Nieuws, Wereld, Cultuur, Recensie, Boekrecensie, Neurowetenschappen, Sam Harris, Morele landschap -

‘Het morele landschap’ van Sam Harris

De (neuro)wetenschappen kunnen ons vertellen wat goed en kwaad is, zelfs wat het goede leven zou zijn. Sam Harris noemt deze claim zelf controversieel - een handige marketingstunt - en daarin heeft hij alvast gelijk.

donderdag 5 juli 2012 12:45
Spread the love

Hoewel een recensie tekorten en verdiensten moet afwegen, beperk ik mij tot een kritiek omdat dit boek in heel wat lovende recensies (bijv. De Standaard, Cobra.tv) ten onrechte als intelligent en visionair wordt onthaald. Het morele landschap is geen slim, maar een geslepen boek, dat bol staat van de ongefundeerde aannames, verdraaiingen, eenzijdige benaderingen en misleidende argumentatiesprongen.

Zoals er niet zoiets is als christelijke natuurkunde of islamitische algebra, zo zullen we zien dat er ook niet zoiets is als christelijke of islamitische moraal. Harris wil de lezer ervan overtuigen dat moraal, via breinstudies, af te lezen is als een hypothetisch landschap met dalen en pieken van menselijk leed en welzijn.

Aantonen doet hij dat niet en zijn voorbeelden hebben meer met utilitarisme dan met neurowetenschappen gemeen. Er worden vooral moraal-filosofische kwesties opgevoerd die zich op wetenschap-filosofische inzichten beroepen, met het oog op de promotie van een genaturaliseerde ethiek. Maar waarom hebben wij een breinscan nodig als iemand ook gewoon kan zeggen wat leuk en vervelend is?

Ondanks de gewichtige uitweidingen is het betoog uitermate retorisch van opzet. Harris neemt een stropop als vertrekpunt: linkse intellectuelen zouden misleid zijn door een politiek correct multiculturalisme dat zou benadrukken dat men over waarden helemaal niet kan oordelen omdat ze cultuurgebonden zijn. Na deze stereotiepe leugen volgt een open deur: we kunnen wél oordelen over goed en kwaad want heel wat morele dilemma’s zijn rationeel beslisbaar.

Wie bekend is met sociale wetenschappen, ooit een cursus ethiek of moraalwetenschappen heeft gevolgd, of gewoon een boek over mensenrechten las, weet natuurlijk al dat je wetenschappelijk kan nadenken over waarden en normen.

Volgens Harris is dat nochtans een fel betwiste aangelegenheid. Dat wordt het natuurlijk wel als je ‘wetenschap’ terloops wil inruilen voor neurowetenschappen, uitgaande van de overtuiging dat breinscans het primaat van alle kennis zijn.

Hoewel we niet alle morele controverses wetenschappelijk kunnen beslechten – Harris zwakt controversiële stellingen tussendoor af om een genuanceerde indruk te wekken – zullen ‘meningen’ in toenemende mate door ‘feiten’ worden ingeperkt. ‘Meningen’ staat hier evenwel voor alles wat niet correleert met neurowetenschappen.

Hoewel Harris dat polemisch ontkent, bezondigt hij zich aan sciëntistisch reductionisme: het is niet omdat we ons brein nodig hebben om te denken, dat breinstudies een noodzakelijke en zelfs een voldoende voorwaarde zijn om tot inzichten over mens en maatschappij te komen.

Harris negeert bovendien het paradigmatische verschil tussen sociale en natuurwetenschappen. Hij verkiest de algemene oppositie tussen wetenschap en godsdienst. Het monopolie van de neurowetenschappen is voor hem alvast een feit, hoewel hij opvallend weinig over dat vakgebied vertelt en zijn aanspraken flink vooruit lopen op de ontwikkeling ervan. Zijn betoog mixt dus sofisme met science fiction.

Het is niet alleen pseudowetenschappelijk maar ook onfilosofisch. Harris gaat bijvoorbeeld de complexe discussie over het al dan niet bestaan van morele feiten uit de weg, negeert zijn belangrijkste filosofische tegenstanders (bijv. M. Nussbaum, E. Said en A. Sen) en vergeet in te gaan op het feit dat wetenschappen bijna nooit waardenvrij zijn; toch geen detail als je via wetenschappen wil determineren wat waardevol is.

Dit boek leert ons meer over de ethiek van sommige wetenschapsfilosofen dan over moraal in het algemeen. Wie wil bestuderen wat wel en geen wetenschap is, of wat er in naam van de wetenschappen allemaal mogelijk zou zijn, komt al snel in de verleiding om zich aan de juiste kant van de wetenschap te positioneren en de eigen dogma’s en apriori’s met wetenschap te verwarren. De autoriteit van wetenschap is dus een gemakkelijk slachtoffer voor wetenschap-filosofisch populisme.

Wat Harris betreft is het zo dat hij samen met wetenschapsfilosofen als Daniel Dennett, Richard Dawkins en de journalist Christopher Hitchens, de vier ruiters van het ‘Nieuwe Atheïsme’ wordt genoemd. Zij willen gelovigen bekeren door ze frontaal met hun pathologische irrationaliteit te confronteren.

Het tijdschrift Nature, de prestigieuze National Academy of Sciences en heel wat prominente academici krijgen het intimiderende maar gratuite en arrogante verwijt dat ze vasthouden aan Stephen J. Goulds theorie dat religie en wetenschap niet-overlappende magisteria zijn.

Niet onbelangrijk: bij wijze van academische bijdrage aan de war on terror, formuleren de vier ruiters bij voorkeur felle kritiek op de islam. Het judaïsme en zionisme worden weliswaar opvallend gespaard in hun seculiere kruistocht naar het beloofde land. Harris lardeert zijn betoog bijvoorbeeld met tendentieuze opmerkingen: ‘‘De Europese samenleving zal veranderen in een kalifaat” (p. 14).

“Iran is kernwapens aan het ontwikkelen (p.24), …, zullen we pas nadenken over de gevaren van de islam na een incident van nucleair terrorisme? (p.111) Islamitisch geweld (p.187), de krankzinnige waarden van de islam” (p.246).

Ten slotte, in zijn analyse van het ‘immoreel’ karakter van de sluierdracht haspelt hij ‘hoofddoek’ en ‘boerka’ voortdurend door elkaar, zoals hij elders ook islam en Taliban quasi gelijk stelt.

Robrecht Vanderbeeken

Robrecht Vanderbeeken is filosoof.

Deze recensie verscheen eerder in De Leeswolf 5.

Dit boek is verkrijgbaar in onze shop.

take down
the paywall
steun ons nu!