Daar zit ik dan. Te zweten in een sloppenwijk van Manilla in de Filipijnen. Een flesje ijskoude limonade in de ene hand, een koekje in de andere. Op een tuinstoel voor de deur van Elsie. Ze vertelt me het verhaal van haar tienjarige kleindochter en ik ben bang om te bewegen. Ik ben bang dat als ik me verroer, Elsie zal stoppen met praten.
Donker toilet
‘Ze liep ’s avonds met haar vader naar huis’, begint de grootmoeder. Een tandeloze, maar ook humorloze glimlach speelt om haar lippen terwijl ze me het verhaal vertelt.
De kleindochter wil nog even een vriendje dag zeggen een paar huizen verderop. Ze loopt alleen naar het huis, waar een vreemde, dronken man aan de deur staat te morrelen. ‘Wat doe je?’, -vraagt het tienjarige meisje onschuldig. ‘Ik woon hier’, stamelt de dronkenlap. ‘Nee, hier woont iemand anders, waarom ben je hier?’, -dringt het meisje aan. ‘Moet je naar het toilet?’, -vraagt de man plots. Terwijl het meisje haar hoofd schudt, grijpt de man haar bij haar nek en sleurt haar in een donker toilet, in een zijstraatje naast het huis.
Hij houdt haar vast terwijl hij zijn broek wil losknopen. Het meisje schopt en slaat en is in staat zich los te trekken. Zonder te twijfelen loopt ze weg, maar hij komt achter haar aan. Hij grijpt haar opnieuw vast op straat en duwt haar tegen de muur. Haar vader hoort een kind schreeuwen en komt kijken.
‘Wat is er hier aan de hand?’, vraagt hij. Dan pas ziet hij dat het zijn dochter is die roept. Hij loopt op de man af. Die vraagt simpelweg: ‘Is het geld dat je wil? Hoeveel wil je ervoor?’ De vader bokst de man en grijpt zijn kind, loopt naar het huis en sluit de deur.
Ik luister gespannen. Zonder dat ik het merk, verbrijzel ik het koekje in mijn hand. Plots staat het tienjarige kleindochtertje voor mijn neus. Grote, bruine ogen die me een beetje angstig, maar ook nieuwsgierig aankijken.
‘Ze is bang’, vertelt haar grootmoeder me. ‘Ze wil nergens meer alleen naartoe en ’s avonds huilt ze zichzelf meestal in slaap. Elke nacht heeft ze nachtmerries over de aanval.’
Monsters
Toen ik tien jaar oud was, had ik angsten. Ik was bang dat mijn moeder het licht niet zou aanlaten op de gang als ik ging slapen. Om een of andere onverklaarbare reden had ik mezelf ervan overtuigd dat er een krokodil onder mijn bed zat. Ik was daar zo zeker van, dan mijn moeder elke avond onder mijn bed moest kijken. Mijn angsten, mijn monsters bestonden uit fantasieën die ik zelf had gecreëerd. Overblijfsels van een eng boek dat ik had gelezen, een film waar ik eigenlijk nog te jong voor was of een verhaal dat ik ergens had opgepikt.
Dit tienjarig meisje heeft ook angsten. Ze durft niet over straat op haar eentje. Het liefst slaapt ze bij haar moeder in bed. Elke nacht heeft ze nachtmerries. Maar haar angsten zijn echt. Haar monster kruipt niet rond in de schaduwen. Hij loopt in het licht. Hij leeft en woont en eet en slaapt en vrijt met zijn vrouw op een straat van het meisje.
Haar leven in de sloppenwijk is al zo goed als uitgestippeld. Er is geen geld voor hoger onderwijs. Er is geen geld om weg te gaan. De verplichting tegenover de familie is te groot om niet te helpen. De verwachtingen zijn te drukkend om niet te trouwen. Uiteindelijk zal ze dus net als alle andere meisjes hier een man moeten zoeken, kinderen baren en werken tot ze erbij neervalt.
Alsof dat nog niet genoeg is, werd ze ook nog eens geconfronteerd met de harde realiteit. Namelijk dat zij, als meisje, als vrouw, nergens veilig is. Dat zelfs haar prille leeftijd haar niet kan beschermen van de monsters die vrij rondlopen.
Disney en koekjes
Ik wil haar troosten. Ik wil haar kunnen zeggen dat niet elke man haar zo zal behandelen. Ik wil met haar een zondagmiddag Disneyfilms kijken en koekjes eten, zoals in mijn ogen elke tienjarige zou moeten doen. Maar het gaat helemaal niet om wat ik wil. Het gaat om wat zij wil. En zij wil gewoon over straat kunnen, zonder bang te zijn.
Dus daar zit ik dan, te zweten in een sloppenwijk van Manilla, met een ijskoude limonade in de hand en de kruimels van een koekje in de andere. En ik durf me niet te bewegen.