleem, die leegloop van het platteland. Volgens een studie van de Beijing Agricultural University bedraagt de gemiddelde leeftijd van de Chinese boer 53 jaar, en die blijft oplopen. Om het platteland weer aantrekkelijk te maken voor jonge mensen wil de Chinese staat grote familieboerderijen lucratiever maken. “Om de nationale vraag naar voedsel te verzekeren, zullen grote familieboerderijen bonussen krijgen en zullen ze ook meer land en professionele training krijgen,” zegt Sun Zhonghua, directeur-generaal van het departement ruraal-economisch beheer van het Ministerie van Landbouw. Li Changping, president van het China New Rural Planning and Design Institute zegt dat Chinese jongeren enkel weer op de velden zullen werken als ze er meer kunnen verdienen dan in de fabrieken.

Ook in Dongxucun, het dorp van Shujun, neemt de staat maatregelen. We wandelen langs enkele velden waarop twee werkers serres aan het bouwen zijn. “Als we in die serres werken,” vertelt Shujuns oude oom me, “dan verdien ik 65 yuan per dag. Mijn vrouw krijgt 40 yuan per dag. Het inkomen is stabiel en het ligt hoger dan wanneer we onze eigen velden bebouwen.”

Bezoek uit de stad

Sinds dit jaar is er een wet van kracht die stelt dat kinderen hun ouders op het platteland minstens één keer per jaar moeten bezoeken. Die wet is er gekomen nadat enkele mensen pas na een jaar of drie merkten dat hun ouders overleden waren.

Ik wil weten wat er met de doden gebeurt. Shujun zegt me dat hij me mee zal nemen naar de graven. Onderweg passeren we een koppel dat kleren aan het wassen is. “De kleren van onze zoon. Die werkt in de stad en heeft nu, met de vakantie, zijn kleren achtergelaten zodat wij ze zouden wassen.” “Dat doe ik ook,” zeg ik, “mijn vuile was thuis afgeven.” De vrouw lacht haar zilveren tanden bloot. Ik vraag haar hoe vaak haar zoon haar komt bezoeken. “Eén of twee keer per jaar, tijdens de officiële vakantiedagen. Meer kan niet, want hij moet werken.” Is het nooit eenzaam dan? Haar man knikt. “Soms is het wel eenzaam. Kijk maar om je heen: de helft van de huizen hier is onbewoond, de mensen sterven. Maar het is niet anders.”

Terwijl we naar de graven lopen, komen er twee kleine meisjes in het rood voorbijgelopen. “Wonen die hier?” vraag ik aan Shujun. “Ja, bij hun grootouders. Hun ouders doen zaken in de stad. Ze hebben geen tijd voor hun kinderen. Zo was het bij mij vroeger ook. Ik heb tot mijn twaalfde daar gewoond, bij mijn grootouders,” zegt hij wijzend naar het laatste huis van het dorp. De deur is op slot, maar door het raampje zien we dat het plafond is ingestort. Vindt hij niet jammer zijn oude huis zo te zien? “Niet echt.” Melancholie, daarvoor hebben de jonge Chinezen geen tijd. “Tegenwoordig nemen ouders hun kinderen liever mee naar de stad,” gaat Shujun verder. “Het onderwijs is er beter. Goed onderwijs is belangrijk, maar ik geloof wel dat de kinderen van nu veel meer stress hebben dan wij vroeger.”

In de verte het gekraak van een luidspreker. Er schalt een vrouwenstem over de velden. De luidspreker staat op het dak van een minibusje, dat door de velden scheurt. “Ze zegt dat je geen afval mag gooien in het water en dat je op het milieu moet letten. Dat is een busje van de overheid.”

Shujun stopt even en vraagt of ik geen schrik heb van de doden. Ik zeg van niet. “Veel mensen hebben schrik van de doden. Op het platteland zijn mensen nogal bijgelovig. Gelukkig draag je geen witte kleren, want wit is de kleur van de dood. Rood is de kleur van het huwelijk.”

“Als ik gestorven ben,” zegt hij eenmaal we bij de graven zijn aan de rand van het dorp, “dan wil ik hier begraven worden, bij het water, in de uitgestrekte velden. Bij mijn familie. Dat is beter dan in een pot op een kast in een appartement in een stad vol smog, vind je ook niet?”

(Dit artikel verscheen eerder op www.apache.be in de reeks Het Chinese Wonder)

take down
the paywall
steun ons nu!