De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Breken met vijftig jaar neoliberaal arbeidsrecht en het idee dat het kapitalisme onvermijdelijk is

Breken met vijftig jaar neoliberaal arbeidsrecht en het idee dat het kapitalisme onvermijdelijk is

dinsdag 17 juni 2025 16:29
Spread the love

Het neoliberale arbeidsrecht voorbij: een ideologische oefening

De voorbije anderhalf jaar werkte de Reflectiegroep Arbeidsrecht 2.0 binnen het Masereelfonds Antwerpen aan aanbevelingen om het dominante arbeidsrecht van de voorbije vijf decennia — gekenmerkt door flexibiliteit, onzekerheid en neoliberale logica — grondig te herzien. Het resultaat: een reeks waardevolle voorstellen, die vaak technisch ogen, maar fundamenteel ideologisch van aard zijn. Deze voorstellen zijn gebundeld in het document “Bouwstenen voor een arbeidsrecht 2.0” (zie bijlagen met werknota’s).

In deze tekst plaatsen we een aantal van die aanbevelingen binnen bredere politieke actielijnen. Daarmee willen we bijdragen aan een inhoudelijk debat over een nieuw, emanciperend arbeidsrecht. De eerste stap in dat debat is helder: opnieuw aansluiting vinden bij de oorspronkelijke, bevrijdende rol van het arbeidsrecht.

De ontmaskering van de sociale staat

Tussen 1945 en 1975 werd de basis gelegd van het sociale recht zoals we dat vandaag nog kennen. Dit gebeurde onder invloed van een sociaaldemocratische visie die geloofde dat het kapitalisme had plaatsgemaakt voor een gemengde economie, met oog voor sociale ontwikkeling. Die overtuiging bleek echter grotendeels een illusie.

De zogenoemde “sociale staat” was vaak niet meer dan schijn. Sociale grondrechten bleken amper afdwingbaar en de opkomst van het neoliberalisme maakte pijnlijk duidelijk dat de sociaaldemocratische droom eerder een historische vergissing was. In werkelijkheid had het kapitalisme zijn ware aard nooit verloren. Arbeid werd nog steeds onderdrukt en uitgebuit, ondanks mooie praatjes over bedrijven als ‘belangengemeenschappen’. Klassenstrijd, imperialisme, kolonialisme, structureel racisme en de onderdrukking van vrouwen waren nooit echt verdwenen.

Wie vandaag nadenkt over een hernieuwd, sociaal bevrijdend arbeidsrecht kan dus niet teruggrijpen naar de naïeve uitgangspunten van de sociaaldemocratie van toen. Enkel een bewust tijdelijke terugkeer naar bepaalde oude concepten is nog verdedigbaar — en dan alleen als opstap naar een economie die het kapitalisme op termijn achter zich laat.

De verzorgingsstaat als gecontroleerde onderdrukking

De naoorlogse wetgever zette zich in om werknemers bescherming te bieden: werkzekerheid, sterke opzegregels, dwingende arbeidswetten, en aanvullende zekerheden zoals loonwaarborgfondsen en sectorale solidariteitsmechanismen. Internationaal werden sociale rechten verankerd in verdragen, later ook in de Grondwet.

Maar ondanks deze verwezenlijkingen bleven de fundamenten van het kapitalisme intact. De productiemiddelen bleven in handen van kapitaalbezitters, en winstmaximalisatie bleef het dominante doel. Ideeën zoals de democratisering van de onderneming of afdwingbare sociale grondrechten bleken achteraf vaak lege retoriek.

De verzorgingsstaat was in veel opzichten een vorm van ‘make-believe’: een systeem dat arbeiders moest doen vergeten dat klassenstrijd noodzakelijk bleef en dat het kapitalisme, inclusief zijn imperialistische en koloniale trekken, bestreden moest worden. Vanuit die optiek kan men zich terecht afvragen of het sociale recht destijds niet eerder bedoeld was om het kapitalisme te stabiliseren dan om echte emancipatie te brengen.

Neoliberalisme: oude wijn in nieuwe zakken

In de tweede helft van de twintigste eeuw lanceerden de leidende kapitalistische kringen een grootschalige ideologische campagne om het neoliberalisme te verkopen als iets nieuws, iets moderns. Economen uit de zogenaamde Chicagoschool gaven die beweging een schijn van wetenschappelijke onderbouw, zelfs met een Nobelprijs als bekroning.

Zo moest het neoliberalisme zich onderscheiden van het “oude” liberalisme, dat ondertussen een kwalijke sociale reputatie had opgebouwd. Met verhalen over de heilzame werking van de vrije markt en het “socialisme van de derde weg” probeerde men ook delen van de sociale beweging in te palmen.

Maar in werkelijkheid was de overgang naar een neoliberaal arbeidsrecht vooral een schaamlap. Het was geen echte vernieuwing, maar een terugkeer naar de fundamentele logica van kapitaal boven arbeid. De hervormingen van de afgelopen vijftig jaar hebben vooral de machtsverhoudingen opnieuw scherp gesteld — ten nadele van wie werkt.

De neoliberale omslag in het arbeidsrecht: terug naar het oude in een nieuw jasje

De klassieke lezing van de geschiedenis doet het lijken alsof het arbeidsrecht ontstond in een soort juridisch vacuüm. In werkelijkheid viel arbeid in loondienst oorspronkelijk onder het algemeen contractenrecht en burgerlijk recht: gebaseerd op individuele vrijheid, formele gelijkheid en contractuele autonomie. Die liberale regels vormden de basis van de marktwerking en de organisatie van de onderneming als interne markt — inclusief concurrentie tussen werknemers.

Precies dat zogenaamd neutrale karakter van het liberale recht legde de basis voor de overheersing van kapitaal over arbeid. Het was pas met de invoering van dwingend sociaal recht dat er enige bescherming kwam voor de werkende klasse. Toch bleef dit sociaal recht ingebed in het burgerlijke rechtskader, wat de deur op een kier zette voor uitholling.

Vanaf de jaren 70 verschoof het beleid in neoliberale richting. De wetgever moderniseerde zogezegd de arbeidsrelaties en promootte individuele vrijheid, autonomie en verantwoordelijkheid via HR-praktijken. Maar in feite reactiveerde hij de oude liberale principes. Onder het mom van flexibiliteit en keuzevrijheid werd het recht zodanig hervormd dat het opnieuw de werkgevers diende — vaak subtiel, via rechtspraak die de kracht van beschermende regels ondergroef. Regels van openbare orde werden herleid tot dwingend of zelfs aanvullend recht. Daardoor konden werknemers ineens afstand doen van hun rechten, zoals bescherming tegen overwerk of recht op vakantie.

De aanbeveling is dan ook helder: breek expliciet met het klassieke liberale recht. Zet een nieuw, autonoom rechtskader op dat het fundamentele recht op respect voor werkende mensen centraal stelt.

Zo’n nieuwe rechtsorde moet niet alleen de werkrelatie hervormen, maar ook het bredere doel dienen: het geleidelijk afbouwen van een door kapitaal gedomineerde samenleving en onderneming.

Sociale concurrentie als fundament van kapitalistische uitbuiting

De term ‘sociale concurrentie’ verwijst naar de strijd tussen werknemers om hun arbeidskracht te verkopen — een strijd die de werkgever bewust aanwakkert om de kosten te drukken: lagere lonen, langere werkuren, minder bescherming.

Het liberale recht schrijft die concurrentie niet alleen toe, het verheft haar tot norm. Van bij het begin probeerde de sociale wetgever hieraan paal en perk te stellen via mechanismen van solidariteit: loongaranties bij ziekte, bescherming tegen ontslag, aanvullende sociale zekerheid. Zonder deze interventies zouden zieke of zwakke werknemers onmiddellijk verdrongen worden door gezondere concurrenten.

De kern van de strijd voor een rechtvaardig arbeidsrecht ligt dan ook in het terugdringen van sociale concurrentie en het versterken van solidariteit. Maar neoliberale politici blijven trouw aan hun dubbele agenda: ze stellen zogezegd de individuele vrijheid van de werknemer voorop, maar in werkelijkheid dienen hun hervormingen vooral de belangen van de werkgever.

De retoriek is bekend: eerst komt het argument van budgettaire noodzaak, dan volgt het pleidooi voor minder ‘betutteling’ door de overheid, en uiteindelijk wordt de arbeider geacht zelf te kiezen wat goed voor hem is — alsof hij écht vrij zou zijn op een markt waar hij zijn arbeid moet verkopen.

Zo krijgt men precaire jobs, tijdelijke contracten zonder rechten, moeilijk toegankelijke regelgeving, en een heropleving van schijnzelfstandigheid — denk aan fietskoeriers die zogenaamd “vrij gekozen” zelfstandigen zijn. En telkens wint de werkgever: lagere loonkosten, meer controle, minder tegenmacht.

Sociale concurrentie als juridisch recht — en als sluipend gif

In het liberale recht is elk individu een concurrent van de ander. Werknemers staan juridisch los van elkaar, en mogen elkaar zelfs proberen uit de markt te prijzen. Zolang er geen contractbreuk is, mag je dus de baas overtuigen dat jij de job beter of goedkoper kan doen dan je collega. Solidariteit komt pas later — via syndicale rechten en collectieve actie — en is geen vanzelfsprekend juridisch principe.

Zolang het arbeidsrecht ingebed blijft in dat klassieke liberale model, blijft het recht op onderlinge concurrentie overeind, en kan het altijd gebruikt worden om solidariteit van binnenuit te ondermijnen. Dit maakt de noodzaak duidelijk: het is niet genoeg om het arbeidsrecht bij te sturen — het liberale fundament zelf moet verlaten worden.

Dat liberale fundament is immers het logische gevolg van kapitalistische productieverhoudingen waarin arbeid een koopwaar is, verhandeld binnen een onderneming die als interne markt functioneert. Zelfs met bescherming en collectieve rechten blijven werknemers koopwaar, onderhevig aan concurrentie. De onderneming blijft een autocratie — een plek van overheersing, niet van emancipatie.

Zonder een sterke sociale tegenmacht is elke bescherming tijdelijk.

In tijden van digitale platformkapitalisme en globale arbeidsmarkten is die tegenmacht harder nodig dan ooit. Daarom formuleert de Reflectiegroep Arbeidsrecht 2.0 concrete voorstellen die de sociale concurrentie niet gewoon willen verzachten, maar structureel terugdringen. Niet enkel om werk menswaardiger te maken, maar ook om fundamenteel te breken met een systeem waarin onderdrukking structureel is ingebouwd.

 

Breken met het (neo)liberaal arbeidsrecht: Voorstellen tegen de achtergrond van de onderneming als sociale repressiemachine

De voorstellen van de Reflectiegroep Arbeidsrecht 2.0, zoals opgenomen in het document Bouwstenen voor een arbeidsrecht 2.0, hebben allemaal één gemeenschappelijk doel: het terugdringen van sociale concurrentie. Elk voorstel probeert op zijn eigen manier de verdelende logica van het neoliberalisme tegen te gaan.

1. Het vermoeden van arbeidsovereenkomst als norm

Een van de kernvoorstellen is het wettelijk vermoeden dat wie werkt voor een derde, in principe onder een arbeidsovereenkomst valt. Dit moet de harde concurrentie tegengaan tussen werknemers mét sociale bescherming en zogenaamd zelfstandige onderaannemers die daar nauwelijks op kunnen rekenen.

2. Arbeidsrecht toegankelijker maken

Daarnaast pleit de groep ervoor om de arbeidswetgeving begrijpelijker en toegankelijker te maken voor werknemers. Hoe minder onduidelijkheid, hoe kleiner de kans dat werkgevers regels omzeilen om kosten te besparen — en hoe sterker de positie van werknemers.

3. Ontslagbescherming versterken

Een ander voorstel wil misbruik van ontslagprocedures tegengaan. Werkgevers kunnen nu soms ontslagbeperkingen ontwijken door simpelweg een schadevergoeding te betalen. Dat ontmoedigt vakbondsvertegenwoordiging en ondermijnt de vorming van een sociale tegenmacht op de werkvloer.

4. Tegenspraak bij eenzijdige procedures garanderen

Ook stelt men voor dat juridische procedures op eenzijdig verzoek altijd tegensprekelijk moeten zijn. Daarmee zou men vermijden dat werkgevers via juridische achterpoortjes collectieve acties trachten te breken.

5. Meer macht voor overlegorganen

Verder is er de oproep om de bevoegdheden van ondernemingsraden en comités voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) uit te breiden, om hun rol als vertegenwoordigers van het collectief werknemersbelang te versterken.

6. Tewerkstelling zonder sociale bijdragen verbieden

Een fundamentele maatregel: elke vorm van werk moet gepaard gaan met bijdragen aan de sociale zekerheid. Precaire, ondergedoken arbeid zonder bescherming mag niet meer getolereerd worden.

7. Menselijke waardigheid als juridisch fundament

Tenslotte wordt voorgesteld om het grondrecht op menselijke waardigheid tot leidraad te maken voor de interpretatie van het arbeidsrecht. Het zou de nieuwe referentie moeten worden, boven contractuele vrijheid en marktlogica.

Beperkte maar belangrijke stappen

Deze voorstellen gaan duidelijk in tegen de dominante neoliberale lijn van flexibilisering en precarisering. Ze zouden, indien ingevoerd, de arbeidsrelaties ongetwijfeld tijdelijk humaniseren. Maar toch rijzen er enkele kritische kanttekeningen:

  • Het vermoeden van arbeidsovereenkomst biedt geen sluitende bescherming tegen nieuwe vormen van sociale concurrentie via zogenaamd “creatieve” organisatie van arbeid.
  • Precaire contracten blijven legaal en complex gereguleerd, wat uitbuiting blijft faciliteren.
  • Werknemers in kwetsbare posities blijven sterk afhankelijk van werkgevers met quasi onaantastbare macht, zelden ter verantwoording geroepen voor misbruik.

Bovendien is structurele ongelijkheid in loonvorming en de uitgeholde loonindexering nog steeds een fundament van het neoliberale arbeidsmodel. Redenen genoeg dus om niet alleen aan symptoombestrijding te doen, maar te mikken op een fundamentele herinbedding van het arbeidsrecht — met als doel een overgang naar een meer sociaal geleide economie.

Breken met het kapitalistische en liberale recht: een transitie in drie fasen

Een breuk met het dominante rechtssysteem – dat van de kapitalistische onderdrukker – gebeurt niet van vandaag op morgen. Het vereist een sterke sociale tegenmacht, georganiseerd en bereid om weerstand te bieden aan de steeds brutalere uitwassen van het hyperkapitalisme. In eerdere opiniestukken pleitten we daarom al voor een nieuw, mondiaal arbeidersverzet. Die oproep herhalen we hier.

Fase 1: De liberale inbedding juridisch ondermijnen

In een eerste fase kan het liberale fundament van het arbeidsrecht worden doorbroken zonder dat de wettekst zelf fundamenteel verandert. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer rechters bij hun interpretatie andere kernwaarden laten doorwegen — zoals solidariteit, collectieve rechten of menselijke waardigheid.

Zo zou men individuele contractvrijheid kunnen herleiden tot een relatieve vrijheid, ondergeschikt aan solidariteit en waardigheid. Of zou het miskennen van de overlegverplichting tegenover de ondernemingsraad een reden kunnen zijn om een collectief ontslag ongeldig te verklaren. Voor buitenstaanders lijkt dit evolutie van rechtspraak, maar insiders weten: het is het resultaat van druk van een groeiende sociale tegenmacht.

Fase 2: De normenset fundamenteel hervormen

In de tweede fase verandert niet alleen de interpretatie, maar ook de inhoud van de wet zelf. Dat betekent het uitbouwen van nieuwe sociale rechten, het herdefiniëren van contractvormen en het wettelijk vastleggen van collectieve controle op ondernemingen. Denk aan structurele hervormingen waarbij werknemers meebeslissen over bedrijfsvoering en werkorganisatie.

Fase 3: Nieuwe rechtsorde binnen een andere economische logica

Uiteindelijk zou deze hervorming uitmonden in een derde fase: de verankering van sociale principes in een ander economisch systeem. In zo’n toekomstbeeld is niet langer de op winst gerichte onderneming de norm, maar bijvoorbeeld de coöperatie. Beslissingen over arbeid worden dan geleid door solidariteit en duurzaamheid. Zo’n systeem ligt volledig in het verlengde van de historische overtuiging van de arbeidersbeweging: dat rijkdom voortkomt uit arbeid en natuur, niet uit kapitaalbezit.

 

Marc Rigaux
Emeritus hoogleraar Arbeidsrecht – Universiteit Antwerpen

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!