
Jo Cottenier
In 1909-1910 vond één van de enige grote debatten plaats binnen de Belgische Werklieden Partij (BWP). Het debat ging over een mogelijke regeringsdeelname, ook wel het debat over ‘ministerialisme’ genoemd.
De Katholieke Partij beschikte al sinds de opkomst van de Socialisten (1885) over het monopolie van de politieke macht. De kwestie stelde zich ondertussen of de BWP bereid was om via een regeringscoalitie met de Liberale Partij dat monopolie te doorbreken en op die manier enkele ministerposten in de wacht te slepen.

In de Tweede Internationale was het gebruikelijk dat zusterpartijen publiceerden in elkaars kranten – Wikimedia Commons.
De twee artikels in Die Neue Zeit
De arbeidersbeweging in België (1911)[1] geeft wat achtergrondinformatie bij het debat in de vorm van twee artikels die in maart 1911 verschenen in Die Neue Zeit, de partijkrant van de SDP, de Duitse sociaaldemocratische partij. Hierin leverden Henri De Man en Louis De Brouckère een vernietigende kritiek op het ‘revisionisme van Bernstein – zonder Bernstein’[2] dat in zwang was bij de BWP[3]. Van meet af aan moet worden opgemerkt dat het debat op dat moment al was beslecht, door een stemming tijdens het 25ste jaarlijkse congres van de BWP op 6 februari 1910.
Wat men de ‘linkse oppositie’ tegen regeringsdeelname zou kunnen noemen, leed daarbij een nederlaag en haalde slechts een derde van de stemmen. De resolutie Vandervelde kreeg 202 stemmen, tegenover 77 voor de resolutie De Brouckère en 23 voor een amendement Huysmans/Vandersmissen (dat zich verzette tegen regeringsdeelname, maar een mogelijke stem vóór de begroting niet uitsloot).
Deelname aan een burgerlijke regering: ‘princiepskwestie’ of ‘tactische kwestie’?

Emile Vandervelde (1866-1938)
De leider van de BWP- Wikimedia Commons
De resolutie-Vandervelde kondigde dus reeds de toetreding tot een regering aan, van zodra de gelegenheid zich zou voordoen, “omdat de kwestie van regeringsdeelname ‘een kwestie van tactiek is, niet van principe’; een kwestie die door een partijcongres zal moeten worden opgelost, de dag dat ze zich praktisch stelt”[4]. De resolutie-Vandervelde nam dus het standpunt in van de rechtervleugel van de partij (Bertrand, Anseele en Troclet) voor wie het slechts een tactische kwestie was.
De resoluties van de tegenstanders (De Brouckère en De Man) daarentegen kozen voor een principieel standpunt: “De partij kan niet deelnemen aan een burgerlijke regering, noch haar systematische steun verlenen”[5]. Vandervelde zag de resolutie van De Brouckère als “een ondermijning van de partij-actie”[6]. Voor De Brouckère ging het om een keuze tussen “een democratische partij, extreem-links van de Liberale Partij, of een partij met een revolutionaire geest”[7].
Na het 25ste congres (1910) zorgde de oorlog voor de verzoening
De toetreding van Emile Vandervelde tot het oorlogskabinet (de regering) in 1914 was slechts het hoogtepunt van een debat dat de BWP al in 1909-1910 had verdeeld. Na dit debat ging de oppositie ‘terug naar de tekentafel’ om de eenheid van de partij niet in gevaar te brengen. De twee artikels van De Man en De Brouckère, waarin de verburgerlijking van de partij sterk wordt bekritiseerd, moeten worden gezien als commentaar achteraf. Het was een verbale kritiek op het revisionisme van de partij die geen grote praktische gevolgen meer zou hebben. Op de volgende congressen werd er unaniem gestemd. De oppositie kwam nog steeds op voor vrede, maar stond volledig achter het standpunt van de partij om zich aan te sluiten bij de Union Sacrée, ter verdediging van het vaderland.

Een postkaart uit 1916 die de ‘Union Sacrée’ (Heilige Unie) in Frankrijk illustreert. Het visualiseert de geest van de ‘Union Sacrée’: het idee dat alle politieke en sociale tegenstellingen opzij werden gezet voor de nationale eenheid in oorlogstijd. Ook in België was deze stroming in 1914 aanwezig – Wikirouge.net
Zo bundelden Vandervelde, De Man en De Brouckère hun krachten tijdens een missie naar Rusland in mei-juni 1917. Zij trokken er naartoe om de Mensjewieken ervan te overtuigen de ‘heilige oorlog’ aan de kant van de geallieerden voort te zetten. Vandervelde schatte trots dat hij en zijn metgezellen met bijna 100.000 mensen hadden gesproken. “Overal langs het front,” schreef hij, ”waren we getuige van taferelen van ongekend enthousiasme. Er waren bijna geen belangrijke bijeenkomsten die niet eindigden met het ons in triomf ronddragen door de soldaten. Dat gebeurde na eindeloze ovaties afgewisseld met toespraken en ondersteund door militaire bands die de Brabançonne en de Marseillaise speelden. Dit alles ging gepaard met kreten als “Lang leve het vrije Rusland! Lang leve België! Lang leve het socialisme! Leve de Internationale”[8].
Gemeenschappelijke haat tegen het Bolsjewisme
Om de diepgang van de marxistische oppositie in het debat van 1909-1910 niet verkeerd te begrijpen, is het nuttig op te merken hoe de meest ‘principiële’ figuur in dit debat in 1919 en 1921 tekeerging tegen de bolsjewistische revolutie. Louis de Brouckère schreef in 1919 in Le Peuple: “Het bolsjewisme is geen socialisme. Het is vreemd en vijandig aan al ons denken en aan al onze tradities”[9]. In 1921 was hij nog harder: “Iemand heeft het bolsjewisme ‘Socialismus asiaticus’ genoemd. Het is moeilijk om het in één woord beter te karakteriseren. Het is in feite de Aziatische en barbaarse verdraaiing van een Europese en beschaafde opvatting”[10].

Russische soldaten die overlopen naar de kant van de opstandelingen – Wikimedia Commons
Op die manier onderschreef Louis De Brouckère volledig de les die Émile Vandervelde trok uit de bolsjewistische revolutie over de manier waarop een socialistische revolutie al dan niet tot stand moet komen. “Aan degenen die nu socialisme eisen, onmiddellijk socialisme, moeten we durven antwoorden: nee, niet nu, niet onmiddellijk, maar na de noodzakelijke voorbereiding op de geboorte van de nieuwe maatschappij, en niet na een abortus”. De bolsjewieken en hun navolgers “kunnen alleen maar abortus plegen”. De “vroedvrouwen van de nieuwe wereld” zullen diegenen zijn “die het geduld hebben om te wachten tot de Revolutie rijp is” en die haar zullen voorbereiden door “een immense inspanning van organisatie en onderwijs” van de arbeidersklasse, met het oog op het uiteindelijk bereiken van “de overname door de arbeid van de belangrijkste productie- en ruilmiddelen”[11].
Terug naar het debat van 1909-1910
Eduard Bernstein – de eerste grote revisionist.

Eduard Bernstein (1850 – 1932)
Duitse sociaaldemocratische politicus – Wikimedia Commons
Toen de sociaaldemocratische partijen aan het eind van de 19de eeuw sterker werden, drong de kwestie van regeringsdeelname zich in de Tweede Internationale op als een belangrijk debatthema. In 1899 sloeg Bernstein een nieuwe weg in met zijn controversiële boek ‘Die Voraussetzungen des Sozialismus’. Bernstein ging de geschiedenis in met zijn uitspraak ‘De beweging is alles, het einddoel is niets’. Dit vat zijn politieke overtuiging samen, namelijk dat het socialisme het resultaat zal zijn van vele hervormingen. Maar het boek staat ook in schril contrast met alle economische theorieën van Marx. Het boek vecht de theorie van de meerwaarde aan, weerlegt de polarisatie en het historisch materialisme. Kortom, Bernstein staat bekend als de eerste grote revisionist.
In 1898 zette hij al zijn ideeën uiteen in een brief aan de conventie van de SPD (Duitse Sociaaldemocratische Partij). Hij werd tegengewerkt door Bebel, Kautsky en de jonge Rosa Luxemburg. De Conventie van Stuttgart verwierp zijn brief, net als de Conventie van Hannover in 1899. De Conventie van Dresden in 1903 verwierp de brief met 288 stemmen tegen 11, precies op het moment dat de partij electoraal doorbrak met 24% van de stemmen (en 55 zetels behaalde).
Dat politiek revisionisme vertaalde zich al snel in een debat over regeringsdeelname, zeker na Millerands verrassende toetreding tot de Franse regering Waldeck-Rousseau in 1899. Millerand wachtte niet eens op de goedkeuring van zijn partij. Dat gebeurde tegen de achtergrond van de Dreyfus Affaire (onterechte veroordeling van een Joodse officier in het Franse leger), toen Millerand, gesteund door Jean Jaurès, beweerde de Republiek te redden van het antisemitisme door een ministerpost te aanvaarden. Binnen de Franse socialistische beweging botsten twee standpunten: dat van de ‘orthodoxe’ marxist Jules Guesde en dat van Jean Jaurès.
Het eerste debat over de regeringsdeelname van de socialisten in 1900

Alexander Millerand (1853-1941). Eerste socialist die in 1899 toetrad tot de burgerlijke regering in Frankrijk – Wikimedia Commons
De toetreding van de socialist Millerand tot de Franse regering lag aan de basis van het eerste debat over regeringsdeelname binnen de 2de Internationale. Het leidde tot het Vijfde Congres van de Internationale in Parijs in 1900. Er waren drie resoluties.
1) Die van Guesde (Frankrijk) – sterk gesteund door Rosa Luxemburg (Duitsland) – was een principieel standpunt dat elke deelname van socialisten aan een burgerlijke regering verbood.
2) Die van Jaurès (Frankrijk) verdedigde de toetreding van socialisten tot regeringscoalities als weg naar de socialistische revolutie. Ze verdedigde het initiatief van Millerand.
3) Die van Kautsky (Duitsland) – een centrist – zei dat deelname geen kwestie was van principes, maar van tactiek en dat het dus een kwestie was waarin het Congres niet bevoegd was. Toch veroordeelde Kautsky individuele initiatieven zoals dat het geval was met Millerand. De rechtse Jean Jaurès zag zijn kans schoon om zich achter Kautsky’s resolutie te scharen. Die haalde een meerderheid van 29 stemmen tegen 9, waarbij elk land recht had op 2 stemmen.
België, vertegenwoordigd door onder andere Vandervelde en Anseele, stemde voor de resolutie van Kautsky. Opgemerkt moet worden dat Kautsky hier voor het eerst zijn centristische en opportunistische aard onthulde, en afweek van de principiële strijd die hij in Duitsland voerde tegen het Bernsteinisme, met name op de Conventies van Stuttgart en Hannover. Hij werd bijgevallen door Vandervelde, voor wie de Millerand-affaire een ‘academische en lokale’ kwestie was, puur tactisch en strikt Frans, zonder gevolgen over de grenzen heen.
De toetreding van de socialist Millerand tot de Franse regering lag aan de basis van het eerste debat over regeringsdeelname binnen de 2de Internationale.
“Bij het indienen van zijn resolutie legde Kautsky sterk de nadruk op de stelling dat dit een kwestie van tactiek was en niet van principe. Zolang er niet afgeweken wordt van de principes is de gekozen tactiek een zaak van elk land. Zo formuleerde hij de mening van de meerderheid van de commissie. Hij verklaarde dat het tegenstrijdig was van de Guesdisten om de politieke macht te willen veroveren in de gemeente via de stembus – bijvoorbeeld, door de positie van burgemeester te aanvaarden – en tegelijkertijd de deur van de regering snel te sluiten voorde neus van de socialisten. Er was geen wezenlijk verschil tussen politieke en bestuurlijke macht.”[12].
Eduard Anseele, de Belgische voorvechter van het ‘Bernsteinisme zonder Bernstein’

Eduard Anseele (1856-1938) – Wikimedia Commons
Eduard Anseele daarentegen, de Belgische kampioen van het ‘Bernsteinisme zonder Bernstein’, vond het niet nodig om het universele belang van deze breuk te verbergen. Hij verwelkomde de principiële verandering in een lyrische toespraak: “Wat het meest betekenisvol is in de resolutie van Kautsky, is dat ze het idee uitdrukt dat de overwinning van het socialisme niet het resultaat kan zijn van een overrompeling, maar enkel van lang en geduldig werk. Dat is een breuk met het verleden. Tot nu toe hebben we het geloof in de grote dag van de revolutie gepredikt, net zoals de kerk haar kudde verwijst naar de heerlijkheden van de hemel, of de bourgeoisie almacht toekent aan politieke vrijheid. Daardoor is het idee ontstaan dat we tot de dag van de revolutie stil kunnen zitten met onze handen in de schoot. Vanaf vandaag zullen nieuwe tactieken worden toegepast: de tactiek van onophoudelijk en onvermoeibaar werken van dag tot dag – en dat betekent niet, zoals Guesde vreest, een verzwakking van het socialistische bewustzijn. Het is gemakkelijk om jeugdige en enthousiaste harten te inspireren voor de laatste grote strijd; het is veel moeilijker om dag na dag de kleine, irritante taken uit te voeren die op de leden van een organisatie rusten. Het is glorieus om barricades te bouwen, het is even glorieus om dat andere werk te doen. We bewijzen alle eer aan de vroegere hoofdrolspelers van de revolutie, maar we moeten de waarde niet onderschatten van degenen die vandaag methoden gebruiken die beter zijn aangepast aan de huidige omstandigheden”. Toch vond zelfs Anseele het nodig om deze schaamteloze uitlating van reformisme af te zwakken met een revolutionaire zin. “Hoewel we alleen vreedzame en wettelijke middelen gebruiken om ons doel te bereiken, zal de laatste strijd ons niet bespaard blijven, want de bourgeoisie zal zich haar politieke en economische macht niet laten afnemen zonder zich te verzetten”[13].
Het zesde congres van de 2de Internationale (1904 Amsterdam) verwierp principieel elke regeringsdeelname

Het zesde congres van de Tweede internationale. Een deel van de afgevaardigden met Anseele (2de van rechts) en Vandervelde (6de van rechts) – Wikimedia Commons
De kwestie werd nog crucialer op het Zesde Congres van de Internationale in Amsterdam in 1904. De BWP werd er vertegenwoordigd door 38 afgevaardigden van de in totaal 470 deelnemers. Het werd de eerste grote confrontatie binnen de Internationale over de kwestie van de regeringsdeelname. De protagonisten ter rechterzijde waren Jaurès (Frankrijk), Vandervelde (België) en Adler (Oostenrijk), terwijl de protagonisten ter linkerzijde Bebel (Duitsland), Kautsky (Duitsland), Plechanov (Rusland), Lenin (Rusland), Luxemburg (Duitsland), Guesde (Frankrijk) en De Leon (Verenigde Staten) waren.
Er waren drie resoluties.
1) Die van De Leon, die de resolutie van Kautsky van het Congres van Parijs omkeert en veroordeelt. Kautsky had ondertussen op het Duitse Congres in Dresden (1903) een zelfkritiek geleverd op zijn standpunt op het Congres van Parijs. De resolutie van De Leon kreeg slechts één stem, die van hem zelf.
2) De resolutie Adler-Vandervelde veroordeelde de resolutie Kautsky niet, maar somde de voor- en nadelen van regeringsdeelname op. Ze haalde het niet omdat de stemmen staakten: 21 tegen 21.
3) De derde resolutie, Dresden-Amsterdam genoemd omdat ze de essentie van de Duitse resolutie van Dresden (1903) overnam, verwierp de deelname en kreeg een meerderheid van 25 stemmen tegen 5. Er waren 12 onthoudingen, waaronder de twee Belgische stemmen. Opnieuw was het Anseele die deze onthouding het best verduidelijkte: “Anseele, die in 1900 enthousiast de ‘nieuwe tactiek’ had toegejuicht, verwees naar de ervaringen van de Belgische staking voor het stemrecht in 1902. Ondanks de overheersende opportunistische invloed in haar leiding had de Belgische Partij in 1902, onder druk van de militante massa’s, besloten tot een algemene staking voor algemeen kiesrecht. Hoewel de massa’s de strijd met de grootste vastberadenheid aangingen, wachtten de leiders slechts op een gunstig moment om de strijd af te blazen en tot een vergelijk te komen met de burgerlijke partijen, met als gevolg dat de beweging volledig instortte en zware verliezen leed. Met betrekking tot die strijd zei deze openlijke aanhanger van het reformisme:
‘En als op een dag een fractie van de bourgeoisie ons , het algemeen kiesrecht, verplicht volksonderwijs en de invoering van een wetgeving voor arbeidsbescherming zou aanbieden, op voorwaarde dat we een deel van de verantwoordelijkheid voor de regeringsmacht op ons zouden nemen. Wee degene die dat zou weigeren en de Belgische Partij terug in nieuwe hecatomben zou duwen. Wee de Belgische socialisten die de voorkeur geven aan bloedige straatgevechten boven hervormingen – ook al dragen die hervormingen de stempel van de regering’.
En, vooruitlopend op een argument dat sindsdien in eindeloze variatie is herhaald door de coalitiepolitici van alle landen, verklaarde hij dat er geen enkele manier bestond om onmiddellijk de volledige regeringsmacht te krijgen, als intussen een deel van die macht werd geweigerd, dit betekende dat de vijandige klasse het monopolie op de regeringsmacht zou behouden.”[14]
Het debat ging door na het Zesde Congres van de Internationale
Gedurende deze jaren woedde het debat in elk land. In Frankrijk, Guesde versus Jaurès. In Rusland, Plechanov en Lenin tegen Martov. In Engeland, Hyndman tegen Henderson en McDonald. In de Verenigde Staten, De Leon, Hillquit en Debs tegen Gompers.
En in België? Vandervelde bewaakte de ideologische vrede. In veel partijen was de zwakte van links dat het zich laat beduvelen om de eenheid van de partij te bewaren. In België was het probleem vooral de afwezigheid van debat en ideologische zwakte.
In veel partijen was de zwakte van links dat het zich laat beduvelen om de eenheid van de partij te bewaren. In België was het probleem vooral de afwezigheid van debat en ideologische zwakte.
Omdat het Zevende Congres van de Internationale in Stuttgart in 1907 al voornamelijk in beslag werd genomen door het debat over de Oorlog (met Lenins standpunt over het omzetten van oorlog in revolutie), werd de BWP niet meer gepusht om een duidelijk standpunt in te nemen over regeringsdeelname. Tot 1909, toen het ‘marxistische’ standpunt voor het eerst openlijk naar voren kwam; een standpunt dat werd verdedigd door Louis De Brouckère.
Herlancering van het debat in de BWP in 1909-1910

Algemeen stemrecht – openclipart.org
In 1893, na hevige rellen, verving het algemeen meervoudig stemrecht het Cijnskiesrecht (dat gebaseerd was op iemands financiële middelen). Voortaan had elke man ouder dan 25 jaar recht op één stem, maar bepaalde kiezers (vaders van gezinnen, eigenaars van onroerend goed of houders van een diploma secundair onderwijs) konden tot drie stemmen verzamelen. De gevolgen van de hervorming van de kieswet waren al merkbaar bij de eerstvolgende verkiezingen van 14 oktober 1894. Hoewel de BWP geen geld had om de verkiezingscampagne te financieren, behaalde ze voor het eerst parlementaire zetels in België. 28 socialisten, 20 liberalen en 104 katholieken vormden het nieuwe parlement in 1894.
De meerderheid van de Katholieke Partij brokkelde langzaam maar zeker af en bij de verkiezingen van 1908 was die al teruggebracht tot 8 stemmen. Op een totaal van 166 zetels behaalden de liberalen er 43 en de socialisten 35. Met het oog op de verkiezingen van 1910 stak het debat de kop op over een mogelijke antiklerikale socialistische regeringsalliantie met de Liberale Partij.
Wat te denken over de beslissing van het Congres van Amsterdam (1904)? Dat was in mei 1909 de inzet van een polemiek tussen Louis Bertrand en Louis De Brouckère in de kolommen van Le Peuple.
Polemiek tussen Bertrand en De Brouckère
Louis Bertrand was een duidelijk voorstander van een regeringscoalitie met de liberale partij: “De liberalen stelden een programma van democratische hervormingen voor waar de socialisten het mee eens waren en dat ze hoe dan ook zouden moeten doorvoeren als ze alleen aan de macht zouden komen. Een homogene socialistische regering zou de staatsstructuren moeten behouden, in het bijzonder de ordehandhavers, en dus ook de begrotingen die ze zou moeten goedkeuren. Het huidige verzet van de socialisten tegen het stemmen over begrotingen was daarom niet onverenigbaar met socialistische samenwerking met een eventuele liberale regering. (…) Met andere woorden, voor Bertrand omvatte de socialistische strategie van de klassenstrijd een uitgebreide en veralgemeende samenwerking met ten minste een deel van de bourgeoisie: haar liberale en progressieve fractie.“[15] Met betrekking tot de resolutie van Amsterdam “betwistte” Louis Bertrand ”de bevoegdheid van de Internationale om de socialistische tactiek van de nationale partijen te bepalen”[16].
Voor Louis De Brouckère daarentegen stond dit niet ter discussie, aangezien de 2de Internationale de regeringsdeelname onherroepelijk had veroordeeld. Voor hem was de staat een instrument van onderdrukking van het proletariaat door de kapitalistische klasse als geheel, ondanks de verschillen die er in de schoot van de bourgeoisie konden bestaan. Voor De Brouckère kunnen er in een burgerlijke maatschappij geen “socialistische ministers zijn als gevangenen van de kapitalisten die verplicht zijn hen te dienen tegen de arbeiders”[17]. Aangezien de staat een instrument is van de heersende klasse, “kan de socialist die ermee instemt om die machine te bedienen, wat zijn persoonlijke gevoelens ook mogen zijn, deze alleen bedienen tegen het proletariaat in. De stemming over begrotingen, zoals die voor oorlog, binnenlandse zaken en justitie, zou de socialisten ook verantwoordelijk maken voor de onderdrukking van arbeiders, net zoals ze het onmogelijk zou maken een noodzakelijke, antimilitaristische campagne te voeren. Op die manier zouden de socialisten ambtshalve de pleitbezorgers worden van de bourgeoisie bij de proletariërs”[18].
Alleen de klassenstrijd is doorslaggevend voor het verkrijgen van hervormingen en voor het veroveren van de macht, want “het bewuste proletariaat zou de maatschappelijke regering pas overnemen als het in staat zou zijn de stem van zijn kiezers met geweld te ondersteunen en elk verzet daartegen te breken”[19]. Op dat moment “zou de socialistische macht worden opgericht op de ruïnes van de vorige orde”[20].
Voor De Brouckère was deelname aan een burgerlijke regering dus geen tactische kwestie, maar een principekwestie, bepaald door het uiteindelijke doel.
De Brouckère slaagde in oktober 1909 er in het debat over regeringsdeelname op vier vergaderingen van de Algemene Raad van de BWP op tafel te leggen. In november en december deed hij dat in de districtsfederaties. De Algemene Raad van 22 december besloot de kwestie voor te leggen aan het Partijcongres.

Dit congres van de BWP-POB werd met spoed bijeengeroepen op 6 februari 1910, vooruitlopend op de verkiezingen die gepland waren voor 22 mei 1910 – Wikimedia Commons
Het BWP-congres van 6 februari 1910
Drie resoluties werden voorgelegd aan het congres[21].
1) De resolutie Vandervelde had een dubbelzinnige oorsprong en probeerde verschillende standpunten met elkaar te verzoenen. Vandervelde had een eerste poging gedaan op de Algemene Raad van 27 oktober 1909. Omdat zijn standpunt zo dubbelzinnig was en geen duidelijk antwoord gaf, werd ze verworpen door de federaties. Ze werd vervolgens ‘aangepast’ door de bijdragen van Jules Destrée, een pleitbezorger voor regeringsdeelname, en van de rechtse groep Bertrand-Anseele-Troclet, die aanvoerde dat het om een tactische kwestie ging. De resolutie-Vandervelde werd dus voorgesteld als een resolutie van de parlementairen en pleitte duidelijk voor deelname aan een regeringscoalitie van zodra de kans zich voordeed.

Louis De Brouckère (1870-1951) – www.marxist.org
2) De resolutie-De Brouckère werd op 13 oktober 1909 aan de Algemene Raad voorgelegd. Ze verzette zich tegen regeringsdeelname in een burgerlijke maatschappij. De resolutie verzette zich ook tegen systematische steun aan een burgerlijke regering en tegen het stemmen over begrotingen. Deze resolutie van De Brouckère als directeur van Le Peuple werd gesteund door twee federaties, die van Brussel en die van Antwerpen.
De resolutie-De Brouckère verzette zich tegen regeringsdeelname in een burgerlijke maatschappij.
3) Het amendement Huysmans-Vandersmissen steunde het principiële standpunt van de resolutie-De Brouckère, maar stelde een uitzondering voor op de algemene regel van het verwerpen van begrotingen, en dat om steun voor belangrijke hervormingen mogelijk te maken. Ze verwoordde de bezorgdheid van de Brusselse vakbondsleden.
Voor de eerste keer in de BWP werden in een programmatisch debat antagonistische standpunten ingenomen.
De stemming bekrachtigde wat al lang het onderliggende, maar nooit duidelijk uitgesproken standpunt van de BWP-leiding was: 202 stemmen voor Vandervelde, 77 stemmen voor De Brouckère, 23 stemmen voor Huysmans-Vandersmissen. Een derde van het congres stemde niettemin voor de weigering om deel te nemen aan een burgerlijke regering.
De resolutie-Vandervelde
Het vergt veel fijnzinnig manoeuvreerwerk van “de Patron” om de debatten te beslechten en ze in de richting te sturen van een opportunistisch en revisionistisch resultaat. De resolutie die op 6 februari 1910 door twee derde van het congres werd aangenomen is er de perfecte illustratie van.

De Patron
“ALGEMEEN BELEID: overwegende dat de Arbeiderspartij noch de belangen in gevaar kan brengen waarvan zij de hoedster is, noch haar systematische steun kan verlenen aan een bourgeoisregering, noch zich er bij voorbaat toe kan verbinden systematisch het bestaan van een regering onmogelijk te maken die vastbesloten is de dringende democratische hervormingen door te voeren die de arbeidersklasse eist, verklaart het Congres:
– dat de Belgische arbeiders het grootste belang hebben bij de omverwerping van de klerikale meerderheid en dat geen enkele burgerlijke partij een meerderheid in het parlement krijgt;
– waarschuwt de arbeidersklasse voor de gevaren van een beleid dat, onder het voorwendsel van een ‘blok’ of anti-klerikale coalitie, de onafhankelijkheid van de Werkliedenpartij zou ondermijnen en vestigt de aandacht van de militanten op de noodzaak om in alle omstandigheden te bevestigen dat, na de overwinning van de oppositiepartijen, de partij haar volledige vrijheid van handelen zal behouden;
– dat haar beleid zal zijn wat het altijd is geweest: een klassenbeleid;
– dat haar houding ten opzichte van een eventueel te vormen regering uitsluitend geïnspireerd zal zijn door de belangen van het proletariaat en in het bijzonder zal afhangen van de houding die deze regering zal aannemen ten opzichte van het algemeen kiesrecht en de andere politieke en sociale hervormingen die de arbeidersklasse nastreeft.
REGERINGSDEELNAME: Het Congres, gelet op de resoluties van het Internationaal Congres van Parijs, bevestigd door het Congres van Amsterdam, verklaart:
– dat het in eerste instantie, conform de resoluties van deze Congressen, de individuele deelname weigert in welk ministerie dan ook van bepaalde socialisten, zonder de instemming van de Werkliedenpartij en dat, als dat het geval zou zijn, deze zogenaamde socialisten, zich door dat feit alleen uitsluiten van de Partij en van de Internationale van de Arbeiders;
– dat, voor de rest, de kwestie van regeringsdeelname ‘een kwestie van tactiek is, niet van principe’ (Resolutie van Parijs) en dat ze zal moeten worden opgelost door een Partijcongres op de dag waarop de kwestie zich in de praktijk aandient;
– dat de politieke opdracht van de Arbeiderspartij, die voornamelijk bestaat uit het verdedigen van de belangen van de arbeidersklasse en het propageren van de meest radicale oplossingen die haar revolutionaire ideaal van sociale verandering het dichtst benaderen, tot nu toe voornamelijk werd vervuld in haar kritische en oppositionele aspect, maar dat de dag zal komen waarop zij zich zal moeten manifesteren in haar constructieve en gouvernementele aspect en dat op die dag de Werkliedenpartij in staat zal zijn de verantwoordelijkheden van de macht op zich te nemen en haar onmiddellijke programma en haar ideale programma in realiteit om te zetten door steeds perfectere benaderingen.”[22]
De ‘marxistische’ tendens
Afgewezen door de stemming op het Congres, nam Louis De Brouckère ontslag als directeur van Le Peuple. Hij bleef echter in het Partijbureau, terwijl zijn aanhangers vertrokken. Hij verenigde ze in een studiegroep, de Groupe Socialiste Révolutionnaire, die trouw bleef aan de BWP.

Henri De Man (1885-1953) – Wikimedia Commons
De twee ‘marxistische’ protagonisten Louis De Brouckère en Henri De Man kwamen aan het hoofd te staan van de Centrale d’Education Ouvrière (Centrale voor Arbeidersvorming), die in maart 1911 werd opgericht. In april 1911 sloten beide zich aan bij het Luikse tijdschrift Lutte des Classes, dat – om zo te zeggen – ‘marxisten zonder Marx’ samenbracht tegen ‘Bernsteinisten zonder Bernstein’. Het tijdschrift zou in die periode tussen de 5.000 en 7.000 abonnementen hebben gehad.
De twee hoogstopgeleide marxisten, De Brouckère en De Man, zagen de Centrale d’Education Ouvrière als hun bastion in de strijd tegen het revisionisme van de BWP. Ze trokken zich met andere woorden terug in de vormings- en vakbondssfeer. Ze verlieten het actieve leven van de partij en namen verzoenende standpunten in om de eenheid van de partij te bewaren. Ze formuleerden geen perspectieven voor een positieve praktijk en distantieerden zich van de stroming van het revolutionaire syndicalisme die zich verzette tegen de feitelijke alliantie met de liberalen.
Louis Bertrand publiceerde een artikel op 15 augustus 1910 in het Duitse revisionistische tijdschrift Die Sozialistische Monatsheften. Het was allicht die publicatie die, enkele maanden later, in maart 1911, de reactie uitlokte van de twee Belgische marxisten in Die Neue Zeit. In zijn artikel prees Louis Bertrand het reformistische werk van de BWP en beweerde hij dat de partij zeer eensgezind was over haar revolutionaire doel: de radicale verandering van de maatschappij. Aan de andere kant was ze echter verdeeld over de manier waarop dat moest gebeuren. Er heerste nu “eenmaal spanning tussen een hervormingsgezinde meerderheidstendens en ‘een onbuigzame strekking’ ”.[23]
De Marxistische tendens maakte een flamboyante kritiek op de praktijk van de BWP in 2 artikels in ‘Die Neue Zeit’ in 1911.
Die ‘onbuigzame strekking’ diende Bertrand met de twee artikels in ‘Die Neue Zeit’ indirect van antwoord door middel van een flamboyante kritiek op de realiteit van de BWP. Henri De Man focuste op de afwezigheid van ieder ideologische reflectie en Louis De Brouckère legde de nadruk op de stompzinnigheid van het ‘bekrompen’ parlementarisme.
De Brouckère: regeringsdeelname zal geen schitterende periode inluiden voor het proletariaat
Toen De Man en De Brouckère hun aanklacht tegen het revisionisme van de BWP publiceerden, was de teerling al geworpen. Het BWP-Congres van 6 februari 1910 had het debat beslecht dat niet meer was geweest dan een korte uitbarsting. Het was slechts een kwestie van tijd voordat de leiding van de BWP de eerste de beste gelegenheid aan zou grijpen om in een burgerlijke regering te stappen.
Het karakter van de teksten in ‘Die Neue Zeit’ kan niet begrepen worden zonder kennis van het bovenstaande. Zoals Louis De Brouckère zelf zegt, leidt hij niet langer het ideologische debat – dat hij verloren heeft – maar probeert hij met praktische argumenten de illusie te bestrijden, dat het aangaan van een regeringscoalitie met de Liberale Partij het begin zou zijn van een schitterende periode voor het proletariaat.
Die belofte komt niet alleen van zij die door De Brouckère ‘de meest enthousiaste – en de meest naïeve’ worden genoemd (Bertrand en Anseele), maar ook van ‘de meest bedachtzame en de meest serieuze’ (Vandervelde). Hij citeert in het bijzonder kameraad Vandervelde, die “er alles aan deed om aan te tonen dat het hierbij niet langer zou gaan om een nieuwe kanteling van de oude klerikaal-liberale balans, die al zesentwintig jaar gebroken was, maar om een beslissende gebeurtenis: ‘de democratie zou volop opbloeien’ ”[24].
De rooskleurige toekomst hangt uitsluitend af van de klassenstrijd
De Brouckère argumenteerde op het niveau van wat voor hem een partij van “praktische resultaten” was geworden. Hij wilde aantonen dat de stralende toekomst van het Belgische socialisme enkel afhing van de klassenstrijd en niet van een regeringsdeelname.
De stralende toekomst van het Belgische socialisme zal enkel van de klassenstrijd afhangen en niet van een regeringsdeelname.
Hij ging van start met aan te tonen dat ondanks de bliksemsnelle opkomst van de socialisten in het parlement sinds de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht (voor mannen) in 1893, de resultaten maar mager waren gebleven. Vervolgens ontkende hij dat een alliantie met de Liberale Partij, van nature een aarts burgerlijke partij, de deur zou openen naar radicale hervormingen. De Brouckère verzette zich dus tegen het parlementarisme van de BWP, maar bij gebrek aan revolutionaire vooruitzichten beperkte hij zich tot het schetsen van de strijd voor algemeen, enkelvoudig stemrecht als het enige alternatief. Dit is de dubbelzinnigheid van een analyse die niettemin de vinger legt op veel van de oorspronkelijke zonden van de BWP. Laten we het betoog van Louis De Brouckère volgen.
De Brouckère toonde aan dat, ondanks de bliksemsnelle opkomst van de socialisten in het parlement, de resultaten maar mager waren gebleven.
Een partij gebaseerd op klasseninstinct of klassenbewustzijn
Het begint al bij de oprichting. Louis De Brouckère herinnert zich dat de BWP oorspronkelijk een federatie was van arbeidersgroepen, waarvan de overgrote meerderheid bestond uit coöperaties, onderlinge maatschappijen, vakbonden en – in relatief kleine aantallen eigenlijke politieke verenigingen. “Toen deze elementen zich verenigden, was dat niet zozeer om een gemeenschappelijk ideaal te verwezenlijken. Ze werden veeleer gedreven door het nogal duistere gevoel dat ze gemeenschappelijke belangen hadden om in de politieke arena te verdedigen tegen alle burgerlijke partijen. (…) De groepering van belangen is spontaner; het is vooral een kwestie van KLASSE-INSTINCT. Partijen die hun leden verenigen in het nastreven van een specifiek socialistisch ideaal zijn meer het product van KLASSE-BEWUSTZIJN. Instinct en bewustzijn zijn even noodzakelijk voor een actief en gezond bestaan. De Belgische Werklieden Partij heeft blijk gegeven van een krachtig instinct dat haar lange tijd groot heeft gemaakt, maar wat haar ontbrak waren een zuiver geweten en een duidelijke visie op het te bereiken doel, met andere woorden: het ontbrak haar enigszins aan cultuur en theorie. En dat heeft de beweging van bij haar ontstaan en op het beslissende moment uiterst zwak gemaakt, zoals blijkt uit de studie van haar geschiedenis”.[25]
Louis De Brouckère wees er onmiddellijk op dat het kortstondige bestaan van socialistische groeperingen en hun theoretische zwakte een ernstig gevaar vormden: “Te vrezen viel dat de burgerlijke democratie de beweging zou recupereren door middel van de campagne voor algemeen kiesrecht die het land in beweging begon te brengen.“[26] Een bewijs hiervan kan worden gevonden in een artikel gepubliceerd in november 1883 waarin Louis Bertrand er voor pleitte de onderlinge hulporganisaties en syndicale verzetsverenigingen samen te brengen in een grote Werkliedenpartij met een minimumprogramma waaraan later andere, meer diepgaande en radicale hervormingen zouden worden toegevoegd als de noodzaak zich voordeed. Dit is hoe de BWP in 1885 werd opgericht, waarbij een onschuldiger naam werd gekozen dan die van Socialistische Partij, een term die op dat moment nog steeds veel arbeiders zou afschrikken.[27]
De meest glorieuze periode van de BWP
Voor Louis De Brouckère was dit het begin van de meest glorieuze periode van zijn partij, die eindigde tegen het einde van de eeuw en waarin hij “onze arbeiders vol energie [ziet] en bezield door een zeer groot enthousiasme”[28]. Hij bemerkte een bijzonder briljante algemene beweging in België, met coöperaties in volle bloei en volkshuizen in elk groot centrum; met instrumenten en symbolen van de morele en materiële solidariteit die de gemeenschappelijke actie samenbond. Het was daar dat “propaganda voor het algemeen stemrecht, allerlei agitatiecampagnes, volksvergaderingen en grote demonstraties werden georganiseerd. Op de rode dagen van opstand, die zo talrijk waren in die woelige tijden, stroomde de menigte naar het Volkshuis”[29]. Er waren veel stakingen tijdens deze periode, en ze hadden een bemoedigend succes.
In acht jaar tijd – van 1886 tot 1894 – werden negen sociale wetten aangenomen, waaronder een wet die, na de rellen van 1886, het werk van vrouwen en kinderen regelde. België was zelfs het eerste land, na de Verenigde Staten, dat het wapen van de algemene staking ontdekte. Dat leidde tot een onbetwistbare overwinning in 1893 met de invoering van het meervoudig algemeen stemrecht. België had nu 1.300.000 kiezers in plaats van 130.000. Sommigen van hen hadden natuurlijk (nog wel) twee of drie stemmen.

De algemene staking van 1893 in België. Na de staking werd het Algemeen Meervoudig Stemrecht ingevoerd. Eugène Laeremans Wikimedia Commons
De periode van stagnatie en bekrompen pragmatisme
Voor Louis De Brouckère brak toen een periode aan van stagnatie en bekrompen pragmatisme. Hij had harde woorden voor de veronachtzaming van de theorie, voor een beleid dat gericht was op onmiddellijke resultaten en niet verder keek dan zijn neus lang was. “De BWP wil een partij zijn van mannen van actie die zich alleen bezighouden met de feiten, met de onmiddellijke werkelijkheid, en die zich gedragen naar de omstandigheden en niet volgens de formules van kabinetsgeleerden”[30]. Het is als zeilen zonder kompas en kaarten, zegt Louis De Brouckère. “Zolang de zee kalm is en de lucht helder, is alles in orde. Maar als er een storm opsteekt; als het schip in gevaarlijke zeestraten terechtkomt, laten deze al te praktisch gerichte zeelui hun schip stranden op verborgen riffen, die hun voorgangers al hadden verkend door peillood uit te werpen.”[31]
De Broukère had harde woorden voor de veronachtzaming van de theorie, voor een beleid dat gericht was op onmiddellijke resultaten
Het parochialisme en het niet-politieke karakter van coöperaties
Louis De Brouckère had vooral kritiek op het parochialisme van de coöperaties en het niet-politieke karakter van de vakbonden. Henri De Man werkte deze kritiek veel gedetailleerder uit. Hij wijdde een deel van zijn artikel aan de “Belgische volksaard”[32], die “minachting [heeft] voor alles wat ontsnapt aan de ‘gezonde’ intelligentie van de gewone kruidenier, in één woord, voor de wetenschap”[33]. De Man: “Op die manier is de theorie van het Belgische revisionisme dus niets anders dan de ontkenning van de theorie. Volgens hen (de revisionisten n.v.d.r.) moet de tactiek van de partij niet verwijzen naar een precieze algemene opvatting van het proletarische principe van klassenstrijd, noch naar een algemene kritiek van sociale en politieke omstandigheden, gebaseerd op historische ervaring en op de studie van de kapitalistische maatschappij, maar naar de ‘gezonde menselijke rede'”.[34]
De Brouckère is het volledig eens met dit oordeel: “In Duitsland bracht het verzet van de bourgeoisie, samen met de duur en de moeilijkheden van de strijd, Bernstein ertoe om al in 1896 het revisionisme te prediken. In België daarentegen brachten dezelfde gebeurtenissen ons ertoe het ‘revisionisme in de praktijk’ te brengen. De arbeidersbeweging nam een bekrompen materialisme aan en streefde overal slechts naar kleine winsten, kleine hervormingen, kleine voordelen binnen het kader van het burgerlijke milieu. In plaats van de wereld te veranderen naar haar eigen beeld, veranderde ze zichzelf naar het beeld van de kapitalistische wereld. De arbeiderscoöperaties werden kruideniersorganisaties en de politiek van de arbeidersbeweging liep school bij de burgerlijke partijen. Dat is wat men het tijdperk van de praktische geest heeft genoemd, het tijdperk van de verwezenlijkingen.”[35]
De Man noch De Brouckère kwamen terug op het debat dat het jaar voordien had plaatsgevonden over mogelijke regeringsdeelname. Ondanks De Mans harde kritiek op zijn partij was hij optimistisch. Hij zag de taak van de marxisten als “een structurele verbetering van onze vormingsorganisatie”[36].
De Brouckère: naarmate de BWP zich meer op het parlementaire werk concentreerde, behaalde ze steeds minder diepgaande hervormingen.
De Brouckère beperkt zich echter tot waarschuwingen voor een deelname aan een antiklerikale regering. Hij analyseert hoe de bourgeoisie de katholieke partij nieuw leven inblies om de opkomst van de socialisten tegen te gaan, met als gevolg dat de BWP afgleed naar een alliantie met de Liberale Partij. Hij laat zien hoe de BWP steeds minder diepgaande hervormingen doorvoerde naarmate de partij zich meer op het parlementaire werk concentreerde. Hij waarschuwt voor de concessies die de partij zou moeten aanvaarden om als linkervleugel van de liberale partij in de regering te komen en in haar voetsporen te treden.
Louis De Brouckère laat zien dat door deze onopgemerkte verschuiving de BWP het vertrouwen in haar autonome kracht heeft verloren. “In plaats van op deze situatie te reageren met een meer uitgesproken proletarisch beleid, bakt ze zoete broodjes met de liberalen, laat ze zich door hen meeslepen in een uitsluitend antiklerikale reactie en dreigt ze morgen opgeslokt te worden en te degenereren tot een links blok dat optreedt als agent en medewerker van de kapitalistische macht.”[37]
Een achterhoedegevecht
Het ging om een achterhoedegevecht. De Brouckère wist als geen ander dat het slechts een kwestie van tijd was voor de partij in een regering zou stappen. Hij is er echter van overtuigd dat het socialisme er niet ten onder van zal gaan. “Mijn vertrouwen in de toekomst van het proletariaat is onwankelbaar. Het kent geen definitieve nederlaag. Een tactische fout kan tot mislukkingen leiden: dat soort ervaringen kan echter een leerschool zijn en een aanloop naar schitterende overwinningen.”[38]
Het vervolg
Wat volgde was helemaal niet zo briljant. De BWP organiseerde opnieuw een algemene staking voor algemeen stemrecht in 1913, maar zorgde er tegelijkertijd voor dat er geen rebellie van kwam of dat er zelfs maar sprake was van een verstoring van de openbare orde. Louis De Brouckère en Henri De Man voegden zich opnieuw bij de gelederen toen Emile Vandervelde in 1914 toetrad tot het oorlogskabinet. De Brouckère trok zich vervolgens terug uit de voorste gelederen van de partij en publiceerde in 1921 een tekst voor de Socialistische Unie over arbeiderscontrole. De Man daarentegen keerde met overtuiging terug na een studiereis in de Verenigde Staten waar hij de verdiensten van het Taylorisme had ontdekt. In 1926 publiceerde hij zijn belangrijkste anti-marxistisch werk, Au-delà du marxisme (Voorbij het marxisme, Die Psychologie des Sozialismus). In 1932, midden in de economische crisis, riep de partij zijn hulp in en werd hij de auteur van het beroemde Plan van de Arbeid. Hij was minister van 1935 tot 1938 en volgde Emile Vandervelde op als voorzitter van de BWP in 1939. Toen de nazi’s het land binnenvielen, publiceerde hij zijn Manifest waarin hij de Partij opriep zich niet te verzetten. Hij bepleitte de fascistische bezetting als “de ineenstorting van een verrotte wereld”; een wereld die nieuwe kansen bood en de weg vrijmaakte voor “Europese vrede en sociale rechtvaardigheid”.
Jo Cottenier
De biografie van Jo Cottenier kan je hier lezen.
Wie graag het essay van Jo als PDF-document wil, kan een email sturen naar fondationjocottenierstichting@gmail.com.
[1] « Un aspect de la lutte des tendances socialistes – Le mouvement ouvrier en Belgique (1911) » door HENRI DE MAN en LOUIS DE BROUCKERE. IN 1965 voor het eerst vertaald uit het Duits door RENE DEPREZ en ingeleid door MAXIME SZTEINBERG. Henri De Man en Louis De Brouckère vormden in 1911 de ‘marxistische’ oppositie in de BWP.
Hieronder nog enkele begrippen die in essay veelvuldig voorkomen:
Reformisme is het streven naar hervormingen BINNEN het bestaande kapitalistisch systeem. Het is een stroming binnen de arbeidersbeweging die zich afzet tegen de revolutionaire stroming die een systeemverandering voorstaat.
De revolutionaire stroming (de revolutionairen) streven naar het socialisme en willen dat bereiken via een sociale omwenteling van onderuit. Wat niet wil zeggen dat deze stroming tegen hervormingen is. Maar zij stellen deze hervormingen in functie van hun streven naar een socialistische omwenteling. Deze stroming steunt zich op het marxisme.
De Tweede Internationale was een internationale organisatie die opgericht werd op 14 juli 1889. Het verzamelde alle toenmalige socialistische politieke partijen en vakbonden.
Revisionisme is een stroming binnen de arbeidersbeweging die het marxisme willen herzien (reviseren). Revisionisme is nauw verwant met het reformisme.
[2] Eduard Bernstein was een Duits sociaaldemocratisch politicus. Vanaf 1896 nam Bernstein afstand van het traditionele marxistische idee dat alleen een maatschappelijke omwenteling de kans biedt om de positie van het proletariaat blijvend te verbeteren. Hij profileerde zich als de eerste revisionist die een revisie (herziening) van het marxisme bepleitte. Op het partijcongres van de Duitse sociaaldemocratische partij te Hannover in 1899 werden zijn stellingen door de Duitse partij verworpen. Dit verhinderde niet dat zijn ideeën zich verspreiden in andere sociaaldemocratische partijen van de Tweede Internationale. Ook in de BWP vonden zijn ideeën ingang. Vandaar dat De Brouckère en De man spraken van een opduikend “Bernstein-vrije revisionisme” – een “Bersteinisme zonder Bernstein” in de BWP. Zie meer hierover verder in de tekst onder de titel “Eduard Bernstein – de eerste grote revisionist”.
[3] Na de publicatie in Die Neue Zeit wilden de auteurs hun artikels ook publiceren in de BWP-kranten, maar ze vingen er bot. Zelfs in de vier volumes van Louis de Brouckères Oeuvres Choisies liet het Instituut Emile Vandervelde na deze artikels te publiceren. Het was duidelijk dat de leiding van de BWP de inhoud van de twee artikels verborgen wilde houden voor haar leden. De twee artikels werden pas naar het Frans vertaald in maart 1965 door René Deprez. Ze werden nadien gepubliceerd in ‘Le mouvement ouvrier en Belgique (1911)’.
[4] Résolution sur l’attitude du Parti Ouvrier vis-à-vis des gouvernements bourgeois. Deze resolutie werd ingediend door Emile Vandervelde, op 6 februari 1910, op het XXVe jaarcongres van de BWP. Gepubliceerd in ‘Le mouvement ouvrier en Belgique (1911)’ p. 182-183.
[5] Resolutie voorgelegd door Louis de Brouckère aan de Algemene Raad op 13 oktober 1909. Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 183.
[6] Toespraak tot het XXV Congres. Geciteerd door Szteinberg in ‘Le mouvement ouvrier en Belgique (1911)’, p. 24.
[7] Ibid.
[8] Stengers Jean. “Belgique et Russie, 1917-1924: ‘Gouvernement et Opinion Publique’”. In: Revue belge de philologie et d’histoire, tome 66, fasc. 2, 1988. Histoire – Geschiedenis. pp. 296-328. Geciteerd in p. 301. Zie ook: https://www.persee.fr/doc/rbph_0035-0818_1988_num_66_2_3628
[9] La ‘Troisième Internationale’, in Le Peuple, 25 maart 1919, gereproduceerd in L. De Brouckère, Oeuvres choisies, tome 4, Le Journaliste, Brussel, 1962, p. 325.
[10] In L. De Brouckère, Oeuvres choisies, vol. 3, Le Défenseur de la Paix, Brussel, n.d., p. 353.
[11] Les trois promesses du Bolchevisme. Lezing gegeven in Oxford op 18 mei 1921, in E. Vandervelde, Réalisations socialistes. Notre action d’après-guerre, Brussel, 1923, pp. 196-224.
[12] The rise and fall of the second international, J. Lenz, International Publishers, New York, Copyright 1932, door International Publishers Co, Inc. p. 32.
[13] Ibid. p. 45
[14] Ibid. p. 45
[15] Geciteerd door Szteinberg in Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 19-20.
[16] Ibid.
[17] L. De Brouckère in Le Peuple, mei 1909.
[18] Ibid.
[19] Ibid.
[20] Ibid.
[21] Beschreven door Szteinberg in Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 22-23.
[22] Le mouvement ouvrier en Belgique (1911) p. 182-183.
[23] Het was Bertrands bijdrage die de inspiratie vormde voor de artikels in Die Neue Zeit, gepubliceerd in 1965 in Le mouvement ouvrier en Belgique (1911).
[24] Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 119.
[25] Ibid. p. 88-89.
[26] Ibid. p. p. 85.
[27] Beschreven in Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 86-87.
[28] Le mouvement ouvrier en Belgique (1911), p. 89.
[29] Ibid. p. 90.
[30] Ibid. p. 95.
[31] Ibid. p. 95.
[32] Ibid. p. 61-63.
[33] Ibid. p. 62.
[34] Ibid. p. 62.
[35] Ibid. p. 146.
[36] Ibid. p. 79.
[37] Ibid. p. 147.
[38] Ibid. p. 147-148.