De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

De utopische eros: over liefde en communisme

De utopische eros: over liefde en communisme

dinsdag 29 oktober 2019 18:14
Spread the love

Hoe vreemd het ook mag klinken, liefde en communisme hebben veel gemeen: de drang om alles te delen, de nood aan totale communie, vereniging, overgave. Het communisme van de liefde is – daarom wellicht – een van de mooiste dromen van de mensheid, zoals ook de dromen van het aards paradijs en van luilekkerland. Die droom speelt al sinds mensenheugenis in de collectieve verbeelding, in mythen, rituelen, in duizend en een verhalen, en zit diep in het collectief onbewuste: een vage droom van paradijselijke, bevrijde liefde. (Als er nu een iets vrij moet wezen, zou het toch wel de liefde moeten zijn.)

De vertellingen van duizend-en-een-nacht beginnen met een orgie. Dat heb ik ontdekt toen ik met de nodige ambitie had besloten dat magische boek voor te lezen aan mijn teergeliefde dochters voor het slapen gaan – alles beter dan kinderboeken of fantasy, dacht ik. Met enige zin voor de waardigheid van dat moment begon ik – papa en zijn toen nog erg jonge kinderen op literair avontuur (want papa had het ook nog niet gelezen). Toen ik aan de orgiescene kwam, ben ik meteen gestopt. Het project was niet rijp.

Maar het was wel die orgie die de koning ertoe bracht om al zijn geliefden van een nacht meteen ‘s anderendaags te laten ombrengen, en dus moest Sjarazad blijven verhalen met cliffhangers aaneenrijgen om de volgende nacht te halen… Met een overstatement zou je kunnen zeggen dat mijn shock – de kinderen hebben het overleefd, en zijn het waarschijnlijk al duizend en een jaar vergeten – met enige zin voor overdrijving dus, zou men kunnen stellen dat de orgie, en ze wordt ook prachtig beschreven, dat deze orgie, ja ik zal ze beschrijven, maar laat mij eerst mijn zin afmaken, dat deze droom dus de bron is van de zee van verhalen.

De broer van de koning, die achtergebleven is in het paleis om een oogje in het zeil te houden terwijl zijn broer met heel zijn gevolg op jacht is, ziet plots een aantal geheel in kleren verhulde figuren over de muur van de paleistuin klimmen, ze gooien de kleren uit en blijken mannen en vrouwen te zijn die zich overgeven aan de liefde, onder hen natuurlijk: de koningin. Beter nu stoppen, dacht papa (met enige spijt. En terecht – nooit uitgelezen natuurlijk. Want, … Duizend en een nacht, dat is vroeg opstaan!)

Om een lang verhaal kort te maken: die vage droom van een paradijselijke liefde is van het mooiste wat er bestaat. Maar helaas. De seksuele liefde, want daarover hebben we het hier, is exclusief, niet inclusief, is bezitterig, is altijd per definitie, een elkaar bezitten. Dat is de ondragelijk harde waarheid van Kant: ‘Trouw is het levenslange, wederzijdse bezit van elkaars geslachtsdelen’. Jezus f.ck. Telkens als ik die definitie opdreun, voel ik het tot in mijn… tenen.

De liefde als wezenlijke bezitsstructuur, als eigendomsrelatie, weerlegt het communisme. Laat ik mijn nederlaag maar toegeven, laten wij –  wij kameraden, wij communisten van de liefde – onze nederlaag maar toegeven: in de seksuele liefde is het communisme een loze droom gebleken. Er bestaat geen vrije liefde. Dat is een contradictio in terminis. De jaloezie blijkt een essentieel onderdeel van de liefde. Het is ondragelijk, maar het is zo. Liefde is, in zowat alle ons bekende culturen, een bezitsrelatie. Denk maar aan de moordende jaloezie van de koning uit Duizend en een nacht. En die antropologische droom van andere, primitieve, ongerepte, matriarchale culturen, dat is allemaal ook toch de projectie van de orgie van duizend en een nacht. De oerorgie is een sprookje. De alles omhelzende, allesomvattende, inclusieve eros blijft een ijdele droom.

Marx had oog voor dat communisme van de liefde, volgens hem was het gemeenschappelijk bezit van de vrouwen, de archaïsche, bijna kinderlijke, premature droom van het echte communisme. Hij schrijft daarover in de onvolprezen Parijse Manuscripten van mijn jeugd (en ook van zijn jeugd). Hij schrijft: ‘Tenslotte wordt deze tendens om tegenover de particuliere eigendom de algemene particuliere eigendom te stellen in een dierlijke vorm uitgedrukt; tegenover het huwelijk (dat inderdaad een vorm van exclusief particulier bezit is) wordt de vrouwengemeenschap gesteld, waarbij de vrouw dus tot gemeenschappelijk en publiek bezit wordt. Men kan wel zeggen dat deze gedachte van de vrouwengemeenschap het geopenbaarde geheim is van dit nog geheel grove en gedachteloze communisme.’

Dat communisme van de liefde, echter, waarover Marx sprak, lijkt vanuit een hedendaags, onttoverd perspectief eerder een dodelijke allegorie voor de onmogelijke droom die het communisme is en zal blijven. Juist maar onmogelijk.  De liefde weerlegt het communisme. Dat is een dubbele nederlaag.

Er is echter ook een sprankel hoop: de liefde is de belichaming van een communisme met twee: alles delen, affectie, genot, emoties, maar ook lasten, en pijn, maar ook alle hebben en houden. Een totale horizontaliteit, totale gelijkheid ook. Ergens in een interview omschreef Badiou de liefde als ‘het minimale communisme’. Geen liefde is misschien honderd procent symmetrisch maar dat is en blijft toch het ideaal. Liefde als het delen van een wereldvisie. Badiou noemt dat in Eloge de l’amour het samen kijken naar de wereld. Voor hem wordt dat belichaamd in een vermenging van liefde en politieke actie. Die vermenging wordt bij hem bijna cinematisch, men zou kunnen denken aan The Dreamers van Bertolucci: de romance van revolutie op straat en tussen de lakens, want waar de verbeelding aan de macht is, ligt onder de voor barricades opgebroken straatstenen een liefdesstrand.

Ook hier helaas, is er een harde waarheid die die romantische tweezaamheid waar Badiou bij wegdroomt, aan diggelen gooit; een waarheid zo mogelijk nog harder dan Kants definitie, de bekende Engelse spreuk: All is fair in love and war. Cynisch, maar daarom juist zo British. Een beetje geestig zelfs. Jammer genoeg toch ook een bikkelharde waarheid. Een harde noot om te kraken.

Maar er was hoop, zei ik, als we uitzoomen, als we in de liefde ook broeder- en zusterliefde betrekken, krijgen we een verbreding van het perspectief, en het is natuurlijk daar dat het communisme zijn echte voorafbeelding heeft gezocht. Daarin vertoont het communisme verwantschap met het concept van de liefde, namelijk de naastenliefde, die in het christendom centraal staat. Zowat alle religieuze gemeenschappen spreken elkaar aan als broeders en zusters, omdat in de broeder- of zusterliefde de bijna familiaire gemeenschap van de gelovigen haar oermetafoor vindt. In de islam is dat de Uma, de gemeenschap van de gelovigen, die allemaal broeders en zusters zijn ook al gaat het over miljoenen onbekende mensen. Het is ook zeker geen toeval dat broederschap de derde term is van de Franse Revolutie (liberté, égalité, fraternité) omdat in de naastenliefde de solidariteit der burgers haar theologische voorafbeelding vindt. Het seksisme zullen we er voor lief moeten bij nemen, vrees ik – maar ook daar is er hoop. Misschien komt de bevrijding van de liefde van het feminisme en vooral van de nieuwe meer fluïde genderrollen en seksuele identiteiten van de nieuwe generaties, wie weet… In elk geval hadden de communisten een niet onaardige oplossing gevonden: kameraden. Onder het communisme waren we allemaal genderneutrale lotsverbondenen (tenminste als we geen klassevijanden waren).

In zijn eerste studie over Baudelaire (in vele notities voor het passage werk), met name aan de hand van een pamflet van een zekere Claire Demar, legt Benjamin stukken van een puzzel bijeen waarin de lesbienne een van de voorafbeeldingen wordt van een bevrijde liefde. Je zou kunnen zeggen dat Benjamin misschien de eerste is om aan te voelen dat er in het radicaal feminisme een lesbische ader, een lesbische lijn zit. Benjamin was gefascineerd door  het saint-simonisme omdat in deze stroming de droom van het matriarchaat de vorm van een industrialistische utopie aannam. Hij vond deze saint-simonistische utopie (van een verzoening van matriarchaat en industrie) het duidelijkst verwoord in het pamflet van Claire Demar. Men voelt de sympathie achter zijn woorden, die hij nochtans moest wikken, wanneer hij in de eerste Baudelaire-studie over haar schrijft: ‘Het manifest dat zij achterliet sluit meer aan bij de kern van de saint-simonistische theorie – namelijk de hypostasering van de industrie als kracht die de wereld beweegt- dan de moeder-mythe van Enfantin. (…) In de uitgebreide literatuur van een tijd die zich bezighoudt met de toekomst van de vrouw, is haar manifest uniek door zijn kracht en zijn hartstochtelijkheid’. En hij laat de lezer die kracht en die hartstochtelijkheid proeven in een lang citaat uit Moi loi d’avenir. ‘Ik zeg: geen moederschap meer. Geen wet van het bloed. Pas wanneer de vrouw bevrijd zal zijn van de man, die voor haar betaalt (..) zal zij haar leven aan haar eigen kracht te danken hebben. Daartoe moet ze zich aan een werk wijden en een functie vervullen  (..) Daarom zullen jullie moeten besluiten om een pasgeboren kind van de borst van de natuurlijke moeder te nemen en in handen te geven van een sociale moeder, een min die in dienst is van de staat. Op die manier zal het kind beter opgevoed worden (…) pas dan en niet eerder zullen de man, de vrouw en het kind bevrijd zijn van de wetten van het bloed, de wet van de uitbuiting van de mensheid door zichzelf.’ Ook de omstandige citaten uit dit pamflet van Demar die in het Passagen-Werk figureren, wijzen erop dat hij met haar denkbeelden sympathiseerde. Benjamin had oog voor het opkomende feminisme als één van de emancipatiebewegingen van de moderniteit.

Misschien was Benjamin wel lesbofiel, net zoals Baudelaire, die hem ongetwijfeld op het spoor zette overigens. Benjamin stipt nadrukkelijk aan dat Les fleurs du mal aanvankelijk Les Lesbiennes zou heten. Als we het communisme van de liefde moeten afzweren (en god weet dat ik het heb afgezworen), dan hebben we nog altijd de lesbofilie om te dromen van een utopische eros.

 

[Deze blogpost past in de reeks ‘Definities van de liefde’ die begon met ‘Spinoza en de buitenaardse liefde‘.]

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!