Nieuws, Economie, België, Lonen, Analyse - Karel Van den Bosch

Het loonaandeel, een index van sociale rechtvaardigheid?

In deze bijdrage gaat Karel Van den Bosch van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck in op de vraag of het loonaandeel iets zegt over de rechtvaardigheid van de inkomensverdeling en of een dalend loonaandeel samengaat met meer ongelijkheid in de personele inkomensverdeling.

woensdag 3 oktober 2012 11:45
Spread the love

Karel Van den Bosch spreekt op het colloquium ‘De verdeling van de rijkdom. Welk aandeel voor de lonen?’ – klik hier

Het loonaandeel stond centraal bij de klassieke economen. Ricardo (1817 [1951]: 5) stelde dat de verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid, kapitaal en grond zelfs het centrale vraagstuk is van de economische wetenschap. Volgens Ricardo (en eigenlijk ook volgens Marx) is cumulatie van kapitaal een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei, en dit is alleen mogelijk als het aandeel van de kapitalisten in het nationale product voldoende groot is.

Latere economen hebben trachten te verklaren waarom het loonaandeel sinds de tijd van Ricardo tot het eind van de vorige eeuw quasi constant is gebleven, ondanks de enorme economische en sociale veranderingen (Kaldor, 1955 ; Schneider, 2011). De recente daling van het loonaandeel in vele landen heeft echter aanleiding gegeven tot een verandering van de onderzoeksagenda, en hernieuwde interesse in het loonaandeel (Atkinson, 2009 ; Van Rompuy, 2010).

Uiteraard is het aandeel van arbeid in het nationaal inkomen een belangrijke economische variabele. In deze bijdrage zal ik echter ingaan op de vraag of het loonaandeel iets zegt over de rechtvaardigheid van de inkomensverdeling. Ik ga er hierbij van uit dat grotere gelijkheid in de inkomensverdeling samengaat met meer rechtvaardigheid. De vraag is dan of een dalend loonaandeel samengaat met meer ongelijkheid in de personele inkomensverdeling. Een tweede reden om ons bezig te houden met het loonaandeel is dat de sociale zekerheid nog altijd voor een groot deel wordt gefinancierd door bijdragen (van werknemers en werkgevers) op het loon. Een dalend loonaandeel zou dan het draagvlak voor de sociale zekerheid aantasten.

Het loonaandeel en de inkomensongelijkheid

De evolutie van het loonaandeel gedurende de laatste decennia kan als volgt geschetst worden (ondanks problemen van definitie en gegevens): een sterke stijging van dit aandeel gedurende de jaren zeventig, gevolgd door een daling gedurende de jaren tachtig, en geen duidelijk trendmatige evolutie gedurende de jaren negentig en daarna. (Deleeck, 2000; Savage, 2009 ; Van Rompuy, 2010).

Om diverse redenen is het erg moeilijk om een min of meer continue en langdurige reeks op te stellen die de inkomensongelijkheid tussen personen of huishoudens in België weer zou geven.1 Figuur 1 geeft de beschikbare gegevens weer. Het beeld wordt vertroebeld door de verschillende bronnen die over de tijd heen moeten gebruikt worden, maar er is duidelijk geen aanwijzing voor een sterke stijging van de inkomensongelijkheid in België sinds het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ook andere studies trekken dezelfde conclusie. België is hiermee een uitzondering onder de OESO landen, waar over het algemeen de ongelijkheid wel is toegenomen (OECD, 2011). Er is echter geen duidelijke correlatie met de daling van het loonaandeel, die ook in veel landen heeft plaatsgevonden (Harjes, 2007). Zo is de ongelijkheid ook in Frankrijk vrij constant gebleven, terwijl het loonaandeel in dat land juist erg sterk gedaald is.

Figuur 1

DeWereldMorgen.be

De link tussen het loonaandeel en de inkomensongelijkheid is nu waarschijnlijk minder sterk dan in de tijd van Ricardo en Marx, toen de bevolking, zonder de feiten heel veel geweld aan te doen, ingedeeld kon worden in een grote groep arme en kapitaalloze arbeiders, en een kleine groep rijke kapitalisten en landeigenaren. Heden gaat een flink deel van het inkomen uit kapitaal niet (direct) naar huishoudens, maar blijft in ondernemingen of wordt uitbetaald aan pensioenfondsen en andere instellingen ; en ook de toegerekende huur voor eigenaars van de eigen woning behoort tot het inkomen uit kapitaal (Atkinson, 2011).

Belangrijk is dat de concentratie van kapitaal bij een zeer kleine groep van kapitalisten over zeer lange termijn gezien (namelijk sinds 1900) in bijna alle landen lijkt te zijn gedaald. Het aandeel in het nationaal product van de 1 percent huishoudens met de hoogste inkomens tussen 1900 en 1980 is sterk gedaald in praktisch alle landen waarvoor er gegevens zijn (helaas niet voor België) (Atkinson et al., 2011). Deze groep ontving zijn inkomen overwegend uit kapitaal. Oorzaken voor deze daling zijn, wat betreft Frankrijk volgens Piketty (2002), de verwoestingen tijdens de twee wereldoorlogen, de crisis van de jaren dertig, en de hoge inflatie in sommige perioden; de progressieve inkomstenbelasting zou de reden zijn dat de grote vermogens zich na de tweede wereldoorlog niet hersteld hebben.

Na 1980 is de evolutie uiteenlopend. In Frankrijk, Duitsland en Nederland is het aandeel van de 1% top-inkomens quasi gelijk gebleven ; in de Scandinavische landen is het gestegen, en in de Angelsaksische landen is het zeer sterk gestegen. Belangrijke oorzaak van die stijgingen is de toename van het aantal mensen met zeer hoge inkomens uit arbeid (CEO’s, sterren in sport en media, traders), die de rangen van de top-inkomens hebben vervoegd. Over de oorzaken van deze stijgende ongelijkheid onder de inkomens uit arbeid bestaat een enorme literatuur, waar we hier niet op in kunnen gaan (voor een overzicht zie OECD, 2011). Een belangrijke oorzaak van toenemende loonongelijkheid in veel landen zou « skill-biased technical change » zijn, technologische vooruitgang die de vraag naar geschoolde arbeid doet toenemen, en die naar ongeschoolde arbeid doet afnemen. Volgens Arpaia et al. (2008) zou dit trouwens ook de belangrijkste verklaring zijn voor het dalend loonaandeel in veel landen.

Maar ook al overlappen tegenwoordig de groepen van werkende mensen en die van de kapitalisten elkaar, toch stellen we ook nog heden ten dage een sterke concentratie van het inkomen uit kapitaal bij de meest welvarende huishoudens vast (Figuur 2). Een tegenwerping hierbij is dat een groot deel van de inkomens uit kapitaal, en wellicht vooral de meest omvangrijke, niet geregistreerd zijn in enquêtes zoals EU-SILC, zodat de concentratie wellicht nog onderschat is. In landen waar die registratie om diverse redenen beter is dan in België, bijv. Nederland, Frankrijk en Zweden, zijn de inkomens uit kapitaal inderdaad meer geconcentreerd in het hoogste deciel dan in België, hoewel de verschillen niet dramatisch zijn.

Figuur 2

DeWereldMorgen.be

Het loonaandeel en het economisch draagvlak voor de sociale zekerheid

In België werd traditioneel de sociale zekerheid voor werknemers gefinancierd uit bijdragen op de lonen. Een daling van het loonaandeel zou dan het economisch draagvlak voor de sociale zekerheid aantasten, en de bestaanszekerheid bedreigen van iedereen die daar afhankelijk van is of zal worden (Deleeck, 2000). Dit argument moet worden genuanceerd door twee vaststellingen. Ten eerste is zeker sinds 1995 het loonaandeel (gedefinieerd als de compensatie van werknemers, dus zonder de inkomsten van zelfstandigen) merkwaardig constant gebleven (ondanks kleine schommelingen), en dit zowel voor de economie als geheel, als voor de sector van de niet-financiële ondernemingen (Figuur 3).

Figuur 3

DeWereldMorgen.be

Ten tweede is de financiële basis voor de sociale zekerheid al sterk verbreed. Figuur 4 laat zien dat sinds het begin van de jaren negentig het aandeel van de bijdragen in de financiering van de sociale zekerheid voor werknemers is verminderd van 85% tot minder dan twee-derde. (Overigens is dit aandeel nu even groot als tijdens het diepste van de crisis rond 1980.)

Om dit te compenseren is de zogenaamde “alternatieve financiering” sterk uitgebreid, die voor het overgrote deel bestaat uit een aandeel in de BTW, en daarnaast uit een deel van de accijnzen op tabak, en een deel van de roerende voorheffing. Hiermee is het draagvlak voor de sociale zekerheid zeker versterkt met een bijkomende inkomensbron. Een daling van het loonaandeel blijkt echter gepaard te gaan met een vrij sterke daling van de consumptie (Van Rompuy, 2010).

Met andere woorden, inkomens uit arbeid en consumptie staan zeker niet los van elkaar, terwijl de consumptiequote voor inkomen uit kapitaal kennelijk vrij laag is, zodat deze inkomens ook via de BTW relatief buiten schot blijven.

Overigens kan men zich afvragen of de toename van de alternatieve financiering de sociale zekerheid aan de kant van de inkomsten weliswaar meer arbeidsvriendelijk, maar minder herverdelend heeft gemaakt. De BTW en andere indirecte belastingen zijn immers globaal licht regressief (en heel zwaar voor huishoudens in het laagste deciel), terwijl bijdragen per saldo nagenoeg proportioneel zijn, en de personenbelasting een progressieve werking heeft (Decoster, 2009). We moeten hierbij niet uit het oog verliezen dat de opheffing van het loonplafond begin jaren tachtig, waardoor arbeidsinkomens volledig bijdrageplichtig werden (en de niet-indexering van dit plafond nadien), op de lange duur de herverdelende werking van de sociale zekerheid sterk heeft bevorderd.

Figuur 4

DeWereldMorgen.be

Conclusie

Het empirische materiaal dat beschikbaar is om de vragen gesteld in de inleiding te bantwoorden schiet helaas nogal tekort. Grootste probleem is dat we weinig zicht hebben via welke kanalen het inkomen uit kapitaal naar welke huishoudens toevloeit. De volgende conclusies kunnen getrokken worden:

–  Ook al zijn de mensen die leven van hun arbeid en de kapitalisten geen onderscheiden klassen meer, de concentratie van inkomens uit kapitaal bij de meest welvarende huishoudens blijft erg groot. Een dalend loonaandeel en dientengevolge stijgend aandeel van het kapitaal in het nationale inkomen zal daarom de inkomensongelijkheid wellicht doen stijgen. Voor andere OESO landen (vooral de VS en het VK) wordt de in die landen vastgestelde stijging van de inkomensongelijkheid echter vooral toegeschreven aan groeiende ongelijkheid binnen de arbeidsinkomens.

– Bijdragen op lonen zijn minder belangrijk geworden voor de financiering van de sociale zekerheid door de sterke groei van de “alternatieve financiering”. Daar de alternatieve financiering voornamelijk bestaat uit een deel van de BTW, en de consumptiequote voor inkomens uit arbeid kennelijk groter is dan die voor inkomsten uit kapitaal, blijft de financiering van de sociale zekerheid indirect toch sterk afhankelijk van het loonaandeel. De uitbreiding van het draagvlak is ook mogelijk gepaard gegaan met een vermindering van de herverdelende werking van de sociale zekerheid.

Praktisch:
Colloquium ‘De verdeling van de rijkdom. Welk aandeel voor de lonen?’
Op vrijdag 5 oktober 2012 van 8.30 uur (onthaal) tot 16 uur, Brussel, ULB – zaal Dupréel ((Gebouw S – 1e verdieping), Johannalaan 44, Elsene.
Er is simultaanvertaling Frans – Nederlands voorzien

Deelname is gratis, gelieve voor eind september in te schrijven met een mail naar
info@econospheres.be of tel. 0032(0)474 351544 (Bruno Bauraind).

 

Referenties

Arpaia, Alfonso, Esther Pérez, and Karl Pichelmann. 2009. ‘Understanding Labour Income Share Dynamics in Europe’. European Economy Economic Papers (379).

Atkinson, A. B. 2009. ‘Factor shares: the principal problem of political economy?’ Oxford Review of Economic Policy 25(1): 3–16.
Atkinson, Anthony B, Thomas Piketty, and Emmanuel Saez. 2011. ‘Top Incomes in the Long Run of History’. Journal of Economic Literature 49(1): 3–71.
Decoster, André. 2009. ‘Zijn onze belastingen (nog) progressief?’ In Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2009, eds. Jan Vranken et al. Leuven: Acco, p. 145–162.
Deleeck, Herman. 2000. sociale zekerheid en inkomensverdeling in België van 1966 tot 1999. Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen.
Goos, Maarten, Alan Manning, and Anna Salomons. 2009. ‘Job Polarization in Europe’. American Economic Review 99(2): 58–63.
Harjes, Thomas. 2007. Globalization and Income Inequality: A European Perspective. International Monetary Fund. IMF Working Paper. http://ideas.repec.org/p/imf/imfwpa/07-169.html (Accessed September 28, 2012).
Horemans, Jeroen, Olivier Pintelon, and Pieter Vandenbroucke. 2011. ‘Inkomens en inkomensverdeling op basis van Belgische enquêtegegevens: 1985-2007’. http://webhost.ua.ac.be/csb/sites/default/files/D%202011%206104%2002_augustus%202011.pdf.
Kaldor, Nicholas. 1955. ‘Alternative Theories of Distribution’. The Review of Economic Studies 23(2): 83.
OECD. Divided we Stand: Why Inequality Keeps Rising. Paris: OECD.
Piketty, Thomas. 2003. ‘Income Inequality in France, 1901-1998’. Journal of Political Economy 111(5): 1004–1042.
Ricardo, David. 1951. 1 On the principles of political economy, and taxation. Cambridge: University Press.
Roine, Jesper, and Daniel Waldenström. 2008. ‘The Evolution of Top Incomes in an Egalitarian Society; Sweden, 1903-2004’. Journal of Public Economics 92: 366–387.
Van Rompuy, Paul. 2010. Het dalend aandeel van arbeid in het nationaal inkomen: oorzaken en gevolgen. Katholieke Universiteit Leuven. Open Access publications from Katholieke Universiteit Leuven. http://ideas.repec.org/p/ner/leuven/urnhdl123456789-276636.html (Accessed September 28, 2012).
Savage, Réginald. 2009. ‘Evolutions de la part salariale belge: Essai de quantification rétrospective longue (1960-1970-2007)’. Federale Overheidsdienst Financiën – België Documentatieblad 69(3): 75–154.
Schneider, Dorothee. 2011. The Labor Share: A Review of Theory and Evidence. Sonderforschungsbereich 649, Humboldt University, Berlin, Germany. SFB 649 Discussion Paper. http://ideas.repec.org/p/hum/wpaper/sfb649dp2011-069.html (Accessed September 28, 2012).
Stockman, Peter. 2005. ‘Alternatieve financiering van de sociale zekerheid’. Over-Werk Tijdschrift van het Steunpunt WAV 2005(1): 164–169.

take down
the paywall
steun ons nu!