Nog niet eens zo lang geleden schreef ik dat de post van Cultuurminister altijd de laatste was om te verdelen. Heb ik dat fout ingeschat? Deze keer heeft de minister-president himself deze post bezet. Ook de keuze van de kabinetschef, Joachim Pohlmann, onderstreept het belang dat de grootste regeringspartij N-VA aan deze bevoegdheid hecht. Dat gebeurt niet uit liefde voor de cultuursector zoals die vandaag bestaat. Maar om er haar eigen stempel op te zetten, een diepdrukstempel.
Besparen is het eigenlijk niet eens, of toch maar een beetje. Die zijn bedoeld om met die centen nieuwe accenten te kunnen leggen. Zeg dus niet alleen dat de Vlaamse regering bespaart op cultuur, zeg dat ze een ander beleid wil. Ook in de vorige regering waren er al dreigende signalen. Vanuit N-VA-hoek vooral. Maar toen had de Open VLD nog de ministerpost in handen, terwijl dat nu de N-VA is, en dan nog de N-VA-top. Dat verklaart hun forse en symbolische trap naar de cultuursector.
Wie wil weten wat de N-VA echt wil, leest best het hoofdstuk cultuur in het regeerakkoord en de beleidsnota cultuur, niet alleen de begroting 2020. De bouwstenen van hun ideologisch geïnspireerde beleidsvisie zijn duidelijk:
- een op identiteit gebouwd cultuurbeleid (‘hun’ Vlaanderen boven);
- internationaal excelleren (cultuur moet hun Vlaanderen uitstralen);
- de lofrede op de traditie (de klassieke cultuuruitingen die in de ‘canon’ thuishoren moeten minder besparen);
- de liefde voor de grote cultuurhuizen (excellentie en traditie) versus de kleinschalige avant-garde (kritisch, vernieuwend);
- het reduceren van de invloed van het sociaal-cultureel middenveld;
- de pest aan alles wat etnisch-cultureel ‘anders’ is (assimilatie ipv superdiversiteit);
- de desinteresse in cultuurparticipatie en -educatie, en in lokaal cultuurbeleid.
Die principes zijn (helaas) doordacht en samenhangend. Hebben de andere regeringspartijen daar tijdens de onderhandelingen echt niet op gelet? Hoe is anders te verklaren dat CD&V en Open VLD ‘ja’ zeggen op de extreme voorstellen van N-VA, bijv. over de drastische vermindering van de projectsubsidies voor de kunsten, of de poging om de etnische-culturele federaties (sociaal-cultureel werk) hun subsidies af te pakken. Vreemd, ze ondertekenden mee het voorstel van decreet, keuren in de regering het ontwerp van begroting goed, maar laten in de parlementaire wandelgangen duidelijk blijken dat ze het protest van de sector en van de oppositie eigenlijk steunen, al kunnen ze dat niet hardop fluisteren. Ze zijn blijkbaar onmachtig en zwak, vooral bezig met de eigen bevoegdheden en niet met het geheel van het regeringsbeleid. Ik heb compassie met parlementsleden als Stephanie D’Hose en Karin Brouwers.
Laat ons duidelijk zijn, de maatregelen ten nadele van de etnisch-culturele federaties, dat is haast racisme. Het decimeren van de projectenpot is het pesten van kunstenaars. Is kunst beoefenen dan toch een linkse hobby? Die laatste beslissing gebeurt trouwens totaal niet gemotiveerd. Of is het toch een uiting van een gebrek aan kennis van de kunstenwereld, en vooral van de evolutie van een kunstenaarstraject? Ik vrees het. Dat bleek ook uit andere uitspraken van partijgenoten als schoonheid Peter De Roover, minister van begroting Matthias Diependaele en brulboei Jean-Marie Dedecker… Niet alleen blijken van onkunde, maar ook dom en vooral populistisch
De principes van het cultuurbeleid van MP Jambon vereisen uiteraard een adequaat instrumentarium en dito strategie. Daar gaan de beleidsnota en de begroting weinig of niet op in. Logisch want gênant.
Druppelsgewijs worden ze helderder. Lees maar mee:
- de instrumentalisering van cultuur voor internationale uitstraling van de natie – niet voor de
kunstenaars, niet voor het erfgoed; - de invoering van het principe: wiens brood men eet, wiens woord men spreekt. Alleen cultureel
werk dat de zittende macht dient krijgt subsidie,wie dat niet doet wordt geïntimideerd.
Overdreven? Deels wel, maar het is toch de start van zo’n evolutie. Dat is een historische breuk met
50 jaar cultuurbeleid waarbij de overheid zich niet met de inhoud van organisaties bemoeit; - het verdacht maken van organisaties, makers en beoordelaars: bijv. een onderzoek naar gebruik
van subsidies door etnisch-culturele organisaties, het doorlichten van projectsubsidies, suggereren
dat beoordelingen door experten gebeuren op basis van ons-kent-ons, het versterken van politieke
beslissingen (het ‘primaat’ van de politiek) i.p.v. het volgen van de experten… - symbolische en provocatieve keuzes maken: een totaal overbodig project als het museum van de
Vlaamse kunst en geschiedenis, het subsidiëren van private kunstcollectioneurs die nauw
aanleunen bij de partij van de minister-president; het meer dan halveren van de projectmiddelen
voor de kunsten; - het versterken van de ondersteuning van commerciële cultuur (profit); het inzetten van onze
topstukken (Vlaamse Meesters) voor economisch-toeristische doeleinden; - het afbouwen van de invloed van intermediaire organisaties (vooral steunpunten waar
praktijkondersteuning en reflectie aan de orde zijn, idem belangenbehartigers) via harde
besparingen; - het verzwakken van het Departement Cultuur, Jeugd en Media door slechts de helft van wie op
pensioen gaat te vervangen; met het risico dat de administratie haar opdrachten niet meer grondig
kan vervullen en de regelgeving en ondersteuning wel moet gereduceerd worden; - het verwaarlozen van het lokaal cultuurbeleid; het is niet omdat ze autonoom over hun
cultuurbeleid kunnen gaan, dat er geen noden zijn en dat samenwerking tussen overheden om
samen doelen te bereiken niet aangewezen is.
Dan is er nog het hemeltergende zwakke werkstuk dat ‘Beleidsnota Cultuur’ als titel draagt. Deze kritiek staat los van de inhoud ervan. De beleidsnota getuigt van een gebrek aan visie. De koerswijzigingen en de beleidskeuzes worden niet eens onderbouwd. De specifieke maatregelen zoals de besparingen worden niet gemotiveerd.
Het protest is breed en hevig. Ik ben blij dat ook bekende acteurs hun mond roeren, net als de medewerkers uit de erfgoedsector en het sociaal-cultureel werk. Het toont aan dat de problematiek niet beperkt is tot een klein clubje culturo’s, maar iedereen raakt.
Bart Caron
voormalig Vlaams volksvertegenwoordiger