De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

De Citadellaan in Gent, 1930: burgerij én armoe

De Citadellaan in Gent, 1930: burgerij én armoe

zaterdag 11 mei 2019 06:34
Spread the love






Citadellaan

Tijdens de donkere jaren 1930 woonde oud-professor Alexander Karel Evrard in de Citadellaan – die zich toen quasi uitstrekte van de Sint-Lievenspoort tot en met de huidige Charles de Kerchovelaan. Hij schetst een portret van huizen en bewoners en van de mores van die tijd. Aan de ene kant van “den boelevaar” heerste het daar nog le bon vieux temps, maar aan de andere kant was het armoe troef. De verteller geeft zijn kijk op de laan en haar mensen. Hij is geboren aan de “rijke kant”.

De Citadellaan werd aangelegd rond 1875. Ze liep van de Sint-Lievenspoort over de Heuvelpoort en omvatte ook de Charles de Kerchovelaan. Quasi honderd jaar later werd deze rustige laan echter verbreed en omgevormd tot belangrijke verkeersring omheen de stad. Het werd een ringlaan. Alexander Karel Evrard is er geboren midden de jaren 1920. Gesteld dat zijn herinneringen over de straat, zoals hij ze neerschrijft, deze zijn van een tiener, krijgen we hier een relaas over de straat van eind de jaren 1930. Hij is een kind van de burgerij. Zo bekijkt hij ook zijn straat en de wijdere omgeving. Hij deelt meteen de laan op: de ene helft behoort tot de parochie van de rijken en de andere helft tot de parochie van arbeiders. Dit moet lastig geweest zijn voor deze laatsten, gezien zij evengoed in de rijke boulevard woonden. De ene aan de kant van de Sint-Pietersparochie en de andere aan de kant van de Sint-Coletaparochie.

 



Citadellaan

Beau monde versus gepeupel

 

Alexander Karel Evrard : “Meer dan een halve eeuw woon ik, wat men in de familie “den boelevaar” noemde. Ook mijn ouders hebben aan die Citadellaan gewoond, én ook mijn grootouders. Beiderzijds overigens, want; mijn ouders waren buren. Ons moeder had eerst een misval, en toen dacht ze dat ze nooit nog kinders ging kunnen krijgen; Ze heeft er nadien een dozijn gekregen. Ons vader deed in zijn jonkheid de patronage op Sint-Coleta met Wardje Poppe die er onderpastoor was. De ene kant van de laan behoorde tot O.L.V. Sint-Pieters. De andere tot de “Slechte Colette”, een arbeidersparochie.

Er was op Sint-Pieters een deken met drie onderpastoors. Nu moet de alleenstaande deken van de ene parochie naar de andere snellen. Vader vertelde ons dat de abbé alles weggaf, tot zijn matras toe, en tenslotte op de grond sliep. Hij is uitgeteerd. Onderpastoor Poppe deelde eens mee dat Kardinaal Mercier hem wegens enig flamingantisme de levieten gelezen had. “Ik behoor tot een ras dat beveelt en gij behoort tot één dat moet gehoorzamen” zou de kardinaal gezegd hebben.

We hebben dus met drie generaties in hetzelfde huizenblok verbleven; juist zoals de Van Cappel’s met hun gekende pianowinkel [overgenomen door Piano’s Maene].



Citadellaan – vegetarisch restaurant De Appelier

 Geschiedenisvorser Ruben Mantels noemt – in zijn boek ‘Gent, een geschiedenis van universiteit en stad 1817-1940‘ – de Citadellaan “een chique laan in de zuidelijke prestigieuze wijk van de stad”. Die laan liep trouwens vroeger verder over de Heuvelpoort naar wat nu de Charles de Kerchovelaan heet. Er staan herenhuizen die dateren van het einde van de jaren 1800. Daar woonden men in de souterrain der kelderkeukens, De dubbele salons van het gelijkvloers waren een weinig gebruikte luxe. Mijn grootmoeder gaf pianoles in de tweede salon. Muziek spelen hoorde bij de opvoeding van de burgerijsmeisjes. Haar beide dochters waren ook muzikaal. Ons moeder was pianolaureate van het Conservatorium. Haar zuster zong en speelde viool. Terloops: op school kregen wij nog kalligrafie ofte schoonschrift. De muren van de twee salons waren bedekt met schilderijen. Op “den boelevaar” werd er Frans en Gents gesproken.

De tuinen lagen op het oorspronkelijke niveau. De straat was opgehoogd om de brug over de Schelde mogelijk te maken. Winkels waren er niet. De schilderijenrestauratie aan de overkant verdwijnt reeds; het vegetarisch restaurant Appelier en de bloemenzaak Art Deco kwamen er veel later bij. [Art Deco is intussen opgedoekt.] Meerdere huizen zijn nu studentenverblijven geworden.

Aan “onze kant” was er een huis waar ‘s avonds een rood lichtje brandde. Men deed daar thuis heel geheimzinnig over. Men vertelde ook wel eens over de moord op aannemer Callaert die nooit opgehelderd is.



Sint-Lievenslaan

Een mooie laan

Een dubbele rij platanen boordde de rijweg af, die veel minder breed was dan de eigenlijke rijbaan zelf. Er bleef dus veel ruimte voor wandelaars aan beide zijden van de rijbaan. Vooral ‘s zondags, kwamen daar ook de ruiters voorbij. Er stonden enkele zitbanken . De straat zelf was gekasseid. Er liep ook een tramlijn die bij de heraanleg van de laan – waarbij de platanen werden verwijderd – uitgebroken werd. De tram werd vervangen door een bus.

Tegen de valavond kwam de lantarenman met zijn laddertje de gasbekkens aansteken. Ook de huizen werden door middel van gaslusters verlicht, en dit volgens het systeem van de gloeikous, die men manchon noemde. De gasverlichting was in 1826 door koning Willem I gepromoot.

Om de vrij sterke helling naar de Heuvelpoort op te geraken, hadden de toen vele voermannen het wel eens lastig met hun paarden. Sommigen hielden bij de Terplatenbrug even halt om de beesten op krachten te laten komen. Er waren er die dan zelf ook aan de wielen mee-staken. Steekkerren van vodden- en oud-ijzermarchands geraakten er ook soms moeilijk op. Onder de stootkar hing vaak een kastrol om den hond te drinken te geven. Ik heb zelf nog af en toe gehandicapten in rolwagentjes mee naar boven geholpen.



Sint-Lievenslaan – zicht op Maria van Boergondiëstraat

Aan de andere kant van de brug over de Schelde lag het ‘Chalet ter Plaeten‘ dat uitgerust was met een mooi verhoogd terras. Bij de aftocht van het Belgisch leger in mei 1940 blies het leger met te veel dynamiet de brug op, zodat de hoekhuizen bij de kaaien mee de lucht invlogen. Bij ons waren alle ruiten en zelfs vensters zowel voor als achteraan stuk.

Om het hoekje aan de Stropkaai was de ruimdienst De Vreese. Ik herinner me dat hij met de top van de pink naar de punt van de tong van de beir proefde om er achter te komen hoeveel hij ervoor aan de boeren kon vragen. Beir was de inhoud van de beerputten in de huizen. Die werd door ruimers te koop aangeboden aan de boeren als meststof voor hun gewassen. Tussen haakjes: het was ook nog de tijd dat de dokter wel eens de urine van de patiënt op dezelfde wijze proefde om suikerziekte op te sporen. Suikerziekte leverde een zoete urine op.

Een stap verder was de caoutchouc-fabriek ‘Colonial Rubber‘, waarvan ik bij de afbraak de koperen gevelplaat kocht. Zo verzamelde ik een collectie aan Gentse firmaplaten. Ik schik die aan het Miat [thans Industriemuseum] te schenken. De rubberfabriek stond op de plaats waar nu de Waterdienst TMVW [thans Farys] gevestigd is.



Zicht op Stropkaai Schelde

Aan de Sint-Lievenslaan – rechtover het ook verdwenen kasteeltje van De Landsheere – was de ‘Mestpacht‘, waar nu een kantoorgebouw van de overheid staat. Wij keken bij het hekken met enige bewondering naar de forse trekpaarden die daar gestald werden. Tegen het hek hing een groen bordje “Behandel de dieren met zachtheid”.

De “Peperbus” en de stadsversterking

[We draaien ons opnieuw in de richting van het Citadelpark] Aan de Sint-Pieterskaai – nu Hertogin Isabellakaai – stond en staat nog de “Peperbus”. Dit is een laatste overblijfsel van een stadsversterking. [Het is een stadsversterking uit de Laat Spaanse Tijd. De Peperbus lag waarschijnlijk aan de splitsing van Muinkschelde en thans gedempte Oude Schelde. De Oude Schelde, die vanaf de Muinkschelde doorliep over het huidige Koning Albertpark naar het begijnhof Ter Hoyen aan de Lange Violettestraat en de Nederschelde – waar op beide genoemde plekken telkens ook een torentje stond. [Vanaf de Oostenrijkse Tijd diende het enkel nog als tolpoort.]



Isabellakaai –

Dit torentje sloot aan met de stadsmuur die nog door de achtertuinen van de Citadellaan naar de Overpoort liep. De resten kon men nog zien vanop de Heuvelstraat [thans Overpoortstraat]. Bij recente verbouwingen aldaar heeft men die oude stadsmuur grotendeels vernield. Aannemers hebben daar geen weet van, maar Stadsarcheologie had toch zo iets in het oog moeten houden.

Dichtbij de burgerhuizen had men armoewijken van het textielproletariaat. Ze lagen in Overpoort: het Benedictijnenstraatje, Voetweg en Stalhof. Aan de Heuvelstraat, wat tegenwoordig Overpoortstraat heet, is er nog een duister gangetje: een overblijfsel van een der cités [bij de Voetweg]. De huidige Overpoortstraat was toen een winkelstraat, waar je een bakker, beenhouwer en kruidenier kon vinden. Nu is het de uitgangsbuurt van studenten, met haar studentencafés. [Een zijstraat van de Citadellaan, de Jan-Frans Willemsstraat loopt verder in de Benedictijnenstraat tot aan de Voetweg.] De hoekpanden met de Overpoortstraat vormen een belangrijk neogotisch complex uit het einde van de 19e eeuw. Voorts zijn er enkele opmerkelijke burgerhuizen overgebleven.



Overpoortstraat – toen: Heuvelstraat – pic De Zwarte Doos

Armoe in de gebuurte

Mijn grootvader Charles Laroy was Hoofdtoeziener der Burgerlijke Gebouwen. Hij droeg een bolhoed, een zwarte jas, een gestreepte broek en glanzend zwarte schoenen. Hij las ‘La Flandre Libérale’, dat al lang niet meer bestaat. Zijn vader, Désiré Laroy, was Opziener der Provinciale Gebouwen geweest. Soms ging mijn grootvader wel eens een glas Perle Caulier drinken in café ‘Champs Elysées‘ op de hoek met de Normaalschoolstraat (nu: ‘De Viking’). Ik herinner me dat ik wel een chaffarke kreeg. Ook van die firma heb ik de koperen plaat: ‘Maison Chaffart. Fabrique d’Eaux Gazeuses’. (…)



Citadellaan – kant

Mijn chef aan de Universiteit (in de Oude Bijloke, want het UZ was er nog niet) was Professor Jacques De Busscher, die nog in de belle époque van le bon vieux temps leefde. Hij kon zich nog de Expositie van 1913 herinneren, en dat was voor hem het hoogtepunt geweest. Door de oorlog in 1914 was alles ingestort. Hij was oer-conservatief. Voor de burgerij was het natuurlijk wel over het algemeen een vrij goede tijd.

Voor het gewone werkvolk in de beluiken was het echter wel een gans ander liedje. Dit heb ik genoeg tot vlakbij mijn eigen buurt kunnen vaststellen: de steegskes met één pompke, één toilet, één vuilbak…. Ook voor kleine boerkes die toen nog tot dicht bij de stad zaten, was het niet rooskleurig. Er waren de groentekwekers, die voor dag en dauw naar de markten afzakten en de melkboeren die met paard en kar koperen stopen aanvoerden. Ik herinner mij een kennis uit Zwijnaarde die op zijn blote voeten en in zijn hemde ploegde met behulp van een koe, omdat hij zich geen paard kon permitteren. Het was er precies nog in de tijd van Cyriel Buysse’s Het Gezin van Paemel en van priester Daens…

Bekijk de video over “den boelevaar” op persblog.be

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!