Wilders, fascisme, en de erfenis van de Verlichting
Essay, Nieuws, Politiek, Democratie, Tmd -

Wilders, fascisme, en de erfenis van de Verlichting

Het feit dat we van politici enkel nog krachtige uitspraken verwachten en wantrouwen koesteren tegenover alles wat iets langer en ingewikkelder klinkt, dat we hen ontslaan van de plicht hun standpunten tegenover ons met ernstige en steekhoudende argumenten te motiveren – en dat alles dan nog onder de noemer van democratie: dat is de crisis van onze democratie, schrijft Jan Blommaert.

woensdag 22 december 2010 19:00
Spread the love

Er is de laatste maanden in Nederland nogal wat te doen over een klein boekje van Rob Riemen, De Eeuwige Terugkeer van het Fascisme (Atlas 2010). In dat boekje noemt Riemen Geert Wilders een fascist. Hij doet dat na een rondgang langsheen een ruim aantal schrijvers en filosofen, van Camus over Ortega y Gasset tot en met Thomas Mann en Menno Ter Braak.

Ressentiment, rancune, gecultiveerde haat tegenover een kleine categorie van zondebokken, moreel en ideologisch nihilisme en de cultus van het oppervlakkige, en de doctrine van de menselijke ongelijkheid: deze zaken definiëren voor Riemen het fascisme en Wilders voldoet volmaakt aan deze criteria; hij is dus een fascist.

Alhoewel, dat is problematisch, want op de term fascisme kleeft een taboe. Dus “zo kunnen we nu constateren dat wat evident een opleving van het fascisme in onze samenleving is, zo toch niet genoemd mag worden” (p.38). Riemen wil niet provoceren met zijn boekje, maar hij wil de dingen wel benoemen zoals ze zijn. Parler Vrai, met andere woorden – iets waar mensen als Wilders anders bepaald niet vies van zijn.

Rechtse taboes

Het taboe bestaat echt, zoveel werd duidelijk uit de reacties van een aantal prominente opiniemakers. Frits Bolkestein, de neoliberale Charles de Gaulle, schreef schuimbekkend van woede dat Riemen zich moest schamen over zoveel onzin en dat hij het echte fascisme bagatteliseerde; enkele historici benadrukten dat fascisme historisch toch wel héél specifiek was en dat enkel jongens zoals Mussolini en Hitler eraan voldeden; en Paul Cliteur – wie anders? – bekloeg zich over het feit dat het gebruik van fascisme om Wilders te beschrijven neerkwam op haat zaaien en bovendien het leven van Wilders (nog) onveiliger maakte – vrije meningsuiting blijkt dus zelfs voor Cliteur z’n grenzen te hebben.

Men is duidelijk op z’n ongemak bij het gebruik van de uiterst gekleurde term fascisme voor iemand zoals Wilders, die zichzelf, zoals we weten, liefst van al omschrijft als een ‘democraat in hart en nieren’. Het feit dat alle door Riemen aangegeven criteria perfect passen op Wilders doet kennelijk weinig ter zake; een tijdje geleden werd Wilders door onderzoekers bestempeld als ‘extreem rechts’, en ook daar vond men dat dit overtrokken was. De onderzoekers moesten hun bepaling bijstellen, want Wilders vond hun onderzoek ‘klinkklare nonsens’ en een uiting van linkse intellectuele vooringenomenheid. De rest van het politieke veld in Nederland trad hem daarover impliciet bij: men vond het ‘onverstandig’, ‘niet gepast’ en ‘onvoorzichtig’ om dergelijke grote woorden te gebruiken. We hoorden de klassieke reacties van politieke correctheid.1

Tiens tiens, er blijken dus naast de welbekende linkse taboes ook nog rechtse taboes te bestaan, en rechtse politieke correctheid. Merkwaardig, want de woorden ‘taboe’ en ‘politieke correctheid’ zijn het laatste decennium innig verstrengeld geraakt met het adjectief ‘links’; we ontdekken via het debat over Riemen dat ook de rechterzijde zo z’n gevoelige plekken heeft, en dat debat bewijst dat ‘fascisme’ zo’n gevoelige plek is. Laat me die gevoelige plek wat masseren, misschien doet dat deugd.

In wat volgt wil ik twee argumenten formuleren. Het eerste argument is dat Riemen gelijk heeft wanneer hij Wilders een fascist noemt, al moeten we daarbij een aantal opmerkingen maken over de structuur van het actuele politieke debat en het dus ook over Belgen zoals Siegfried Bracke hebben. Het tweede argument gaat over democratie en zijn vijanden, en bij dit laatste punt moet ik het noodzakelijk ook over Paul Scheffer hebben. Ik sluit af met een herformulering van de stelling van Riemen die, naar ik hoop, door mijn tekst wat ruimer onderbouwd wordt.

Links en rechts: over definities en argumenten

Ongemak van woorden, ongemak over woorden: het politieke debat staat er bol van. Dat is deels vanzelfsprekend want politiek is in z’n diepste essentie een bedrijf van woorden, een mechaniek van definities en strijd over definities. Hoe men zichzelf benoemt, hoe anderen ons benoemen, hoe we bepaalde processen en fenomenen benoemen – dat is de kern van politiek.

De ‘terrorist’ van de ene is de ‘vrijheidstrijder’ van de andere; de ‘crisis’ van de ene is de ‘tijdelijke marktcorrectie’ van de andere; de ‘vrije meningsuiting’ van de ene is de ‘bedreiging voor de nationale veiligheid’ van de andere (zoals Julian Assange mocht ondervinden). Strijd over woorden is politiek, want woorden zijn nooit neutraal en puur beschrijvend maar altijd positionerend, altijd dingen die één bepaalde opstelling weergeven in contrast met een andere.

Dat heeft allerhande gevolgen. Het duidelijkste gevolg is dat er geen ‘objectieve’ politieke taal is; politieke taal kàn nooit puur beschrijvend zijn, want ze is politiek, dus per definitie partisaan en per definitie een middel in de strijd om de macht. Dat merkt men, zoals gezegd, net wanneer het over definities gaat. Precies dan ziet men dat het beklemtonen van het feit dat een woord dit moét betekenen, en dat niet mag betekenen de inzet is van het politieke conflict. We laten bij wijze van voorbeeld Bolkestein aan het woord:

“Het fascisme begon als een cultureel verschijnsel. Zijn voorlopers waren intellectuelen. Bergson en zijn vitalisme, uitgedrukt in het begrip ‘elan vital’. Sorel en zijn revolutionaire syndicalisme. Vooral Marinetti en zijn futurisme, die meende dat ‘tot de tanden gewapende bataljons het hoogtepunt van de esthetica vormden’. Het fascisme was een elitaire beweging met als bestaansgrond de ontkenning van universele waarden. Een kind kan zien dat dit op Geert Wilders slaat als een tang op een varken.”2

We merken dat Bolkestein hier alle mogelijke moeite doet om fascisme netjes en precies, zij het wel héél idiosyncratisch, te omschrijven als een beweging uit het verleden die voortkwam uit een (linkse!) intellectuele en artistieke elite. Noteer evenwel dat hij “de ontkenning van universele waarden” als “bestaansgrond” voor fascisme ziet. Ik kom daar verder nog op terug. Bolkestein plaatst hier een definitie van fascisme tegenover die van Riemen – dat is alles wat hier gebeurt. Het hele vervolg van het artikel van Bolkestein is een verdere uitwerking van dit definitie-verschil.

Daarbij geeft Bolkestein nog een reeks definities, bijvoorbeeld:

“Riemen noemt Wilders een populist. Maar wat is populisme precies? Behalve dan een verzamelnaam voor alles waaraan men de pest heeft. Bij mijn weten zijn leden van de Tweede Kamer volksvertegenwoordigers. Is het dan zo gek dat zij hun oor te luisteren leggen bij wat het volk vindt?”

Ook hierop kom ik straks nog even terug. Op dit punt volstaat het te zien hoe de argumentatie van Bolkestein volkomen drijft op definities, die dan ten gronde afwijken van diegene die Riemen aangaf. De kritiek vanwege historici zoals Bolkestein volgde precies dezelfde logica: eerst wordt fascisme zo gedefinieerd dat het enkel op één bepaalde reeks historisch gesitueerde fenomenen kan slaan, waarna (weinig verrassend) wordt uitgelegd dat het toepassen van fascisme op Wilders niet klopt. Vanuit die definitie wel te verstaan.3

Riemen is overigens gul met definities en argumenten in z’n boekje, dat hebben we boven al gemeld, en wat hem betreft is fascisme de politieke uitkomst van een ruimer probleem van waardenverlies en vervlakking, economische uitbuiting en egoïsme, chauvinisme en korte-termijn denken. Vanuit deze definitie is er inderdaad een continuïteit (of herhaling) met het interbellum.

Lees de diagnose van de cultuurindustrie uit Dialectiek van de Verlichting van Horkheimer en Adorno (geschreven in 1947), de analyse van Hannah Arendt in The Origins of Totalitarianism (uitgegeven tussen 1948 en1968), de kritiek op de universalisering van de kleinburgerlijke cultuur in Roland Barthes’ Myhologies (1957), het gelijklopende argument van Marcuse in One-Dimensional Man (1964) of de snijdende kritieken op de vervlakkende en depoliserende werking van televisie van achtereenvolgens Raymond Williams (1974) en Pierre Bourdieu (1996).4

Men ziet telkens hetzelfde motief opduiken: we leven in een cultuur die telkens weer, of permanent, zichzelf naar beneden toe nivelleert, en dit heeft allerhande politieke en maatschappelijke gevolgen: politieke apathie, het verlies van een besef van waarden, van kwaliteit, van morele en ideologische onderscheiden, concentratie op vermaak en consumptie – kortom, het verlies van de Grote Verhalen, het Grote Verhaal van de Liberale Democratie. En het is deze bredere beweging die haast ongemerkt – omdat het ons niets kan schelen – een politiek toelaat en mogelijk maakt die zich niets meer gelegen laat aan de Grote Verhalen, maar alleen nog bestaat uit faits divers – dingen waarvan Bourdieu zei qui font la diversion, ze leveren ons vermaak op, entertainment.

Voor al deze auteurs staan dergelijke ontwikkelingen in contrast met iets anders: de open en vrije samenleving die drijft op bewuste burgers. En die bewuste burgers gebruiken een instrument: argumentatie, redelijke argumentatie die is ingebed in kennis van zaken, reflectie en een drang naar intellectuele kwaliteit – datgene wat Rob Riemen in z’n bekendste werk als Adel van de Geest beschreef (Atlas 2009).

Wanneer men ophoudt met argumenteren begint men te schelden – of, zoals we hier zagen, met definities te gooien en zo een vorm van verbale hygiene op te leggen aan de tegenstrever. Men definieert zo immers het hele argument van de tegenstrever weg door er eenvoudigweg van uit te gaan dat het argument zich baseert op een verkeerde aanname, “X is Y”, terwijl het “X is Z” moet zijn. Je mag dit woord niet in die betekenis gebruiken, daar komt het op neer, en doe je dit wel, dan ‘vervuil’ je het debat.5

Laat ons dit even dieper uitspitten. Argumentatie wordt vervangen door definities, en dan liefst nog definities die de zaak versimpelen – etymologische definities, common sense definities of definities uit Van Dale, die de suggestie geven dat ieder ander gebruik van een term niet legitiem is. We zagen dit hierboven al, toen Bolkestein zich afvroeg wat Riemen bedoelde met ‘populisme’ en er zelf zijn interpretatie aan gaf:

“Bij mijn weten zijn leden van de Tweede Kamer volksvertegenwoordigers. Is het dan zo gek dat zij hun oor te luisteren leggen bij wat het volk vindt?”

“Het volk vertegenwoordigen” houdt dus in dat men “zijn oor te luisteren legt” bij dat volk. Vreemd, ik heb dat nog ergens gehoord. Hier is Steve Stevaert, de man die het Vlaamse socialisme terug plezant zou maken, in 2003:

“De politieke verkozenen zijn VOLKSVERTEGENWOORDIGERS. Zij vertegenwoordigen niet zichzelf, maar de mensen. Nu moet men mij toch eens uitleggen waarom iemand die de mensen vertegenwoordigt door naar hen te luisteren en op hun vragen in te spelen, een populist is.”6

Voilà – de zaak is eenvoudig. Een populist is in wezen een echte, waarachtige democraat, want als vertegenwoordiger des ‘volks’ luistert hij naar dat ‘volk’ en praat hij zoals het volk: hij praat volks. Wie het ‘gewone volk’ imiteert is een echte democraat, en dit houdt twee dingen in. Eén, men mag niét spreken als intellectueel, want intellectuelen zijn een wereldvreemde elite; en twee, men mag schelden, schimpen en andere vormen van verbaal geweld gebruiken, want ‘de gewone mensen’ spreken ook zo.

Wilders zegt daarom van zichzelf dat hij een politicus is en geen diplomaat, en dat betekent dat hij ‘er geen doekjes om hoeft te winden’ en ‘de dingen kan zeggen zoals ze zijn’. Als ‘democraat in hart en nieren’ spreekt hij de taal van het volk; als het volk racistisch spreekt, of beledigend, of kwetsend en veralgemenend, dan is het aan de democraat-politicus om ook zo te spreken. Want dan, en pas dan, is men echt democraat, wanneer men een perfect doorgeefluik is voor de stem van ‘het volk’.

Ik zou hier met enige kwaadwilligheid enkele precedenten kunnen geven. De krant van Hitlers Nazi’s heette uiteraard de Völkischer Beobachter – een vrije vertaling van wat Bolkestein en Stevaert boven als ‘democratie’ verstaan – en het Vlaams Blok stelde zichzelf in propaganda-materialen steevast voor als “De stem van het volk”. Ik wil maar zeggen: de definitie van de ‘democraat’ als perfect doorgeefluik van de stem des volks, welnu die definitie heeft een boeiende geschiedenis.

De intellectuelen behoren niet tot het volk – meer nog, in de wereld van de Belgische ex-topjournalist en huidige Vlaams-nationalistische coryfee Siegfried Bracke wordt de (intellectuele) opiniemaker als tegendeel gezien met ‘de mensen’ tout court. Vandaar dat Bracke zichzelf graag als ‘links’ wil zien. De voormalige Koning der Opiniemakers spreekt nu zoals ‘het volk’, hij zegt de dingen die ‘de mensen’ aanbelangen, en hij verdedigt die goede brave zielen als een oude dorpspastoor tegen de arrogantie van die andere opiniemakers, elitaire opiniemakers die hij met het label Gauche Caviar aanduidt:

“mensen die niet meer weten hoeveel 100 euro is, en vooral niet wat heel veel mensen moeten doen om die 100 euro bijeen te krijgen. Kan het dan overigens verwonderen dat er een gigantische kloof blijkt tussen deze praetors van de meningen en de publieke opinie zelf?” 7

Tegenover die Gauche Caviar staat dan de échte volkse democraat, en dat is iemand die niét analyseert, geen kennis van zaken nastreeft (naar eigen zeggen “gebruikt hij zijn verstand”, en dat is ruim voldoende), de zaken nooit voorstelt als complex, een duidelijk onderscheid maakt tussen wat belangrijk is voor “de mensen” en wat dat niet is, en zo meer. “Links” staat hier – als definitie – simpelweg voor “anti-elitair”, en die “elite”, dat zijn dan mensen die aanspraak maken op kennis van zaken en die daardoor meningen vertolken die, hoe verrassend, afwijken van die van de ‘gewone man’.

Dit lijntje werkt, het werkt goed, en het komt erop neer dat mensen als Bracke, Wilders en anderen iedereen de mond kunnen snoeren wier standpunt afwijkt van datgene wat – werkelijk of vermeend – onder ‘de mensen’ leeft.8 ‘De mensen’ hebben de indruk dat de criminaliteit toeneemt, deskundigen spreken dat met de feiten in de hand tegen, dus hebben de deskundigen ongelijk. ‘De mensen’ geloven dat de Islam een bedreiging is voor ons, moslims spreken dat tegen, dus moslims hebben ongelijk. Meer nog, deskundigen die ‘de mensen’ tegenspreken liegen en proberen ons (‘de mensen’) hun denkbeelden op te dringen.

Dit is hoe Bracke reageert op een studie waarin een causaal verband tussen etniciteit en criminaliteit wordt weerlegd:

“Eens te meer wordt hier geprobeerd om, overgoten met een wetenschappelijke saus, mensen juist te laten denken. En wie juist denkt is moreel goed en verheven. Het is een au fond ideologische discussie, maar dan een totaal verkeerde, waarvan ik hoop dat ze ooit zal stoppen. Het is het bekende slachtofferverhaal.

Het is een verhaal dat misbruikt wordt door de zogeheten progressieve elites, en, helaas, ook door de minderheden zelf. Om te zeggen ‘ons/hen treft geen schuld, wij/zij zijn niet verantwoordelijk’.

À propos. Eén. Weet u wat zo jammer is? Dat door dit soort fratsen de werkelijkheid versluierd wordt, met als gevolg dat échte problemen daardoor nog verder van een oplossing zijn dan ooit.”9

‘De werkelijkheid’, ‘de échte problemen’. Op deze frasen – definities uiteraard – rijden Wilders, Bracke en anderen doorheen het politieke landschap. Ze zijn tweede-generatie gebruikers, want Pim Fortuyn en (in Vlaanderen nog eerder dan in Nederland) Guy Verhofstadt, Steve Stevaert en het Vlaams Blok/Belang waren de pioniers van ‘de echte problemen’ – en van het motiefje waarbij die ‘echte problemen’ doelbewust verzwegen of verdraaid werden door ‘politiek correcte’ leden van een (‘zogeheten’ of ‘zelfverklaarde’) ‘linkse intellectuele elite’, die daardoor ‘anti-democratisch’ zijn.

Het motief is bekend, het is een refrein, en de uitspraak van Bracke heeft bijgevolg vele broertjes. Om er één te geven, hier is wat Wilders himself te zeggen had op het onderzoek van de Anne Frank Stichting waarin hij als extreem-rechts werd gecatalogeerd:

“Dit is de zoveelste schandelijke en ziekelijke poging van de elite ons te demoniseren en de PVV en al onze kiezers proberen de mond te snoeren. Maar dat gaat ze nooit lukken! Als er iets is dat de democratie ondermijnt, dan is het wel deze linkse elite, onder wie dit soort nep-onderzoekers, en de islamisering.”10

Wilders gaf deze commentaren via Twitter, en hier belanden we op een punt dat wat aandacht verdient. Laat me eerst even de voornaamste punten samenvatten. We hebben gezien dat definities een uiterst belangrijke rol vervullen in het politieke debat, en dat ze de plaats innemen van volwaardige argumentaties.

We hebben eveneens gezien dat deze nadruk op definities gericht is op versimpeling, en dat die versimpeling daarenboven wordt gemotiveerd als ‘democratisch’ (in de zin van ‘volksheid’), omdat ze in gaat tegen de complexe stem van de intellectuele elite.

Men simplifieert en verwerpt complexe argumentaties niet enkel omdat ze intellectuele en politieke moeite kosten en het eigen standpunt tegenspreken, men verwerpt ze omdat ze op zichzelf een illustratie zijn van de politiek die men verwerpt: een politiek die zich baseert op argumentatie.

Net op dit punt komt de nieuwe technologie binnen. Blogs en tweets zijn bliksemsnel uitgegroeid tot dé meest gebruikte kanalen voor politiek ‘nieuws’. Wilders heeft er een grote voorliefde voor, hij communiceert overwegend via Tweets. Wat houden deze formaten eigenlijk in? Wel, ze hebben twee grote eigenschappen: zijn kort en snel. Blogs en tweets zijn niet gemaakt voor lange en ingewikkelde berichten. Men schrijft in de regel geen tractaat via Twitter. Wat men er wel mee kan doen is een bliksemsnelle reflexmatige reactie geven op een voorval – een korte en krachtige one-liner die recht uit de buik komt en ongefilterd, ongezouten een mening geeft.

Journalisten smullen ervan: blogs en tweets bieden een kort-op-de-bal gevoelsmatig kanaal voor politieke reacties: vrolijk of droef, blij of boos, tevreden of ongerust. In een mediawereld waarin alles razendsnel moet gaan, kort en krachtig moet zijn, en liefst ook nog een persoonlijkheid en wat emoties moet weergeven, zijn blogs en tweets gefundeness Fressen.

Deze nieuwe genres scheppen nieuwe mogelijkheden voor politieke communicatie. Eén, ze ontslaan de gebruiker van de plicht te argumenteren, want daarvoor is eenvoudigweg geen plaats. Twee, ze scheppen daardoor een grote ruimte om via ‘esthetiek’ effecten te realiseren. Esthetiek: krachtige, scherpe, gebalde, gewelddadige berichten drijven boven, want net die dingen verzorgen de esthetiek van de authenticiteit.

Wie zo spreekt is eerlijk, recht-voor-de-raap en recht-door-zee, geen hielenlikker of blaaskaak maar een oprecht mens, een echte mens die tot ‘de mensen’ hoort. ‘Gewone mensen’ worden immers ook kwaad en opgewonden, ze vloeken soms ook, en hun ja is ja, hun nee is nee. En net daardoor zijn ze gerechtigd om eender welke intellectueel weerwerk te bieden en argumenten te verwerpen met oprechte salvo’s van scheldwoorden. Enkele voorbeelden, geplukt van de ‘reacties’ pagina van De Standaard na publicatie op 7 december 2010 op een opiniestuk van mij; ik druk ze af in de vorm waarin ze verschenen:

“Politicoloog of socioloog; synoniem hiervan: lulloloog? Overigens is dS, allicht voor de duidelijkheid, vergeten te vermelden dat B-plusser j.blommaert een notoire communist is van stalinistische pvda-strekking. Althans naar eigen zeggen cfr soloidair-interview. Dit soort artikelen komen in dS. Invloed van ex-demorgen BB?”

“Sinds wanneer is criminologie (laat staan sociologie) een wetenschap? Verder is Blommaert een schoolvoorbeeld van wat hij denkt te bestrijden: een ideologisch geborneerde fundamentalist met een totaal achterhaald, reactionair denkkader. Ach die marxisten… Sterf toch oude gedachten!”

“Marc Hooghe is een politicoloog : géén wetenschaper dus. Wetenschappers zijn voor mij mensen die zich bezig houden met exacte wetenschapen. Maar die hoor je nooit, want die zijn druk aan ‘t werk. En ik citeer Blommaert : ‘En kijk eens, deze keer hoort men geen gepruttel van de overkant. Hooghe en zijn collega’s krijgen publiek gelijk.’ Dat komt om dat die ‘overkant’ geen linkse opiniemakers kent die om de vijf voet een stukje in de krant mogen schrijven. Noem die ‘overkent’ voor mijn part ‘de zwijgende meerderheid’”

Opvallend toch hoe vaak men precies dezelfde frasen hoort, precies dezelfde toonzetting; opvallend ook hoe die frasen overeenstemmen met de punten die in dezelfde context gemaakt werden door Wilders en Bracke; en opvallend, tenslotte, hoe alles hier draait rond definities, niet rond argumenten: Blommaert is een communist, is een schoolvoorbeeld; Hooghe is geen wetenschapper, politicologie is geen wetenschap, en zo voort.

De nieuwe technologie zorgt voor een fenomenale uniformisering in het politieke debat: zaken worden herleid tot een beperkte reeks definiërende uitspraken, tot een simpel ja-nee schema dat geen argumenten toelaat, enkel simpele en versimpelende definitie. Tijdens het laatste televisiedebat voor de verkiezingen van 2010 zagen we Wilders zo in actie. Hij lanceerde zelf een vraag aan de andere panelleden: ‘gaat U of gaat U niet fors investeren in de zorg?’ En vervolgens onderbrak hij iedere poging van andere sprekers om deze vraag te beantwoorden met “JA of NEE?!”.

Zo eenvoudig zit die nieuwe politieke wereld in mekaar: het is ja, of het is nee. Vergeet argumenten, alles is to be or not to be. En in een televisieprogramma waarin elk antwoord maximaal 16 seconden lang mag zijn werkt dit prima, want men raakt op die manier steeds goed uit z’n woorden. Politici staan in de media nog onder één soort van druk: tijdsdruk. Inhoudelijk worden ze gerust gelaten zolang ze maar ‘kort (alstublieft)’ en ‘(dat was heel) duidelijk’ antwoorden.11

Zo een wereld is precies de wereld die Rob Riemen beschrijft: een wereld waarin analyse en argumentatie voortdurend terrein verliezen, zodat de luidste en minst scrupuleuze sprekers de beste kaarten hebben. Wie bang is van het verbale geweld (en dat is, zoals we weten, een reële vorm van geweld), of wie liever de zaken eerst grondig bekijkt vooraleer zich erover uit te spreken – die mensen drijven naar de marge van het politieke debat.

Dat debat wordt dan ook overheerst door oppervlakkige, esthetisch verzorgde schijnargumenten, die er alleen maar uitzien als argumentaties maar geen enkele argumentatie-analyse overleven. Het is doen alsof men argumenteert. Het verheven proza van Bracke kan ons alweer puike illustraties bieden. Hier geeft hij een apologie van spelletjesprogramma’s waarin politici meedoen; commentaar is wellicht overbodig:12

“Debatten zijn belangrijk – zeer zeker – maar onderschat toch ook maar de andere zogenaamd luchtige programma’s niet. Die zijn vaak zeer relevant. Omdat daarin blijkt wat voor soort mensen onze politici zijn. En ik wil dat als betrokken burger wel weten.

Want ik kies via het stemhokje niet alleen voor de richting die het beleid mijns inziens moet uitgaan. Ik kies ook voor mensen die uit mijn naam het land mogen besturen. En dat laatste is meer dan het partijprogramma uitvoeren. Besturen is ook reageren op onbekende, onvoorziene omstandigheden. Managen zeg maar, leiding geven. En nu komt het…

Via op het eerste gezicht tamelijk onschuldige, ja zelfs onnozele programma’s en spelletjes kan je er zicht op krijgen of mensen daarvoor geschikt zijn of niet.
Er zijn trouwens bedrijven die voor veel geld allerlei spelletjes opzetten om na te gaan of mensen voor verantwoordelijke en/of leidinggevende functies geschikt zijn of niet. Een dag lang moeten die dan allerlei situaties spelen en vaak lachwekkende spelletjes doen. Na afloop staat wel vast of je geschikt bent om verantwoordelijkheid op te nemen. Een assesment heet dat. Een beetje bedrijf dat zichzelf ernstig neemt, vindt assesments voor het human resources-beleid een absolute must.

Waarom zou dat voor de leidinggevenden van het land anders zijn? En is het geen goede zaak dat iedereen die spelletjes ook kan zien?”

Zoals Bourdieu aangaf: we leven in de terreur van de faits divers qui font diversion. Berlusconi is natuurlijk ook niet ver meer af. In zo’n klimaat wordt de rede verdrukt en overheersen platvloersheid, hyperbolen en superlatieven, willekeur inzake standpunten, en oproepen om figuren toch maar op hun woord te geloven omdat ze zo eerlijk zijn. We moeten vooral niet dénken, want als je dat doet dan ben je niet democratisch maar elitair.13 Voor Rob Riemen leidt dit tot fascisme en is Wilders een fascist.

Ik stel vast dat zijn standpunt niet weerlegd is; men heeft enkel gepoogd het weg te definiëren. Ik stel ook vast dat Horkheimer en Adorno, Arendt, Barthes, Marcuse, Williams en Bourdieu allemaal hebben gewaarschuwd voor hetzelfde gevaar, en dat ze dat allemaal deden om dezelfde redenen. Riemen is dus in goed gezelschap, en ik zet me graag aan zijn kant. Maar er is meer.

De open samenleving en haar vijanden

Frits Bolkestein, dat zagen we, had niets dan hoon voor Rob Riemen. Hij crediteerde het fascisme daarenboven aan een linkse intellectuele en artistieke elite – naar de empirische bewijzen hiervoor hebben we het raden – maar stelde wel dat fascisten universele waarden ontkennen. Inderdaad, we identificeren totalitaire regimes traditioneel als regimes die de universele waarden kwalificeren of ontkennen.

Die universele waarden zijn ten gronde uiteraard niet echt universeel; het zijn de grote waarden van de Verlichting, het fundamentele humanisme van de Liberale Vrijheden – de gelijkheidsgedachte, de scheiding tussen de private en de publieke sfeer, de vrijheid van meningsuiting, van politieke overtuiging en van religie, het primaat van de rede, het vrije onderzoek en het open debat, het respect voor de menselijke waardigheid en de tolerantie voor de politieke, culturele en sociale diversiteit als basis-ethos van de burger.

Europa beroept zich graag op deze waarden; het zijn die waarden die Europa tot een politiek en ideologisch paradijs maken, en het zijn die waarden die Europa graag exporteert naar andere minder paradijselijke gebieden. En ja, wie er de grondwet van een handvol Europese lidstaten op na slaat ziet die Liberale Vrijheden vaak opgelijst in de preambule of in de allereerste bepalingen. Ze zijn inderdaad het fundament van ons staatsbestel, en het zijn inderdaad dingen van immense waarde voor elk van ons. Weinigen onder ons zijn zich actief bewust van hun bestaan en belang, gewoon omdat ze zo evident zijn. Velen onder ons vinden ze dan ook niet per se een oorlog waard, of zelfs een ernstige reflectie. De Liberale Vrijheden zijn het behangpapier van onze samenlevingen geworden.

Dat is kennelijk ook het standpunt van Geert Wilders, want hij opperde in 2006 dat het eerste artikel uit de Nederlandse grondwet – het gelijkheidsbeginsel – best mocht geschrapt worden.14 Bovendien is hij van mening dat de islam geen godsdienst is maar een politieke ideologie die uit Nederland moet gebannen worden, want ze is volkomen in strijd met de waarden van het Westen en is er zelfs een duidelijke bedreiging voor. Islam is simpelweg een nieuwe vorm van fascisme of communisme.15 Democratie en islam: ze gaan niet samen, ook al zou elke Liberale democraat een ‘politieke’ Islam moeten gedogen precies omdàt het een politieke ideologie is – ze doen dat immers even goed met de christendemocratie.

Het open debat en het respect voor de politieke diversiteit, zoals we zegden: het zijn de precies fundamenten van de Westerse democratie die Wilders inroept die hem er toe zouden moeten dwingen met moslims in debat te gaan eerder dan er fatwa’s over uit te spreken. Het feit dat niemand deze aartsliberaal ooit heeft gewezen op deze catastrofale paradox in zijn eigen opstelling, en dat mensen zoals Bolkestein ze niet eens blijken op te merken, wijst uit hoe ver onze politiek is afgedwaald van de Grote Verhalen waaraan ze haar bestaan en haar structuur te danken heeft.

Liberalen vallen de grote Liberale Vrijheden aan in naam van diezelfde Vrijheden. En christendemocraten die alles te verliezen hebben bij het afwijzen van ‘politieke’ versies van religie geven hieraan gedoogsteun. Ziedaar het merkwaardige ideologische universum waarin we thans leven. Hume, Mill, Rousseau en Benjamin Franklin zouden zich bij het lezen van de esbattementen van hun Liberale zonen omkeren in hun graf; over Marx hoeven we het vooralsnog niet te hebben.

De Grote Verhalen zijn afgeschaft en ideologische rechtlijnigheid is niet langer een vereiste voor een florissant politiek leven. Paradoxen zoals deze zijn dan ook niet langer een obstakel voor politiek succes. Paradoxen en inconsistenties allerhande zijn zelfs helemaal geen bezwaar meer – politici zoals Wilders grossieren er in.

Op 14 december 2010 publiceerde Wilders een artikel in de Volkskrant, onder de titel “Palestijnse staat is er al lang: Jordanië”. In dat artikel legt Wilders uit dat er na de stichting van de staat Israël een ‘etnische zuivering’ plaats vond in de Arabische buurlanden. Joden werden verwijderd. Tezelfder tijd ontstond natuurlijk het Palestijnse ‘vluchtelingenprobleem’ – de aanhalingstekens worden straks door Wilders zelf toegelicht. En hiervoor ziet Wilders een simpele oplossing. Jordanië heeft zichzelf tot voor kort altijd als een ‘Palestijnse’ staat gezien; welnu, de paar miljoen Palestijnse ‘vluchtelingen’ kunnen best overgebracht worden naar Jordanië, want dat is tenslotte hun lang verwachte Palestijnse staat. Wilders lijkt er geen problemen mee te hebben dat hij in zijn reactie tegen de Arabische ‘etnische zuivering’ een nog grotere ‘etnische zuivering’ voorstelt:

“Jordanië heeft 6,4 miljoen inwoners, onder wie reeds 2 miljoen Palestijnse vluchtelingen. 2,7 miljoen vluchtelingen bijkomend toelaten, zal voor problemen zorgen, maar het is niet onmogelijk. Dit vereist echter dat Jordanië zich openstelt voor alle Palestijnse vluchtelingen.”

Zo, dit “zal voor problemen zorgen”. Een etnische zuivering heeft inderdaad vervelende neveneffecten. De volkomen scheve argumentatie stelt het conflict in het Midden-Oosten voor als uitsluitend het gevolg van islamitsch antisemitisme – waardoor het ‘ideologisch’ is. Dat ideologische karakter van het conflict heeft tot gevolg dat ‘territoriale toegevingen’ gevaarlijk zijn voor Israël (waarom wordt niet uitgelegd). De oplossing dient zich aan: laat de moslims terugkeren naar hun ‘land van herkomst’ en laat de Joden leven in het land dat hun naam draagt: Judea. Dat land van herkomst heeft het trouwens zelf gezocht, het noemde zich tot voor kort immers de ‘Palestijnse staat’.

En tenslotte zijn die Palestijnen geen echte ‘vluchtelingen’. Immers:
“De VN beweren dat er 4,7 miljoen Palestijnse vluchtelingen zijn. Volgens de internationale definitie wordt de status van een vluchteling slechts toegepast op de eerste generatie vluchtelingen. De VN maken echter een uitzondering voor één groep: de Palestijnen. Nakomelingen van Palestijnse vluchtelingen krijgen dezelfde status als hun voorouders. Daarom steeg het aantal zogenaamde Palestijnse vluchtelingen van 710.000 in 1950 naar meer dan 4,7 miljoen in 2010. De VN gebruikt deze vluchtelingen als demografisch wapen tegen Israël.”

Zo. De kinderen van vluchtelingen zijn dus geen vluchtelingen meer. Volgens dezelfde logica zijn de kinderen van allochtonen in Nederland natuurlijk geen allochtonen meer en beginnen de demografische cijfers over allochtonen er wel anders uit te zien – alweer een inconsistentie die Wilders lijkt te ontgaan. En de bottom line is: laat de VN ophouden Israël te chanteren en organiseer gewoon één van de grootste etnische zuiveringen uit de geschiedenis.

Daarmee is alles opgelost en kan Wilders als geopolitiek genie de Nobelprijs voor de Vrede krijgen. Inmiddels is het artikel wel een argumentatieve draak waarin de ene non sequitur de andere opvolgt en waarin zelfs de pogingen tot schijnargumentatie het niveau van een schoolopstel niet overstijgen. Het is een cut-and-paste van allerhande kleine puntjes: Wilders blogt en Twittert er op los, en de problemen die dat schept worden helder wanneer hij een iets langer stuk moet ophoesten.16

Het feit dat ik Rob Riemen steun in zijn omschrijving van Wilders als fascist begint misschien wat begrijpelijker te worden. Ik weiger uitspraken zoals deze te beschouwen als domheid, want ik geloof dat Wilders een behoorlijk intelligent mens is. Ik beschouw dit dan ook als iets wat zo uit de keuken van elke totalitaire staat kan komen, en als de term fascisme dit duidelijk samenvat dan teken ik ervoor. Wie pleit voor de ongelijkheid van de mensen, voor het verbieden van een levensovertuiging – of men ze religieus of politiek noemt maakt weinig uit – en voor een etnische zuivering van enkele miljoenen mensen verdraagt slechts een beperkte reeks namen; fascist is er één van.

‘Democraat’, sorry, maar daarvan denk ik niet dat het op Wilders van toepassing is. Het feit dat hij verkozen is in open en vrije verkiezingen is niet echt overtuigend – Hitler, Mussolini, Mobutu en zelfs Stalin konden, zoals we weten, het zelfde argument inroepen. Het feit dat hij zijn verkozen macht gebruikt om fascistische voorstellen te doen is overtuigender. Democratie is immers een Groot Verhaal, geen reeks van technische procedures, en er is meer nodig dan democratisch verkozen te zijn om democraat te zijn.

Iemand die dit bijzonder duidelijk heeft gemaakt is Karl Popper in zijn The Open Society and its Enemies. Het boek verscheen in 1945 en trok lessen uit de Tweede Wereldoorlog, het fascisme en het stalinisme. Het was een krachtig pleidooi voor de liberale democratie – de open samenleving – als een ideologie, een Groot Verhaal waarvan de Liberale Vrijheden de verhaalstof zijn.

De vijanden ervan waren die politieke krachten die de openheid van de liberale democratie wilden terugschroeven door de gelijkheidsgedachte te ontkennen, een teleologische noodwendigheid in de menselijke geschiedenis te poneren, de vrije circulatie van gedachten en overtuigingen te beperken en de menselijke waardigheid aan één of ander hoger doel op te offeren. Poppers werk werd weliswaar een codex voor de Koude Oorlog, maar het is en blijft een werk dat democratie omschrijft als iets wat ver voorbij de procedures en reglementen van onze gewoonte-democratie gaat en permanente zorg, kritiek en toewijding vereist. Ik neem zijn oproep graag ter harte.

Ik ben de enige niet. Paul Scheffer, auteur van Het Multiculturele Drama (2000) en het Land van Aankomst (2007), verdedigde onlangs zijn doctoraat aan de Universiteit van Tilburg. Ik was lid van zijn jury. Het proefschrift zelf was een vertaalde nieuwe editie van Het Land van Aankomst, maar Scheffer ging in de antwoorden op de examenvragen veel verder dan wat hij in dat boek stelt. Pro memorie: de boeken van Scheffer hadden een buitengewone impact op het publieke debat over migratie en allochtonen in Nederland.

Scheffer had het over de noodzaak van allochtonen om zich aan te passen aan hun ‘land van herkomst’, en ook hij nam geregeld de moslims in het vizier wanneer hij slechte voorbeelden nodig had. Bovendien hakte hij in op de (linkse? Intellectuele?) elite die de kop in het zand stak en zich verloor in een sacraal gejubel over de zegeningen van de multiculturele samenleving. Voor hem moest men de ‘échte problemen’ nu maar eens erkennen en ‘de zaken zeggen zoals ze zijn’. Fortuyn nam die uitnodiging graag aan.

Het proefschrift was getiteld – let goed op – The Open Society and its Immigrants. Scheffer kent zijn klassiekers. Toen hem werd gevraagd of deze echo van Popper niet suggereerde dat de migranten de huidige enemies van de Open Society zijn, beklemtoonde hij precies het tegendeel. Migranten zijn nu net de uitdaging voor de open samenleving om écht open te zijn, om opener te worden en te vechten tegen de interne reflexen die openheid proberen te beperken. Diversiteit is in die zin steeds een uitdaging om democratischer te worden.

Scheffer beriep zich uitvoerig op het historische voorbeeld van de VS. Toen deze in oorsprong Protestantse staat in de 19de eeuw werd geconfronteerd met de massale immigratie van orthodoxe Katholieken uit Ierland, Italië en Polen was de eerste reactie afwijzend. Katholieken waren theocraten en ze zouden eerst loyaal zijn aan Rome en dan pas aan Washington; hun waarden stonden haaks op die van de open en democratische Amerikaanse samenleving; ze hadden nooit een Verlichting gekend en ze klitten aan elkaar in etnische getto’s. Waar hebben we dat nog gehoord, nietwaar.

Welnu, die fase van afwijzing is in de VS gevolgd door een fase van aanpassing, vanwege de Katholieken (die snel uitmuntende Amerikanen bleken te zijn) zowel als vanwege de Amerikaanse staat, die er van uitging dat geloofsvrijheid – de hoeksteen van de Amerikaanse geschiedenis – even goed voor Katholieken moest gelden, en dat de VS slechts een echte democratie zou zijn indien het alle mogelijke overtuigingen op gelijke wijze zou eerbiedigen. Een goeie halve eeuw later werd John F. Kennedy de eerste Katholieke president van de VS.

Er is op dit voorbeeld van alles aan te merken en af te dingen, maar het hoofdpunt blijft steeds overeind: diversiteit schept een nood aan verdiepte en verbeterde democratie, en voor een democraat kan enkel een verbetering van de democratie een antwoord zijn op de moeilijkheden die diversiteit stelt. Het terugschroeven ervan, het exclusiever of voorwaardelijk maken ervan: dat zijn geen opties, want ze betekenen het einde van onze open samenleving.

Wie zijn dan de hedendaagse enemies van Poppers Open Society? Wel, het zijn mensen zoals Wilders. Zij zijn het die ons doen geloven dat enkel minder democratie en meer exclusiviteit in het toekennen van rechten onze marsrichting uitmaken. Krijgen wij daarvoor argumenten? Neen: we krijgen tweets en blogs die ons op het eerste zicht en zonder enige reflectie moeten overtuigen, want Wilders is toch zo eerlijk.

Het is een bekend motief bij Wilders en andere islam-bashers: de islam heeft nooit een Verlichting doorgemaakt. Welnu, als reactie daartegen vragen die mensen ons om onze eigen erfenis van de Verlichting op te geven, onze open samenleving dicht te timmeren, ons verstand op nul te zetten en ons te wentelen in angst en haat. Waarom? Omdat zij die ons dit voorstellen toch zo eerlijk zijn.

De populistische opdracht

In 2008 publiceerde David Van Reybroek bij Querido een fel bejubeld boekje, Pleidooi voor Meer Populisme. Daarin legde hij uit dat populisme geen probleem voor de democratie was, meer eerder een oplossing. Toch was er een voorwaarde:

“De angst voor het populisme is ongegrond als het zich aan de principes van de democratie houdt. Dat betekent: onvoorwaardelijk respect voor het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten, de scheiding der machten en de rechtsstaat. In een democratie regeert de meerderheid, maar om te vermijden dat die meerderheid op democratische wijze voor een dictatuur of genocide zou stemmen, bestaan er enkele onvervreemdbare grondrechten. Populisten moeten zich daarnaar schikken.”17

Populisme mag met andere woorden niet in gaan tegen de open samenleving en haar waarden en vrijheden. Prima, daarmee heb ik geen enkel probleem. Van Reybroek bleef echter wel vaag wanneer het erop aan kwam populisme precies te identificeren. Is het gewoon een stijlkenmerk van communicatie, waarin men ‘de stem van de laag opgeleide’ hoort? Of is het (zoals ikzelf beweer) een inhoudelijk gegeven waarvan een bepaalde stijl slechts een drager is?

Er is niks mis met het eerste. Er is zelfs een oude en zeer respectabele benaming voor: vulgarisatie, de doelgerichte poging om via bepaalde genres complexe argumenten toegankelijk te maken voor een ruim en niet-gespecialiseerd publiek. Aucun problème. Vulgarisatie is de transformator die wetenschap tot cultuur maakt, die ervoor zorgt dat gedachten en inzichten die uit een extreem gespecialiseerd milieu komen gedemocratiseerd worden en zo gemeengoed worden, elementen van het denkproces van velen.

Om die redenen ben ik al heel mijn loopbaan een enthousiast vulgarisator.
Dat is voor mij nog iets heel anders dan een populist. Populisme is meer dan een stijlkenmerk, het is een spreekregime waarin je via bepaalde stijlkenmerken welbepaalde types boodschappen produceert. De vorm van populisme staat niet los van de inhoud, maar bepaalt de inhoud, beide elementen zijn niet te scheiden.

We hebben dit boven al gezien: in een populistische politiek weigert men te argumenteren, en men kan deze weigering hard maken door zich te schikken aan de orde van de bestaande formats voor publiek spreken. In een televisiedebat waarin de vraagsteller meer tijd krijgt dan degene die de vragen moet beantwoorden (een zeer wijd verspreid fenomeen), en de ondervraagde om de twaalf seconden wordt onderbroken door de ondervrager (nog wijder verspreid) – in zo’n debat heeft de ondervraagde het gemakkelijk, want hij of zij zal op geen enkel moment gedwongen worden om een uitgebreide en genuanceerde argumentatie op te zetten. Doet de ondervraagde dat wel, dan wordt hij of zij prompt onderbroken door de ondervrager. In de wereld van de politieke communicatie en van de media heeft men dit tot wet verheven; die wet is het het format, en wanneer die wet niet gevolgd wordt ontstaan er conflicten.

Op 5 december 2010 werd premier Yves Leterme in het VRT-praatprogramma De Zevende Dag op de rooster gelegd over het Belgische asielbeleid. Dat beleid was in een diepe crisis want duizenden asielzoekers hadden geen dak boven hun hoofd in de scherpe vrieskou. De interviewer Ivan de Vadder stelt zijn openingsvraag, en Leterme begint aan een uiteenzetting waarin eerst de wortels van de crisis worden geschetst, waarna hij een overzicht geeft van de verschillende stappen en maatregelen van zijn regering. Het was een uitermate heldere, informatieve en coherente uiteenzetting.

Na twintig seconden begint De Vadder echter zenuwachtig te worden; Leterme gaat onverstoorbaar voort; na 70 seconden is het echt genoeg voor De Vadder, en hij begint langsheen de uiteenzetting van Leterme een vraag te stellen: “U hebt dus genoeg gedaan voor het asielbeleid. Hoe gaat U dat uitleggen aan de mensen die op straat moeten slapen?” Leterme gaat gewoon voort, en De Vadder ontploft: “Premier, ik probeer gewoon een vraag te stellen!” Leterme blijft onverstoord praten.

De Vadder staat recht en snauwt (terwijl Leterme voort praat) “zal ik even verdwijnen? Dan kan U rustig verder doen.” Hij wijst naar de camera: “Daar is de camera!”, gevolgd door “Dit is geen regeringsmededeling”. Leterme gaat stoïcijns voort met zijn zeer informatieve uiteenzetting – eigenlijk een perfect inhoudelijk antwoord op de vraag naar wat zijn regering aan het asielprobleem deed; De Vadder dremmelt wat onbeholpen rond, zet zich dan terug neer, en sluit het interview botweg af van zodra Leterme zijn uiteenzetting afrondt.18

Hier zijn nu twee dingen aan de orde. Eén: inhoud. Het antwoord van de premier was buitengewoon helder en coherent, zoals ik zei, en voor wie echt belangstelling heeft voor politiek in het algemeen en asielbeleid in het bijzonder was dit om duimen en vingers af te likken. Een parel van politieke informering. Twee: stijl. We zien dat De Vadder te allen prijze zijn format wil beheersen, en blijkbaar geen bal geeft om de uiteenzetting van de premier. De premier was bezig, zoals gezegd, aan een zeer coherent verhaal.

De Vadder onderbreekt hem op een willekeurig punt, want we zitten inhoudelijk ergens in het tweede kwart van de uiteenzetting. Dit punt is louter ingegeven door tijd: voor De Vadder heeft Leterme al véél te lang gesproken, 70 seconden om precies te zijn, en dus moet hij zijn mond houden want er moét een nieuwe vraag komen. En wat is die vraag? “Hoe gaat U dat uitleggen aan de mensen die op straat moeten slapen?” De Vadder verschuift het platform van het gesprek, de zogeheten footing, van informatie naar emotie, van politiek naar human interest. En hij is danig gekrenkt wanneer blijkt dat Leterme die verschuiving niet mee wenst te maken.

De journalist is manifest niet meer geïnteresseerd in wat de premier te zeggen heeft – de inhoud van Letermes verhaal is volkomen bijzaak voor De Vadder en het is zeer de vraag of hij er naar luistert, bekijk rustig de beelden. De Vadder is over zijn toeren omdat zijn format door de premier aan diggelen wordt gelopen. En om nu even terug te keren naar inhoud: indien Leterme na 70 seconden de vraag van De Vadder had aangenomen, dan zouden we niet enkel niets van wat volgt hebben gehoord, maar meer nog, ook datgene wat we tot dan toe hoorden zou geen enkele betekenis meer hebben, want het was enkel de aanloop naar de rest van de uiteenzetting.

Zo zien we hoe een mediaformat dat naar eigen zeggen ‘informerend’ is ten gronde lak heeft aan informatie. Het is een spel – één van de spelletjes, allicht, waar Bracke het eerder al over had – en dat spel moet gespeeld worden volgens de regels. En in die regels is informatie blijkbaar het eerste wat mag worden opgegeven.

Het is dan ook een kapitale vergissing populisme enkel maar te zien als een stijlcomplex waarin ‘de gewone man’ aan bod komt. Wie dit doet, doet die ‘gewone man’ zeer grote oneer aan, want de ‘gewone man’ wordt informatie ontzegd. Populisme weigert ‘de mensen’ te informeren, het kiest ervoor ze te entertainen – de diversion van Bourdieu. En populisten doen dat net omdat ze ‘de mensen’ belangrijk vinden en ‘hun oor bij hen te luisteren leggen’.

Welnu, wat in wezen gebeurt is de infantilisering van de ‘gewone man’. Hou ‘m vooral ongeïnformeerd en onwetend, en beroep je dan op die onwetendheid om jezelf tot echte democraat uit te roepen. Laat hem er lustig op los bloggen en Twitteren, en blog en Twitter hem naarstig terug: het ontslaat je allemaal van de plicht hem te informeren en met argumenten te overtuigen. Zo win je vandaag verkiezingen, en kan je daardoor jezelf morgen tot ‘democraat in hart en nieren’ verklaren.

We worden doorheen dit alles bestookt met politieke voorstellen en plannen die een prima facie suggestie van geloofwaardigheid hebben, maar die ten gronde door geen enkel ernstig argument worden gedragen – denk aan de visie van Wilders op het Palestijnse vraagstuk. Wanneer deze Tweeter een langere redenering in mekaar moet boksen blijkt alles op een lamentabele manier te rammelen. Maar kijk ook eens hoe de huidige koploper in de Belgische politiek Bart De Wever één van zijn hoofdstellingen uitlegt:

“In België staan twee totaal autonome democratieën tegenover elkaar, met andere culturele en economische agenda’s: in meerderheid linkse verzuchtingen in Wallonië staan tegenover in meerderheid rechtse verzuchtingen in Vlaanderen. Activering van vijftigplussers noemen de Franstaligen ‘een klopjacht op werklozen’ – Frank Vandenbroucke weet dat al te goed. Dus kunnen politici in hun eigen democratie nooit leveren wat van ze gevraagd wordt. En dat zal nog dramatischer worden nu de bodem onder de schatkist uitvalt. Als ik ook eens een axioma mag lanceren: ik zie niet in hoe je het daarmee oneens kunt zijn. Of vind jij België nog een democratie?”19

Valse uitgangspunten (‘twee autonome democratieën’), het verheffen van een historische toevalligheid tot een historische wetmatigheid (de vorige verkiezingen gaven een rechtse overwinning in Wallonië), het particulariseren van algemene standpunten (de ‘klopjacht op werklozen’ is ook in Vlaanderen een thema), en dan een conclusie die uit de valse uitgangspunten volgt (‘is België nog een democratie?’); kortom, we krijgen hier alweer de suggestie van een redelijke argumentatie, die ten gronde kant noch wal raakt – al kan ze wel vlot en met aplomb in zestien seconden worden uitgedrukt.

Het feit dat we aan dergelijke kromspraak gewend geworden zijn, dat we van politici enkel nog eerlijke krachtige uitspraken verwachten en wantrouwen koesteren tegenover alles wat iets langer en ingewikkelder klinkt, dat we hen ontslaan van de plicht hun standpunten tegenover ons met ernstige en steekhoudende argumenten te motiveren – en dat we dit alles dan nog onder de noemer van democratie laten varen: dat is de crisis van onze democratie. Het is de onderstroom waarop mensen zoals Wilders groot worden; het is ook de onderstroom die ervoor zorgt dat we aarzelen om hun standpunten als fascistisch te bestempelen; het is die onderstroom die onze democratie stap voor stap uitholt, comateus maakt, een karikatuur van zichzelf.

Frits Bolkestein sluit zijn tirade tegen Rob Riemen af met de volgende bedenking: “Wie Wilders wil bestrijden, moet dat doen op basis van feiten en argumenten en moet niet met verdachtmakingen komen.” Juist ja, met feiten en argumenten. Hij geeft die zelf niet, maar goed, het is dan maar aan ons om dit te doen. Het is aan ons om Wilders en Co te dwingen tot argumentatie. Die argumentatie mag wat mij betreft best ‘volks’ klinken – hoe meer mensen ze begrijpen, hoe beter, want dat betekent dat meer mensen er kritiek op kunnen formuleren.

Maar het moet een echte argumentatie zijn, geen geësthetiseerde schijn-argumentatie die goed klinkt, ons aan het lachen brengt (‘verdomd goed gezegd Geert!’) en ons kritisch bewustzijn in slaap sust, net zoals bij elke andere vorm van vermaak. Wanneer we hem vrijgeleide geven voor een argumentenloze politiek, dan moeten we aanvaarden dat onze open samenleving gesloten is en dat we in een heel andere politieke omgeving leven. Dat is het gevaar waarop Riemen wijst, en om Bart De Wever te citeren, “ik zie niet in hoe je het daarmee oneens kunt zijn”.

Jan Blommaert is Hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan de Universiteit van Tilburg, en Directeur van Babylon, Center for the Study of the Multicultural Society aan dezelfde universiteit.

Noten:

1 Zie http://nos.nl/artikel/81111-anne-frank-stichting-wilders-extreemrechts.html
2 Frits Bolkestein, “Rob Riemen, schaamt U zich voor zoveel onzin” Volkskrant 13 november 2010.
3 De reactie van Boekestein (niet Bolkestein) is te zien op http://nieuwsuur.nl/video/195658-filosoof-noemt-wilders-fascist.html
4 Max Horkheimer & Theodor Adorno, Dialectiek van de Verlichting (uitgave SUN, 1987); Hannah Arendt, The Origins of Totalitarianism (uitg. Harcourt 1968); Roland Barthes, Mythologies (Seuil 1957); Herbert Marcuse, One-Dimensional Man (uitg. Routledge 2002); Raymond Williams, Television (uitg. Routledge 2003); Pierre Bourdieu, Over Televisie (uitg. Boom 1998).
5 Zie Deborah Cameron, Verbal Hygiene. Routledge 1995.
6 Steve Stevaert, Wat Goed Is Voor de Mensen. Intentieverklaring van Steve Stevaert. Brussel: SP.A, 2003. Voor een bespreking, zie Jan Blommaert
, “Populisme als spreekregime”, in Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof & Dieter Lesage, Populisme. EPO 2004.
7 Zie Siegfried Bracke, “Over pietluttigheden”, 4 december 2008. 
8 Op deze regel is één uitzondering: hun eigen standpunt mag afwijken van dat van ‘de gewone man’. Zo zijn de standpunten van Bracke inzake de Belgische staatshervorming de standpunten van een minderheid in de ‘publieke opinie’.
9 Siegfried Bracke, “Ochtendnieuws”, 6 december 2010.
10 http://www.nu.nl/algemeen/2113180/wilders-ziedend-etiket-extreem-rechts.html
11 Wie hierover details en bewijzen wil, zie https://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/06/20/het-dna-van-een-politieke-mediaformat. In dit artikel analyseer ik een ‘debatprogramma’ op de Vlaamse televisie in de aanloop naar de verkiezingen van 2010.
12 Bracke, “Inhoud en vorm”, 14 mei 2007. http://www.siegfriedbracke.be/index.php/
13 In het eerder vermelde artikel ‘Populisme als spreekregime’ betoog ik dat zij die beweren te spreken zoals ‘de mensen’ nu net, paradoxaal, de absolute top uitmaken van de communictie-hiërarchie in onze samenleving. Populisten zijn zonder uitzondering hoogopgeleide elite-figuren. Intellectuelen dus, al schieten ze met liefde en overgave op intellectuelen. Zie ook jan Blommaert, De Crisis van de Democratie, EPO 2007.
14 Zie http://headlines.nos.nl/forum.php/list_messages/2085
15 Er zijn op het Internet nogal wat bewijzen hiervoor te vinden. Zie bijvoorbeeld http://www.youtube.com/watch?v=JMipzYNUHb8
16 Wilders publiceerde dit stuk net op het ogenblik dat de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal aan een rondreis doorheen het Midden-Oosten begon. De geneugten van de gedoogsteun beginnen allicht stilaan door te dringen bij de leden van het Kabinet-Rutte.
17 http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/De-Gedachte/article/detail/395049/2008/08/26/Pleidooi-voor-populisme.dhtml. Het boekje van Van Reybroek was een reactie op het eerder vermelde Populisme (EPO 2004). De volgende paragrafen baseren zich op mijn artikel ‘Populisme als spreekregime’ in dat boek.
18 Het hele incident is te zien op: http://www.youtube.com/watch?v=y4hwS8zMAZI
19 In een wat kromme redeneringen betreft zeer rijk bedeeld dubbel-interview met Frank Vandenbroucke in Humo: http://www.humo.be/tws/deze-week/20258/humo-sprak-met-bart-de-wever-en-frank-vandenbroucke.html

take down
the paywall
steun ons nu!