stadsvernieuwing via de huiskamer naar de publieke ruimte brengen

dinsdag 21 juli 2015 22:11
Spread the love

Het zijn hoogdagen voor elke amateur-urbanist. Met de inhuldiging van de testfase rond de autovrije centrale lanen in Brussel waant iedereen zich specialist en heeft elke burger een ongezouten mening over de wat knullige eerste weken van ‘de grootste voetgangerszone van Europa’. Aangezien het nog een testfase is, laat de herinrichting op zich wachten, maar hier en daar zien we al infrastructuur verschijnen, zoals de petanquebanen, de bankjes en zitstoelconstructies, de pingpongtafels en de nodige vuilnisbakken.

Wat als we binnen deze tijdelijke heraanleg een nieuw concept zouden introduceren, bedacht door een studente architectuur aan La Cambre, dat binnen de centrale lanen perfect zou passen? Aangezien elke burger een mening heeft, zou hij ook het heft in eigen handen nemen om ze zelf her aan te leggen?

Het probleem van de publieke ruimte.

Om Interieur Urbain te kunnen voorstellen moeten we eerst enige notie hebben van drie problemen die op dit moment gelinkt zijn aan de inrichting van publieke ruimte: generalisering van de stad / inadapatie van de ruimte / inactiviteit van de burger. Als we Lieven De Cauter even volgen in zijn boek “De capsulaire beschaving” (2004, NAi Uitgevers) is de stad geëvolueerd naar een generische metropool vol met heterotopieën: kleine capsules die de inzittenden ten opzichte de buitenstaander beschermen en die over de hele wereld gemultipliceerd worden om mensen binnen de capsules een gevoel van geborgenheid te geven. Dit herkennen we bij een voor iedereen gekend concept: de winkelstraat. Waar je ook gaat in een westerse grootstad: dezelfde winkels en dezelfde merken ontvangen je telkens met open armen. Ook bij de heraanleg van de centrale lanen dreigt dat een realiteit te worden. 

Bijgevolg wordt de net vrijgemaakte publieke ruimte herleid tot een passageplek. Het wordt een plaats om te consumeren, waar er geen plaats is om te ontmoeten, omdat de omgeving onpersoonlijk is geworden. Ze is dan generisch, zoals overal anders. Toch merk je dat de beleidsmakers luisteren naar de kritieken, je ziet links en rechts ‘urban furniture’ opduiken en tijdelijke ‘popup’ projecten zien het daglicht. Maar toch blijven al deze initiatieven gelinkt aan een trage bureaucratie en dienen ze als schakelmoment naar een definitieve en gestandaardiseerde heraanleg. De realiteit daarentegen is in onophoudelijke verandering, en heeft nood aan een constante adaptatie aan de omgeving. Willen de burgers iets in eigen handen nemen, dan moeten ze via een rompslomp van bureaucratische regeltjes hun stem laten horen en kan het zijn dat ze pas jaren nadat ze iets gevraagd hebben, de verandering in hun wijk zien. We leven misschien wel in een geglobaliseerde en ultrasnelle informatiemaatschappij, onze publieke ruimtelijke planning is nog steeds onderhevig aan een ouderwets ritme.

Henri Lefebvre zei het al in zijn manifest ‘Le Droit à La Ville’ (1968): de burger moet van toeschouwer naar acteur evolueren en zich het recht op de stad eigen maken. De burger wordt steeds mondiger, en de deeleconomie leert ons dat we steeds vaker de handen uit de mouwen willen steken. Nu is het aan de beleidsmakers om die signalen op te vangen en om de methodologieën van bijvoorbeeld Tactical Urbanism toe te passen op onze publieke ruimtes.  

Het Concept Interieur Urbain

Hoe doorprikken we deze bubbels dan? Sigried Kellens, studente aan La Cambre, stelt in haar eindwerk het concept Interieur Urbain voor. Dat bedacht ze tijdens observatiemomenten in Istanboel en op Canal Park BXL aan de Ninoofse Poort te Brussel. Haar doel is om de doorstroming van de publieke naar de privéruimte en omgekeerd vlotter te laten verlopen door mensen in de publieke ruimte de mogelijkheid te geven elementen uit de privé-omgeving toe te laten voegen. Ze beschrijft het als “interiorisering van de publieke ruimte”. Hiermee poogt ze het eerste probleem, de generalisering, tegen te gaan. Door burgers de kans te geven de ruimte persoonlijk te maken, verfraait de omgeving en krijgt de stad karakter, los van de vooringenomen veiligheidsbubbels die door de ontwikkelaars gecreëerd worden. 

Je stoelen, boeken, tafellakens of zelfs bloempotten in de publieke ruimte plaatsen is een eerste stap om de grens tussen privé en publiek te laten vervagen. Zo geef je een gevoel van geborgenheid aan de omgeving, en dit werkt uitnodigend. Dit past dan weer in het betoog van Philip Van Parijs dat in 2012 de aanzet voor de Pic Nic The Streets-beweging gaf. Hij stelde vast dat, wanneer we steeds met meer op dezelfde oppervlakte moeten leren te leven, de publieke ruimtes groter en beter moeten worden aangelegd. Niet iedereen kan zich nog grote appartementen permitteren in een stad, dus moet de grens tussen privé en publiek kleiner worden. 

De burger wordt hierdoor heer en meester van zijn omgeving. Indien de burger zich het concept Interieur Urbain eigen maakt, lost hij vanzelf ook het tweede en het derde probleem van de huidige inrichting op. Een constante adaptatie is het gevolg van deze praktijk. Indien iets niet werkt, zal het even snel weer verdwijnen. Indien het daarentegen wel werkt, kan het voor een versterkende band in de buurt zorgen. De ruimte verandert op het ritme van de stad. Ze is dan de vertegenwoordiging van iedereen in de stad en geeft op een meer realistische manier het atomische concept van de hedendaagse maatschappij weer.

Zwaktes en bedenkingen bij deze theorie

Vooraleer het concrete idee hierachter voorgesteld kan worden, moeten we nog even stilstaan bij de zwaktes van dergelijke projecten. Een kritische burger ziet in dit hele discours misschien een utopisch betoog voor een anarchistische beleving van de publieke ruimte. Anderen stellen zich dan weer de vraag hoe een wijk van passieve toeschouwers naar een van actieve deelnemers kan kantelen. 

Het concept Interieur Urbain wil geen alomvattende en waterdichte oplossing bieden, maar werpt zich op als een golf van experiment en verandering in de publieke ruimte. Het is een fragiele denkoefening om een wijk, los van de grotere structuren, terug wat autonomie te geven. Op dit moment begint het collectieve bewustzijn meer te evolueren naar een model van deeleconomie waaraan elke burger actief deelneemt. Interieur Urbain volgt dezelfde logica en gelooft in sporadisch dynamisme, gevolgd door externe impulsen, wat dan in een sinusoïdale golfbeweging kan resulteren. De waarheid hier is niet absoluut, maar steeds bespreekbaar. Conflictmomenten zullen er altijd zijn, maar door de veelheid van mogelijkheden, bestaat de kans dat er positieve dingen uit voortkomen. Er moet ruimte worden gelaten voor falen, want we zitten in een golf van constante verandering. 

Het andere grote probleem is de vraag of er wel genoeg incentive bestaat om ervoor te zorgen dat een persoon het initiatief neemt. Binnen projecten die werken rond de herovering van gemeenschappelijke ruimtes, wordt vaak dezelfde fout gemaakt. Er worden voorbeelden gegeven en de mensen houden zich daaraan zonder het grotere plaatje te zien. Het kader dat gevormd wordt, is er een waarbij bestaande projecten herhaald worden, zonder dat nieuwe elementen worden toegevoegd. In het concept Interieur Urbain staat het creëren van codes centraal: geen voorbeelden, maar denkkaders die getest worden voordat ze definitief worden gemaakt.

Concreet: een kwestie van enkele haken en een bordje

How Do The Hooks Work? 
1. What are you doing at the moment in this place?2. What do you miss in this place? 3. What do you have/want to share in this place? 4. How would you make this place more convivial
Do you have an idea already? Yes? Come and hang it!

Het idee achter Interieur Urbain is niet enkel een theoretische denkoefening, maar bestaat ook uit een werkbaar model. Zo maakte Sigried Kellens na zelf te experimenteren met diverse soorten hangers een lopende band-systeem om haken te maken uit recupmateriaal. Specifiek uit oude ijzeren kleerhangers.  De haken werden op alle mogelijke plekken geplaatst in de buurt van de Ninoofse Poort en de mensen werden via een bordje uitgenodigd om ermee aan de slag te gaan. 

Tijdens de daaropvolgende dagen  observeerde Sigried de ruimte en de bedacht ze verschillende mogelijkheden uit voor de haken. De ruimte werd als het ware ‘vastgegrepen’ door mensen die het als een buitenkans zagen. Deze eerste testfase bewees het nut dat het concept van een moduleerbare publieke ruimte kan hebben. 

Een leuke anecdote is toen ze deelnam aan een expo in de citroen garage waar ze haar haken ook mocht hangen en fabriceren. Iemand maakte er een alternatieve versie van om zijn glas bij te houden tijdens de receptive en anderen maakte er meteen een vestiare van wanneer ze de rugzak van Sigried zagen hangen. De expo loopt nog steeds tot eind van de maand. 

Wat je uiteindelijk teweeg brengt met het hakensysteem, is de activering van de burger, zonder dat hij het gevoel krijgt dat hij ergens toe wordt verplicht. Je maakt van complexe thema’s, zoals de herinrichting van de gemeenschappelijke ruimte, iets organisch, bijna vanzelfsprekend. Als beleidsmaker kun je de tijdelijke ruimte hiermee perfect verfraaien als een vorm van vooranalyse: wat vinden de mensen belangrijk in de wijk? Hoe zit de dynamiek in elkaar? Hoe actief is de burger? Er ontstaat een meetschaal voor toekomstige projecten die veel dichter bij de burger staan. 

Interieur Urbain is geen alleenstaand concept. Heel wat organisaties, denkers en beleidsmakers zijn zich bewust van de vervaging van de grens tussen privé en publiek, denk maar aan het Brusselse project Living en Ville en het discours van Project For Public Spaces. Zij zijn op zoek naar nieuwe methodieken. Met deze introductietekst proberen we enkel het denkkader te verbreden, zodat de publieke ruimte geen eenzijdig wij/zij verhaal wordt, maar een waaraan iedereen kan deelnemen.

take down
the paywall
steun ons nu!