Dit aan de vooravond van de jaarlijkse Keti Koti viering in het Oosterpark, Amsterdam, waar op 1 juli wordt gevierd/herdacht, dat de slavernij op 1 juli 1863 in Suriname, en ook op de Antillen, werd afgeschaft.
In 2000 schreef hij, op verzoek van het Gerechtshof Amsterdam als Amicus Curiae (speciaal deskundige) een gedocumenteerd rapport over de vraag of de folteringen en moorden van 8 december 1982 kwalificeerden als misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn antwoord, in de terughoudende stijl van de adviseur geschreven, liet er geen misverstand over bestaan:
‘De folteringen en moorden in Paramaribo in 1982 lijken te vallen binnen de definitie van misdrijven tegen de menselijkheid. Ze werden gepleegd door militaire autoriteiten in Suriname (staatsactoren) tegen een groep burgers die tot doelwit werden, niet vanwege hun individuele eigenschappen maar vanwege hun status als leiders van de Surinaamse intellectuele elite. Bovendien, zij werden gepleegd op een systematische manier als onderdeel van een georganiseerd plan, met gebruikmaking van publieke middelen, gericht op vernietiging van potentiële opponenten van de militaire autoriteiten’. Dugard wees er bovendien op dat ernstige schendingen van de mensenrechten door het militaire regime zich ook voor en na december 1982 hadden voltrokken.”
Het hof:
beveelt de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam [voornamen] Verdachte, geboren op[geboortedatum en -plaats], Suriname, te vervolgen wegens de feiten waarop de beklagen betrekking hebben, gepleegd op of omstreeks 8/9 december 1982 in Paramaribo, Suriname;
gelast de officier van justitie bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
een vordering te doen strekkende tot instelling van een gerechtelijk vooronderzoek met betrekking tot genoemde feiten;
– stelt de tekst van deze beschikking algemeen verkrijgbaar.
Deze beschikking is gegeven door de vijfde meervoudige burgerlijke kamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. H.L.C. Hermans, J.H.M. Willems en M.W.E. Koopmann, bijgestaan door mr. M.R. Jöbsis als griffier, en uitgesproken in raadkamer op 20 november 2000.”