Speech van premier Patrice Lumumba op Congo's onafhankelijkheidsdag 30 juni 1960

 

Nieuws, Wereld, Afrika, Cultuur, België, Congo, Tmd, 50 jaar Congo -

David Van Reybrouck tegen Lumumba. Was dat nu wel nodig?

Voor veel mensen levert de bestseller ‘Congo: een geschiedenis’ van David Van Reybrouck hun kijk op Congo, hun beeld van bijvoorbeeld Patrice Lumumba. Joris Note, schrijver en literair criticus, heeft nauwgezet gelezen wat David Van Reybrouck schrijft over de eerste premier van het onafhankelijke Congo. Hij vindt veel dubieuze kleinigheden, scheve voorstellingen en vreemde omissies.

zondag 27 maart 2011 13:39
Spread the love

De verantwoordelijken? Niemand in het bijzonder. Of beter gezegd: iedereen. (242)

1.

In 2009 publiceerde de journaliste Colette Braeckman een bijwijlen pittig commentaar bij het verslag van de parlementaire commissie die de moord op Patrice Lumumba (1925-1961) onderzocht had. Een mooie passage:

‘[…] Lumumba c.s. waren in de ogen van de Belgen nog altijd “évolués”, die ze niet in staat achtten om zich alleen door de wereld te slaan en de zaak van hun land te verdedigen.
Laten we niet vergeten dat de Belgen van destijds de Congolese werkelijkheid […] slechts konden vatten in tribale termen. Deze etnologische kennis, die voortkwam uit de waarnemingen van de eerste gebiedsbeheerders en vooral uit het werk van pater Placied Tempels over de “Bantoe-filosofie”, deed lange tijd dienst als Afrikaanse expertise… Het verslag vermeldt niet dat juist Lumumba dit fatalisme van de etnie op de meest eclatante manier logenstrafte: was hij, die van Tetela-oorsprong was, niet al heel vroeg ontsnapt aan zijn “traditionele” milieu en zijn familie, om elders te gaan studeren en om van Stanleystad (Kisangani) zijn politieke basis te maken? […] Deze vrijheid, deze door de autodidact Lumumba met moeite veroverde persoonlijke onafhankelijkheid, was misschien de minst uitgesproken maar diepst gekoesterde grief van de Belgen tegen hem. Ontsnapte deze man niet aan alle mentale en pseudowetenschappelijke categorieën van de kolonisator, en constrasteerde zijn idealisme niet met de veilheid of het beïnvloedbare karakter van de meeste van zijn collega’s, die allemaal een Belgische mentor naast zich hadden?’

Braeckman wijst erop dat Lumumba wel Belgische vrienden had, maar dan atypische, die met hem als gelijken omgingen en door wie hij zijn denken en handelen niet liet bepalen. Maar over Lumumba’s toespraak op de Congolese onafhankelijkheidsdag, 30 juni 1960, zegt David van Reybrouck in Congo: een geschiedenis: ‘Naar verluidt schreef zijn Belgische raadgever en onvoorwaardelijk supporter Jean Van Lierde mee aan de tekst.’ Inderdaad, dat werd beweerd, maar wijlen Van Lierde ontkende het, onder meer in zijn memoires en voor de Commissie-Lumumba. Waarom dan dat zinnetje? Weet Van Reybrouck meer? Of gelooft hij gewoon niet dat de zwarte autodidact de toespraak kon opstellen zonder hulp van een blanke autodidact?

Een kleinigheid, uiteraard. Er zitten ontzaglijk veel dubieuze kleinigheden in Van Reybroucks werk, en veel kleine en grote scheve voorstellingen, en veel vreemde omissies.

Congo is geen geschiedschrijving, alleen al omdat het geregeld te onkritisch met bronnen omspringt. Het is vaardige vulgarisatie, goed georganiseerd, uiterst leesbaar en meestal informatief, maar ook oppervlakkig, vaak (onbewust?) wat misleidend, en politiek lang niet onschuldig. En Congo is zeker geen literatuur, alleen al omdat het te onkritisch met woorden omspringt –ondanks des schrijvers waan, ondanks de absoluut-meesterwerk-gillende critici en jury’s, en ondanks Walter Zinzen, die op het achterplat gewaagt van ‘een mijlpaal van de Nederlandse letteren in België’ (en die binnenin bedankt wordt als vriend en ‘eminente Congo-kenner’).

***

De bibliografie is lang, maar je krijgt wel eens de indruk dat Van Reybrouck bij het gebruik ervan weinig onderscheid maakt tussen wetenschappelijke studies en voze verhaaltjes. En ik schrik wanneer ik Binza 10 (1970) van de vroegere BRT-journalist Walter Geerts zie aanprijzen als ‘nog steeds een heldere inleiding’ over de jaren 1960-1965. Dat is immers een van Koude Oorlog doordrenkt relaas, heel vriendelijk voor Mobutu, en vol wee makende sympathie voor de ‘Bantoe-optiek’. Geerts beroept zich op pater Tempels en ‘zijn magistraal en wereldbefaamde [sic] basiswerk Bantu-filosofie’: deze Vlaamse franciscaan wist al in de jaren ’40 dat we de Bantoe in zijn ‘eigen persoonlijkheid’ moesten benaderen om ‘opstand’ te verhinderen. Een profeet!

Ach, Geerts, da’s lang geleden, maar ook Van Reybrouck (222-223) looft Tempels: ‘diepe empathie […] voor het Congolese perspectief’, ‘een visionaire katholiek’, ‘standaardwerk’… Het is waar dat Bantoe-filosofie (1945) erg invloedrijk was, maar het is ook vermeldenswaard dat sommige invloedrijke zwarte denkers er niet van moesten weten. De Martinikaan Aimé Césaire trok in zijn beroemde Discours sur le colonialisme (1955) furieus van leer tegen Bantoe-filosofie, waaruit hij citeerde: ‘Wat zij […] boven alles verlangen is niet de verbetering van hun economische of materiële situatie, maar wel erkenning door de Blanke, en diens respect voor hun menselijke waardigheid’. Césaire zag Tempels’ werk (met zijn onveranderlijke ‘ontologische orde’) als een ideologisch instrument voor het kolonialisme en tegen het communisme, en als een staaltje van kaduke westerse kennis over niet-westerlingen. In 1976 sloot de Beninese filosoof Paulin Hountondji (Sur la ‘philosophie africaine’) zich daarbij aan, maar hij ging verder dan het politieke, verwierp het idee zelf dat er ‘een verborgen filosofie zou kunnen bestaan die alle Bantoes onbewust en collectief aanhingen’. Later is Hountondji daar nog op teruggekomen en ook anderen deden hun zeg. Van Reybrouck had deze essentiële discussies minstens moeten signaleren, in plaats van wat aftandse clichés te herhalen.

***

Lumumba is historisch buitengewoon belangrijk, en ook Europeanen van nu kunnen bij hem nog iets leren (bijvoorbeeld politieke deugden als strijdbaarheid, moed en trouw) – maar dan moeten ze eerst iets degelijks over hem kunnen lezen. Ik sta hier stil bij wat Van Reybrouck schrijft over Lumumba, meer bepaald bij de pagina’s over de fameuze speech (289-294). Veel blijft buiten beschouwing. Wie meer wil, moet zeker de kritiek bekijken die Ludo De Witte in 2010 online plaatste, maar helaas getuigt die, zo weet de neutrale middenman Van Reybrouck, van ‘een old skool links engagement’ en dat brengt ‘een zeker zwart-wit denken met zich mee’.

2.

Zoals bekend mochten alleen koning Boudewijn en president Kasa Vubu spreken tijdens de ceremonie, maar onverwachts stapte ook de eerste minister naar voren. Van Reybrouck geeft een fors fragment uit Lumumba’s toespraak, zegt dat die nu geldt ‘als een van de grote redes uit de twintigste eeuw en als een sleuteltekst uit de dekolonisatie van Afrika’, noemt het ‘een beklijvende tekst’. Daarna neemt hij gas terug en bekritiseert zowel de ‘timing’ als de substantie ervan.

Om te beginnen dit: ‘in vergelijking met de waarlijk grandioze speeches uit de geschiedenis […] bevatte die van Lumumba meer terugblik dan vooruitblik, meer woede dan hoop, meer rancune dan grootmoedigheid en dus meer rebellie dan staatsmanschap’.

Lumumba’s tekst telt 1167 woorden en bestaat uit grofweg drie delen: (1) gaat over het verleden, over wat we meegemaakt hebben (Nous avons connu…); (2) verklaart die periode voor beëindigd, en zegt wat we nu zullen doen (Nous allons…); (3) roept de Congolezen op eensgezind te helpen bij het grote werk (Je vous demande…).

Het negatieve, terugkijkende gedeelte telt (heel ruim genomen) 500 woorden, veel minder dan de helft; Van Reybrouck citeert het bijna helemaal… en rept met geen woord van het vervolg. Zeker, ook het tweede deel bevat elementen van terugblik, want er is een vergelijking, ‘we gaan het voortaan anders doen’, maar het ontbreekt beslist niet aan positief vooruitzien, voorbeeld: ‘We gaan de onderdrukking van het vrije denken beëindigen en ervoor zorgen dat alle burgers volledig kunnen genieten van de fundamentele vrijheden die vervat zijn in de verklaring van de rechten van de mens.’ Wat het derde deel betreft, daar zit niets negatiefs in: politici en burgers worden opgeroepen om samen te werken en om de buitenlanders te respecteren.

Van Reybrouck spreekt verderop (302, 304) tweemaal van een ‘opruiende speech’. Ik kan niets opruiends vinden – of was het terugblikken zelf al opruiend? Op zich zou het dat desnoods geweest kunnen zijn, maar het stond niet op zich.

Over de koninklijke toespraak zegt Van Reybrouck dat ze in 1900 geschreven leek, dat ze onbekommerd het werk van Leopold II roemde en paternalistisch was. Juist, maar we moeten preciezer zijn, en inzien dat Lumumba’s tekst slechts begrepen kan worden als een reactie op en zelfs een omgekeerd spiegelbeeld van die van Boudewijn. Voor een groter percentage dan Lumumba’s speech is die van Boudewijn een terugblik: hij evoceert het positieve werk van de kolonisatie en zegt dat het niet vergeten mag worden, en juist daarop antwoordt Lumumba dat de onderdrukking niet vergeten mag worden; volgens de koning hebben de Belgen Congo bevrijd van de slavenhandel, volgens de premier hebben ze de Congolezen aan slavernij onderworpen. En ook Boudewijn blikt vooruit, maar hij predikt continuïteit (‘Breng de toekomst niet in gevaar door overhaaste hervormingen…’), terwijl Lumumba (‘We gaan alle wetten van vroeger herzien en ze vervangen…’) het nieuwe beklemtoont.

Als het waar zou zijn dat Lumumba tekortschoot in ‘grootmoedigheid’ of ‘staatsmanschap’, dan toch niet erger dan de koning – je zou zelfs kunnen zeggen dat hij hem braaf navolgde, of dat hij op diens versie 1900 repliceerde met een versie 1960.

(‘Nous allons veiller à ce que les terres de notre patrie profitent véritablement à ses enfants.’ Ik vermoed dat de blanke heren veel meer geschokt waren door de vooruitblik dan door de terugblik.)

***

Als je een aanklacht tegen de misdaden van het kolonialisme afkeurt, om welke reden ook, beland je al snel in het gezelschap van hen die de weldaden ervan ophemelen. Dan moet ik weer denken aan de beruchte rede die de toen kersverse president Sarkozy hield in Dakar (2007), waarin hij onder meer verkondigde dat de kolonisten behalve genomen ook gegeven hadden, en dat ze het meestal goed bedoelden; de Afrikanen hoefden de wonden van slavenhandel en slavernij niet te vergeten, maar wel: les dépasser, er bovenuit stijgen, ze achter zich laten… Met andere woorden: zich grootmoedig tonen, niet rancuneus. Geen Look Back in Anger. Zwijgen?

Mag de ex-gekoloniseerde niet terugkijken, op het moment dat hem goeddunkt? Wat een gotspe.

De jongste decennia is in het westen een overweldigende cultuur van herdenken gegroeid, een cultuur die toegespitst is op de slachtoffers, en (zeker bij ons) in de eerste plaats op die van de Shoah. Maar er zijn meerdere valabele ‘terugblikken’ mogelijk, zoals de politoloog Enzo Traverso onlangs nog betoogde aan de hand van 8 mei 1945: in West-Europa staat die datum voor het einde van de oorlog, van het nazisme en dus van de Shoah; maar in Noord-Afrika staat hij voor de massale bloedbaden die Franse koloniale troepen toen aanrichtten in Sétif en Guelma (Algerije). Het herdenken van slavernij en dwangarbeid ligt in dezelfde lijn: alternatieve herinnering. Westerlingen vinden dat niet altijd passend.

Om heel kort te gaan: stel dat iemand de publieke herdenkers van de Shoah rancune zou verwijten, of gebrek aan grootmoedigheid? Die persoon zou overdekt met pek en veren van het podium gejaagd worden.

Maar ik sta zelf argwanend tegenover het eeuwige herdenken van slachtoffers, waarin, zoals Traverso zegt, ook de alternatieve ‘mémoire postcoloniale’ te vaak blijft steken. Het verzet verdwijnt te vaak uit het zicht:

‘De geschiedenis lijkt nu op het landschap dat overschouwd wordt door de engel in de negende these van Walter Benjamin [Over het begrip van de geschiedenis]: een veld met puin dat zich eindeloos ophoopt naar de hemel toe. Alleen is de nieuwe tijdgeest exact het tegengestelde van het messianisme van de joods-Duitse filosoof. Geen enkele “nu-tijd” (Jetztzeit) gaat resoneren met het verleden om de hoop van de overwonnenen te vervullen. De herinnering aan de Goelag heeft die aan de revoluties uitgewist, de herinnering aan de Shoah heeft die aan het antifascisme vervangen, de herinnering aan de slavernij heeft die aan het antikolonialisme verduisterd; het lijkt wel alsof de herinnering aan de slachtoffers niet te verzoenen is met die aan hun strijd, hun veroveringen en hun nederlagen.’

We moeten goed begrijpen dat deze nog vrij nieuwe mentaliteit voortkomt uit onze afdanking van de ‘utopieën’, van het geloof in een andere samenleving: ‘een wereld zonder utopieën wendt onvermijdelijk zijn blik naar het verleden’.

Bij Lumumba, vijftig jaar geleden, stond de strijd wél centraal en structureerde zelfs mee de redevoering. Hij bracht in zekere zin minder het onrecht in herinnering dan het feit dat het bestreden moest worden, het feit dat vrijheid niet gegeven werd maar door strijd verkregen; en, zegt het tweede deel, nu die strijd voorbij is begint er een nieuwe, une nouvelle lutte, voor een natie zonder onrecht. Lumumba wilde het onrecht graag ‘achter zich laten’, maar niet op de wijze van het neokolonialisme. Dat er uit zijn toespraak weinig hoop zou spreken is een absurditeit.

We hebben hier ook een nieuwe, betere blik op de omgekeerde spiegeling: Lumumba evoceerde de antikoloniale prestaties van de Congolezen, zoals Boudewijn de koloniale prestaties van de Belgen evoceerde.

3.

Wat zijn ‘de waarlijk grandioze speeches’ waar die van Lumumba niet toe behoort? Van Reybrouck noemt: Lincoln (1863), Churchill (1940), Martin Luther King (1963), Mandela (1964), Obama (2008). Je zou kunnen zeuren over de samenstelling van dat rijtje (geen Fidel Castro, Malcolm X…). En je zou bittere aantekeningen kunnen plaatsen – bijvoorbeeld bij Mandela’s apologie van 1964. De oude Zuid-Afrikaanse leider is nu een universeel geknuffelde teddybeer, maar toen gold hij algemeen als een criminele terrorist, en een decennium ná 1964 was het nog onmogelijk om in onze kranten iets redelijks over zijn streven te vinden; vraag het maar aan de actiegroepen die toen wel eens lezersbrieven trachtten te plaatsen, of vraag het aan de toenmalige opiniemaker Manu Ruys, die de apartheid even vurig beminde als hij Lumumba haatte.

Het recentste geval: Change has come to America! Tariq Ali’s boek over de beginjaren van Obama’s presidentschap demonstreert dat er afgezien van de nieuwe zalvende spreekstijl vrijwel niets ten goede veranderde, en zijn hoofdstuk over buitenlandse politiek heet terecht ‘President of Cant’. Na het inaugurele loze praatje kwamen er meer: ‘Het is geen toeval dat een leidende columnist [van de Financial Times] slechts half ironisch als de vijf voornaamste gebeurtenissen van 2009 evenzovele speeches van Obama kon opnoemen.’ We will go forward with the confidence that right makes might. Hoe zouden die van Guantánamo dat vinden? En wat doen we met Obama’s ‘do not look back’-optie in verband met de misdrijven onder Bush en Cheney? Grootmoedigheid?

Cant. Ik denk dat afkeer van hypocrisie een wezenlijke drijfveer was voor Lumumba’s rede, en dat de afwezigheid van hypocrisie er een wezenlijk kenmerk van is. Het was oprecht om in het bijzijn van de onderdrukker te zeggen dat er onderdrukking was geweest en dat die nu moest ophouden. Het was oprecht om te zeggen: we willen samenwerken met België, maar we zullen waakzaam blijven (tout en restant vigilants).

***

Iets wat mij ‘grandioos’ lijkt in Lumumba’s rede is de aanhef: ‘Congolais et Congolaises, Combattants de l’indépendance aujourd’hui victorieux, Je vous salue au nom du gouvernement congolais.’ Van Reybrouck haalt dat niet naar voren, maar De Witte (1999) ziet de betekenis: ‘De Congolese premier richtte zich niet tot de meesters van weleer, maar tot de “Congolese mannen en vrouwen, strijders voor de onafhankelijkheid die vandaag hun overwinning vieren”. Van het ene ogenblik op het andere verdwenen de buitenlandse prominenten uit het centrum van de politieke aandacht. Ze werden gedegradeerd tot toeschouwers […].’ Verderop zegt Lumumba nog: ‘mes frères, mes soeurs’ – ja, hij spreekt ook tot de vrouwen, anders dan Boudewijn met zijn kille ‘Monsieur le Président, Messieurs’. Pas aan het eind horen we: ‘Voilà, Sire, Excellences, Mesdames, Messieurs, mes chers compatriotes, mes frères de race, mes frères de lutte, ce que j’ai voulu vous dire […].

De averechtse aanspreking maakte deel uit van een vooruitblik, toonde een glimp van een nieuwe wereld.

4.

Lumumba oprecht? Niet zo zeker, als je Van Reybrouck mag geloven. In zijn eerste signalement van de toekomstige premier staat (met cursiveringen van mij): (259) ‘Dat hij barstte van de ambitie werd gemaskeerd door zijn charme en vlotheid, al had hij soms de neiging zijn toehoorder te makkelijk naar de mond te praten.’ En Lumumba had niet alleen politieke motieven toen hij in 1959 een nationalistisch congres organiseerde: (270) ‘Bovendien zou hij ook persoonlijk een grote slag slaan: hij zou de bonus van initiatiefnemer opstrijken en erkend worden als de belangrijkste politieke figuur van het land.’ Enzovoort. Een ego met een agenda!

Ook het fragment uit de onafhankelijkheidsspeech is gevat tussen zulke aantijgingen. Vooraf: ‘Hij moest en zou de kolonisator voor een laatste maal van repliek dienen. Daarmee zou hij bovendien zichzelf in de schijnwerpers zetten, want het stoorde hem zeer dat niet hij, maar Kasa Vubu de honneurs mocht waarnemen.’ Achteraf: ‘Te zeer behept met het verwerven van onsterfelijkheid, te zeer verblind door de romantiek van het panafrikanisme, vergat hij…’

Panafrikanisme-romantiek, omdat er een paar keer ultrakort naar het Afrikaanse continent en zijn verhoopte eenheid verwezen wordt? Goed, maar waarom krijgen we dan amper uitleg over die voor Lumumba zo begeesterende beweging? Van Reybroucks belangstelling voor ideeën valt wel vaker beperkt uit. En waar zat de verblinding? Misschien is dat inzicht afkomstig van de heldere Geerts, die eveneens de panafrikaanse klank van de speech aanstipte en een protserig citaat opdiste van de (nog steeds actieve) socioloog Jean Ziegler, over Lumumba’s deelname aan de All-African People’s Conference in Accra (1958), met onder meer: ‘[Hij] krijgt het licht van de glorie in volle aangezicht. Hij is verblind.’ Toch een geluk dat we over eminente blanke kenners van de zwarte mens beschikken.

De zielkundige zever zorgt voor een portret dat globaal heel lelijk uitvalt; Lumumba’s vader deugde al niet (‘opvliegend temperament’, ‘bokkig karakter’…, 258), en zelfs zijn dood lijkt mede te wijten aan lichtzinnigheid, omdat hij onderweg tijdens zijn vlucht tijd verloor om zich te laten toejuichen (325). Soms besteedt Van Reybrouck de kritiek uit aan derden, zoals godbetert Amerikaanse ambtenaren: een ‘irrationele, bijna “psychotische” persoonlijkheid’ (319) en dies meer. Best mogelijk dat Lumumba zich lastig gedroeg: ze trachtten hem immers al maanden opzij te duwen. Maar hoe relevant is dat laffe geklets, en hoe serieus zijn de bronnen waarop het steunt? Zoals De Witte (1999) toonde werd Lumumba door zijn blanke vijanden systematisch ‘gediaboliseerd’ én ‘gepsychiatriseerd’, en Van Reybrouck doet daar op een wat gesofisticeerder manier aan mee.

Het funeste gepsychologiseer kadert in een sterk op personen gerichte aanpak: de auteur doet vaak alsof het allereerst ging om individuen die elkaar beminden dan wel verafschuwden, en die vanuit hun buik besluiten namen. Met als gevolg talloze onnozele zinnen: A had goed gegokt, B baalde, C vond dat onverteerbaar, D vond dat het zo niet verder kon… De troonstrijd van de Congolezen blijkt trouwens een overblijfsel van de oude savannekoninkrijken, ook toen was de macht erg ‘gepersonaliseerd’ (31)!

En zo leren we ook dat Mobutu’s staatsgreep van september 1960 beoogde ‘paal en perk te stellen aan het gekissebis’ (322). Gekissebis! Een deel van de macht viel toen toe aan de jonge ‘commissarissen-generaal’, en een van hen, Mario Cardoso, beaamt (323): ‘Mobutu wilde enkel de orde herstellen, want het geruzie tussen Kasa Vubu en Lumumba hield maar niet op.’ Kwajongens! Alsof – buiten ‘het tribale gevoel’ (268) – belangen en groepen en machten een bijrolletje speelden.

5.

Hoe werd de toespraak van Lumumba ontvangen?

De arme Boudewijn was ‘ziedend en tot in het diepst van zijn ziel gegriefd’. Zou zijn eigen toespraak niet enkele Congolese zielen gegriefd hebben?

Van meer gewicht: ‘Het is een misvatting te menen dat heel Congo juichte om de gedurfde woorden van zijn premier.’

Van nog meer gewicht: ‘Zelfs felle medestanders van Lumumba zetten er hun vraagtekens bij.’ Het enige voorbeeld dat we daarvan krijgen is de net genoemde Cardoso, die voor Lumumba de economische rondetafel in Brussel had bijgewoond: ‘Lumumba gedroeg zich als een demagoog. […] Sommige députés applaudisseerden, ik niet. Hij pleegt politieke zelfmoord, dacht ik.’ Ik zet daar mijn vraagtekens bij.

Kwam er toen meteen een eind aan Cardoso’s felle medestanderschap? Hoe dan ook behoorde hij dus in september 1960 tot de bende van commissarissen-generaal – die bij Braeckman opduikt in de context van (door België aangestichte) omkoopbaarheid: ‘Deze studenten, die gisteren nog zonder inkomen zaten en armoedig leefden, zien zich plots begiftigd met macht en materiële mogelijkheden waarvan ze enkele maanden eerder niet hadden durven dromen.’

Op 1 oktober maakte Cardoso, volgens de Belgische consul-generaal, een slechte indruk door zich op een persconferentie te openlijk pro-westers en pro-Belgisch te tonen. In november was Cardoso vertegenwoordiger van Kasa Vubu in de UNO. Een sprong in de tijd: in 2007 werd hij tweede vice-voorzitter van de Congolese senaat – dat vertelt Van Reybrouck ook (277), en terloops (240) vernemen we dat hij ooit onderwijsminister is geweest. Dat was, vind ik op het internet, in 1969-1970, dus onder Mobutu, en in 1970-1972 was hij zelfs diens minister van buitenlandse zaken.

Zou het kunnen dat deze dienaar van eenieder een tikje opportunistisch was/is? Doet er niet toe, maar wel dit: is zijn herinnering aan 1960 een betrouwbare historische bron? Zou, áls hij al eerlijk is, de herinnering aan wat hij toen dacht niet bijgekleurd zijn door zijn latere strapatsen? Is deze man echt geschikt om als enige ‘felle medestander’ van Lumumba op te draven? Bij vele interviews in Congo rijzen soortgelijke vragen, of andere.

(Van Reybrouck spreekt over ‘zoveel mogelijk Congolese stemmen’ en het tegengaan van ‘eurocentrisme’, maar bovenal zijn de interviews met ‘gewone’ en ongewone mensen een journalistiek procédé om de tekst levendiger te maken. En zoals straatinterviews lijken ze wel eens het nadenken en studeren te vervangen.)

Cardoso verwijt zijn vroegere mentor demagogie; die term impliceert leugens, maar er was aan Lumumba’s speech niets leugenachtigs, wat je er verder ook over denkt. En: politieke zelfmoord is in Cardoso’s mond een super-cynische uitdrukking, want de commissarissen-generaal (door Mobutu geroepen en door Kasa Vubu ‘gelegaliseerd’) waren volop medeplichtig aan Lumumba’s ondergang. De interviewer relativeert Cardoso’s uitspraken niet.

‘Het is een misvatting te menen dat heel Congo juichte…’ En die misvatting krijgt bij Van Reybrouck ampele compensatie: geen enkele positieve reactie op de toespraak wordt geciteerd.

6.

Lumumba’s speech was niet opportuun, ‘groots in zijn portee, maar problematisch in zijn effect’, en gaf blijk van ‘meer rebellie dan staatsmanschap; ‘zijn timing was bepaald ongelukkig’, hij ‘sprak alsof de verkiezingscampagne nog volop bezig was.’ Hij, ‘die toch de grote unitarist van Congo was, [vergat] dat hij zijn land op die eerste, autonome dag [sic] eerder moest verzoenen dan verdelen. Hij pretendeerde de stem van het volk te verwoorden – dat paste binnen de geëxalteerde retoriek van die tijd (het Volk, het Juk, de Strijd, en uiteraard: de Vrijheid) – maar het volk stond niet als één man achter hem.’ Onder de Congolezen elders in het land ‘spraken [inhoudelijk] weinigen hem tegen, maar velen vroegen zich af of dat nu wel nodig was geweest.’ Lumumba’s ‘tragiek’ blijkt in de eindevaluatie (328) ‘dat zijn grootste troef van vóór de onafhankelijkheid – zijn onwaarschijnlijke talent om de massa op te zwepen – zijn grootste nadeel werd toen hij eenmaal als machthebber geacht werd iets serener op te treden.’

(Dit taaltje komt niet uit de pen van een gladde politicus of diens slippendrager, maar van een onafhankelijk schrijver.)

Heel eerlijk, ik zie in de speech géén frasen die verdeeldheid moesten stichten tussen de Congolezen. Ik zie er evenmin iets opzwepends als iets opruiends in. En verkiezingsretoriek?

Van Reybrouck mag content zijn dat hij behoort tot een nuchterder tijd dan ‘die tijd’, maar in de ‘waarlijk grandioze speeches’ bloeien grote woorden weelderiger dan bij Lumumba, die niet eens van peuple spreekt. De frase the American people ligt elke VS-politicus in de mond bestorven, en momenteel, maart 2011, tuiten mijn oren van het volk in de Arabische wereld – maar toegegeven, dat is geen alledaagse kost. West-Europeanen verdragen bepaalde grote woorden alleen in speciale situaties, en vooral met betrekking tot verre, onderdrukte volkeren (waartoe ook het Oostblok behoorde: tegen Wir sind das Volk had niemand bezwaar). Intussen leven we wél tussen de Mensenrechten, de lege Verandering en de Democratie (die niet als heerschappij van het Volk wordt opgevat).

Een zeker taalgebruik, zo suggereert Van Reybrouck, is oorbaar in verkiezingstijd maar niet daarna, niet voor de ‘machthebber’, die als staatsman moet spreken en overgaan tot de orde van de dag: ieder zijn rol, zijn vak, zijn tijd! Onacceptabel en onbegrijpelijk is dan dat de gewraakte begrippen voor iemand méér zijn dan ‘geëxalteerde retoriek’, dat zijn grote woorden een grote lading dekken en dat hij ze dus niet zomaar kan lossen wanneer zijn positie verandert. Maar echt, het bestaat, mensen met ideeën waaraan ze vasthouden en waardoor ze hun handelen laten leiden.

Voor dat vasthouden, voor dat doorgaan, tegen de klippen en de muren op, is moed nodig. Lumumba’s rede was moedig.

***

Hier is een passage die de periode 1960-1965 kenschetst (300) – ze werd ook aangehaald in de kritiek van De Witte:

De president, de premier, het leger, de rebellen, de Belgen, de VN, de Russen, de Amerikanen: ieder op zich hanteerden ze logica’s die binnenskamers consistent en begrijpelijk waren, maar onderling vaak onverzoenbaar bleken. Net als in het theater was ook hier de tragedie van de geschiedenis geen zaak van redelijken versus redelozen, van goeden versus slechten, maar van mensen die samenkwamen en zichzelf stuk voor stuk als goed en redelijk beschouwden. Idealisten stonden tegenover idealisten, maar elk idealisme dat te fanatiek beleden wordt leidt tot verblinding, de verblinding der goeden. De geschiedenis is een afschuwelijk gerecht bereid met de beste ingrediënten.’

Dat slot is bepaald niet het enige fletse aforisme in Congo. Maar let vooral op de, eh, verblindende verschuiving van ‘logica’s’ naar ‘idealisten’. Dat ‘de’ Belgen of Amerikanen een logica volgden: allicht, maar ook een ‘ideaal’? Even later gaat het weer over personen, over de mannen die het spel ‘beheersten’, en verwikkeld waren in een Shakespeariaanse ‘machtsstrijd’, een ‘bikkelharde afvalrace’: Kasa Vubu, Lumumba, Tshombe, Mobutu. Dat de twee laatsten er iets op nahielden wat je idealen kunt noemen, heb ik nergens gemerkt; ik wil Kasa Vubu het voordeel van de twijfel geven – maar dat betekent nog niet dat zijn ‘ideaal’ evenwaardig was aan dat van Lumumba.

Geen van die vier mannen had ‘in eigen land ooit één dag onder een democratie geleefd’. Ramp in zicht: idealen zonder ervaring met Democratie! Mede daardoor kon de Congolese ontvoogding ‘niet anders dan noodlottig’ aflopen (283). Maar, zie De Witte: de Congolese staat werd vooral van buitenaf kapotgemaakt – en wel door zéér ervaren ‘democraten’, deels dezelfde lui die er voordien over gewaakt hadden dat Congo geen democratie kende. Continuïteit! En hier duikt weer blanke pseudokennis op: wij weten wat democratische politiek moet zijn, weten dat Afrikaanse évolués dat niet weten… In feite is dit een light-variant van de aloude overtuiging (Geerts!) dat de Bantoe ‘onze Westerse opvattingen’ over politiek (maar ook ‘de marxistische leerstellingen’) niet kan praktiseren.

Maar komaan – democratie is niet: eerst politieke verkiezingen en daarna a-politiek bestuur in dienst van een status-quo. Echt niet.

Leven mensen wel ooit onder (of in) een democratie? Is democratie wel een regime, een maatschappijvorm? Ik zou daar, min of meer in overeenstemming met de filosoof Jacques Rancière, negatief op antwoorden. Democratie is, ook in een ‘oligarchische rechtsstaat’ als de onze, veeleer een kwestie van altijd opnieuw te voeren strijd (Strijd), van altijd weer actie en polemiek, om rechten en vrijheden te verwerven en te behouden. Je kunt ook stellen dat democratie slechts bij momenten bestaat, bijvoorbeeld de momenten waarop iemand laat horen, tegen illusie en pretentie in, dat er iets niet klopt; momenten dus dat de schijn doorbroken wordt, de vanzelfsprekende voorstellingen over hoe een maatschappij in elkaar zit. Houdt democratie dan niet per se ‘rebellie’ in? En: was Lumumba’s ongehoorde toespraak, te beginnen bij de ongehoorde aanspreking maar ook doordat hij de strijd van vroeger en straks tot thema koos, niet zelf zo’n moment van democratie? (Ondanks het feit dat hij ‘machthebber’ was: hij respecteerde de rolverdeling niet.) Is die tekst niet juist daarom zo merkwaardig centraal gaan staan in wat er sinds een halve eeuw over Congo gezegd wordt?

Wat op 30 juni 1960 moest plaatsvinden was, met diverse klemtonen, voor alle insiders duidelijk: formele indépendance op condities van de kolonisator, instelling van een parlementair stelsel maar behoud van de reële macht door het oude moederland en de grote firma’s. Even duidelijk was dat je het tegendeel moest veinzen. Een obscene verborgen wonde, tot Lumumba haar te kijk stelde. Het is mogelijk dat hij de draagwijdte van zijn daad niet besefte, maar die wordt daar niet minder door. Ja, het was een daad, maar niet een daad die op zich stond, we moeten het geïsoleerde effect van de toespraak niet overschatten. Typerend genoeg wijst een Van Reybrouck niet alleen de democratische rede af maar ook een democratische maatregel als de ‘bruuske’ afrikanisering van het leger. Niet te veel democratie, alstublieft!

Steeds weer zullen op zo’n dwars moment sommigen, velen, zich afvragen of dat nu wel nodig was.

***

Idealisten tegenover idealisten… Van Reybrouck doet in interviews danig zelfvoldaan over zijn ‘genuanceerde’ en niet-‘eenzijdige’ benadering, en we raken hier een kernaspect van die optie.

Je hebt verschillende kanten, die fundamenteel hetzelfde zijn, in die zin dat ze niet in fundamenteel verschillende mate gelijk of ongelijk hebben. Wat dan compleet vervliegt is de inhoud, de ideeën. Het heeft geen belang waarvoor precies mensen zich inzetten, het ene ‘ideaal’ is het andere waard, en daarom mogen ze niet onmatig vasthouden aan hun idealen; dat is immers fanatisme, en daar komt alleen onheil van, slachtoffers! Ik dacht spontaan aan een nu gangbare soort voorstellingen over de Spaanse burgeroorlog: de twee kampen hadden honorabele idealen, en er zijn aan weerszijden veel doden gevallen. Palestina: symmetrie van tegenstanders? En de Tweede Wereldoorlog: botsing van idealismen?

Het is gewoon niet waar. Het is niet waar dat alles om het even is. Het is niet om het even of je kiest voor communisme of liberalisme of nazisme, voor racisme of ‘diversiteit’, voor een maatschappij van gelijkheid of voor een maatschappij waarin bepaalde groepen meer rechten hebben dan andere. Er is altijd minstens het verschil tussen iets wat voor iedereen goed is en wat alleen voor sommigen goed is.

7.

Eind jaren ’50 beklaagde een ‘inlandse’ man zich bij een koloniaal: hij had bij Au Bon Marché een beha besteld, maar anders dan hij op grond van de catalogus verwachtte was de bijbehorende blanke vrouw niet mee geleverd. Die zwartjes toch! In verband met de overspannen verwachtingen van ‘naïeve zielen’ vindt Van Reybrouck (306) dat ‘een grappig, maar veelzeggend voorval’. Grappig? Veelzeggend wel, over hen die zulke kolonialenmoppen vertellen en doorvertellen. Ben ik die ene geretardeerde die er zo over denkt? Het zij zo.

Maar we kunnen de klacht van de Congolees ook ernstig nemen: als een hooguit wat onhandige uiting van de eis tot gelijkheid, dus als een woord van democratie. Waarom zouden we erom lachen? Bij democratie gaat het áltijd om een exces, iets wat boven het ‘normale’ (gevestigde, versteende) uitgaat. Democratie overdrijft.

***

Congo, zo bleek eind 2010, zou een enorm deel van de beschikbare vertaalsubsidies gaan opslorpen, en daarom vroegen voorzitter Jos Geysels en directeur Carlo Van Baelen van het Vlaams Fonds voor de Letteren dat de overheid ‘een extra budget’ zou uittrekken voor het boek, zodat meer geld zou overblijven voor andere vertaalprojecten. Ik meng me niet in het eigenlijke debat, maar sommige argumenten van de VFL-bonzen waren merkwaardig. Ze impliceerden dat over de waarde van het boek evenmin meningsverschil mogelijk is als over Belgische pralines. Iederéén vindt het goed, dus is mondiale verspreiding een objectief algemeen belang: ‘een kwaliteitsvol visitekaartje’ van onze (?) boekproductie, om Vlaanderen in den vreemde aan ‘een creatief imago’ te helpen.

Verontrustender is dit: men heeft het over steun voor ‘de Vlaamse literatuur’, terwijl Congo, los van mijn oordeel, beslist geen gewone literatuur is. Het is een geschiedverhaal, dus een bepaalde versie van een verleden, en supplementaire promotie van hogerhand wekt de indruk dat het de officiële versie is. Zie ik spoken? Volgens Geysels en Van Baelen gaat het ook om een ‘visitekaartje van een open en dynamische maatschappij. Dit verdient ook steun van buitenlands beleid, economie, diplomatie…’ En oud-politicus Geysels vertelt argeloos dat ‘heel wat parlementairen ervoor gepleit [hebben] dat het vertaald zou worden.’ Mij lijkt dat een reden tot wantrouwen. En ‘open maatschappij’, is dat zo zeker?

Maar dat onze hedendaagse machthebbers meestal weinig moeite hebben met dit Congoboek, het verbaast me niets.

***

Twee keer (302, 325) vermeldt Van Reybrouck, zonder specifieke bronvermelding, dat Lumumba als gevangene door Mobutu’s soldaten gedwongen werd een kopie van ‘zijn beroemde speech’ op te eten. Maar waarom waren zwarte soldaten zo kwaad over die toespraak? Bij Heinz en Donnay (1966) lees je dan ook iets anders: dat het papier een ‘recente verklaring’ bevatte ‘waarin Lumumba bevestigde dat hij de chef was van de wettige Congolese regering’. Is die versie (in 1999 overgenomen door De Witte) niet veel, véél waarschijnlijker? Maar ter wille van de dramatiek kan het beter ‘zijn beroemde speech’ zijn, nietwaar? Schone letteren!

Maar geen literatuur. Literatuur is een vorm van kunst.

***

Nog op andere manieren voegt de schrijver fantasie toe aan gore details. De Belgische politieman Soete ging het lijk van de premier en diens twee lotgenoten opgraven (327): ‘Naar verluidt stak er nog een hand, mogelijk die van Lumumba, uit de grond.’ Mogelijk! (En mogelijk niet.) Soete ‘bewaarde jarenlang een doosje’ met onder meer ‘twee met goud bezette tanden’ van Lumumba. ‘Vele jaren later gooide hij ze in de Noordzee.’ – geen vaststaand feit, maar kom. Wat verder: ‘het eerste bedrijf van het onafhankelijke Congo […] eindigde met enkele tanden van een bevlogen Afrikaan die in slow motion neerzegen op de zandige bodem van een grijze, Europese zee.’ Lieve god, ik krijg pijn aan mijn mijlpalen.

Smakeloos is het, en pseudoliterair. Maar dat laatste beeld straalt ook weer een soort visie uit, aansluitend bij het iedereen-en-alles-hetzelfde: een visie van vergeefsheid en vruchteloosheid – ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, puin en verwoeste levens stapelen zich op. Zie de laatste restjes van de bevlogene naar het zand der zee zijgen! Iets van dat diep ideologische perspectief zit ook in een eerder tableau dat zware nadruk krijgt (263). Lumumba en Mobutu rijden begin 1959 per brommer naar een meeting: ‘Dat beeld houden we even vast: […] twee nieuwe vrienden, de journalist en de bierverkoper, de een is 28, de ander 33. Lumumba zit achterop. Ze rijden door de warme lucht en praten luid om het geknetter van de uitlaat te overstemmen. Twee jaar later zal de een de ander mee helpen vermoorden.’

Waarom zouden we juist dát beeld moeten vasthouden? Voor de verzinlozing. Voor de melancholie. Het leidt allemaal tot niets. Eigenlijk kunnen mensen zich maar beter niet inzetten voor een betere wereld. (Zoals wij, hier en nu?)

Het is een fictie als een andere. Het is een verfijnde vorm van bekrompen conservatisme.

Joris Note
schrijver en literair criticus
 

Bibliografie

– Tariq Ali, The Obama Syndrome: Surrender at Home, War Abroad, Verso, Londen/New York, 2010
– Colette Braeckman, Lumumba: un crime d’État, Aden, Brussel, 2009
– Aimé Césaire, Discours sur le colonialisme, suivi de Discours sur la Négritude, Présence Africaine, Paris, 2004
– Commissie-Lumumba, Verslag:
www.dekamer.be/FLWB/PDF/50/0312/50K0312006.pdf en www.dekamer.be/FLWB/PDF/50/0312/50K0312007.pdf
– Walter Geerts, Binza 10: de eerste tien onafhankelijkheidsjaren van de Democratische Republiek Kongo, Story-Scientia, Gent/Leuven, 1970
– G. Heinz en H. Donnay [= J. Gérard-Libois en J. Brassinne], Lumumba Patrice: les cinquante derniers jours de sa vie, C.R.I.S.P., Brussel / Le Seuil, Parijs, 1966
– Paulin J. Hountondji, African Philosophy: Myth and Reality (1976), vert. Henri Evans, Introduction Abiola Irele, 2nd Edition, Indiana University Press, Bloomington and Indianapolis, 1996
– Adame Ba Konaré (red.), Petit précis de remise à niveau sur l’histoire africaine à l’usage du président Sakozy, La Découverte, Parijs, 2008
– Jean Van Lierde (red.), La pensée politique de Patrice Lumumba. Préface de Jean-Paul Sartre, Présence Africaine, Parijs/Dakar, 1963
– Jean Van Lierde (met Xavier Zeebroek en Pierre Arcq), Un insoumis, Editions Labor, Brussel, 1998
– Jacques Rancière, La haine de la démocratie, la Fabrique, Parijs, 2005
– David van Reybrouck, Congo: een geschiedenis, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010
– David van Reybrouck, interview (door Jan Haerynck) in De Groene, 23-06-2010; interview (door Bas Heijne) in NRC Handelsblad, 30-7-2010; interview (door Guinevere Claeys) in De Standaard, 30-10-2010
– Placied Tempels op www.aequatoria.be/tempels/indexFR.htm [bevat o.m. verschillende versies van Bantoe-filosofie, ook de Nederlandse uit 1946]
– De Standaard over vertaalsubsidies voor Congo: 22-12-2010 (bericht Geert Sels, opinie Jos Geysels en Carlo Van Baelen), 23-12 (opinie Ivan Van De Cloot), 24-12 (opinie Van Baelen en Geert Joris)
– Enzo Traverso, L’histoire comme champ de bataille. Interpréter les violences du XXe siècle, La Découverte, Parijs, 2011
– Ludo De Witte, De moord op Lumumba, Van Halewyck, Leuven, 1999 (nieuwe editie 2011) – en, beknopter: http://www.apache.be/2010/06/nabestaanden-dienen-klacht-in-tegen-moordenaars-lumumba/
– Ludo De Witte over David van Reybrouck: www.apache.be/2010/05/david-van-reybrouck-masseert-westerse-bemoeienissen-in-congo-weg/ en www.apache.be/2010/05/detailkritiek-op-tachtig-jaar-congo-volgens-david-van-reybrouck/
– Ludo De Witte, ‘Op zoek naar het graf van Lumumba’, De Standaard, 15-1-2011

take down
the paywall
steun ons nu!