Feest op het Antwerpse De Coninckplein (zondag 31 oktober ; foto: Gilke)
Opinie, Nieuws, Samenleving, België, Opinie, Vastgoed, Antwerpen, Antwerpen Noord, De Coninckplein, Overlast, Stadsontwikkeling, Leefbaarheid, Publieke ruimte, Stadsvernieuwingsprojecten, Nultolerantiebeleid, Pleingebruikers, Drugverslaafden, Administratieve boetes, Sociaal kapitaal, Integrale stadsontwikkeling, Marginalen, Middenklasse, Stedelijkheid, Buitengebieden, Waste management, Burgemeester Janssens, Stadsbestuur -

Naar wiens evenbeeld en belangen wordt de stad gekneed?

“Alle investeringen in architectuur, cultuur, veiligheid en sociaal werk ten spijt, blijft het De Coninckplein een magneet voor alcoholverslaafden, drugsdealers en -gebruikers”, zo luidde de aanhef van een artikel over stadsvernieuwing in de buurt van het Antwerpse De Coninckplein dat in het weekend van 30 oktober zowel in De Standaard, De Morgen en de Gazet van Antwerpen verscheen.

maandag 8 november 2010 18:15
Spread the love

Ook het Vlaams Belang zag een opening. Philippe De Winter ging een zakje heroïne afgeven aan burgemeester Patrick Janssens (SP.A) met een pleidooi voor een nultolerantiebeleid tegen alle drugs op het De Coninckplein en in de stad.

De verschillende bijdrages doen vermoeden dat er een zekere consensus bestaat over het tot dusver gevoerde beleid: de sociale aanpak heeft gefaald en repressievere methodes zoals razzia’s en regelmatige politiecontroles hebben in het beste geval geleid tot een verschuiving van de handel naar andere buurten.

De ‘restgroepen’ – de zittende pleingebruikers dus – lijken blijvers en houden potentiële klanten weg waarop ondernemers en vastgoedactoren met de heropwaardering van het plein gerekend hadden. Ondanks deze strak geponeerde consensus en de harde consequenties ten aanzien van kwetsbare ‘restgroepen’, blijft het ijzingwekkend stil. Niet meteen een tegenstem vanuit het Antwerpse middenveld te bekennen of te horen.

En toch zijn er heel wat vragen te stellen. Meer zelfs, in plaats van vast te stellen dat “de dingen maar es bij naam mogen genoemd worden”, en dat “de tijd van politieke correctheid” voorbij is, zoals Bart Sturtewagen in zijn redactioneel in De Standaard deed, werpen de reportages vragen op rond wie er nu eigenlijk voor de buurt spreekt en naar wiens (even-)beeld en belangen de stedelijke ruimtes worden gekneed?

Kortom, wordt ‘leefbaarheid’ vandaag gedefinieerd vanuit wie vandaag die ruimte bewoont en gebruikt, of door een groep actoren zoals het stadsbestuur die selectieve allianties aangaat met bepaalde bewonersgroepen, en ondernemers en vastgoedmakelaars?

Wie spreekt er voor de buurt?

De bijdrages in de kranten schetsen de ‘leefbaarheid’ op het De Coninckplein aan de hand van gesprekken met ontgoochelde en moedeloze buurtbewoners en lokale zelfstandigen. Kort samengevat: “het loopt de spuigaten uit”, en alle probleemgroepen hebben daar de hand in. De overlast op het plein en het negatieve imago dat investeringen voor de toekomst tegenhoudt, is te wijten aan alcoholverslaafden, drugsverslaafden, daklozen en armen, mensen zonder papieren, prostituees, dealers en andere niet vermelde ‘restgroepen’.

Het sociaal werk komt ook aan bod bij monde van een sociaal activeerster, die korte tijd daarvoor (nl. in juli 2010) nog een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS) opliep tijdens de uitvoering van haar werk wegens het overtreden van het samenscholingsverbod (art. 84 § 1 gemeentelijk politiereglement).

Ook een “mens met een treurig leven” komt aan het woord die de aantrekkelijke kanten opsomt van het plein voor zijn daginvulling: mensen ontmoeten en gebruik maken van de aanwezige opvangmogelijkheden. De teneur van het artikel wordt heel duidelijk aan de hand van de beschrijving van deze man. Tot ieders verbazing wijkt hij af van wat men ‘normaal’ mag verwachten als men zich op dat plein begeeft: hij oogde gezond, hij was netjes gekleed en bovendien was hij nuchter en kon helder vertellen.

De woordvoerders van de Pleingroep De Coninckplein, die sedert jaren instaat voor de randanimatie van ‘Muziek in de Wijk’, hadden hun medewerking geweigerd aan dit artikel, al werd dit ‘toevallig’ niet vermeld in de reportages. De mensen van de Pleingroep zijn even ontgoocheld en moedeloos over de uitsluitend negatieve manier waarop hun plein en de pleingebruikers keer op keer in verschillende media geportretteerd worden.

Deze laatste reeks artikels die simultaan in verschillende kranten verschenen, vormen hierop geen uitzondering. Het verhaal van de pleingroep is er een van mensen die graag wonen in de buurt, en die het sociaal kapitaal van de buurt benadrukken en wijzen op hoe mensen opkomen voor elkaar, en die de ‘rest’ (de zogenaamde pleingebruikers) erbij nemen en willen betrekken. Hun overtuiging is dat pleinbewoners ook deels zélf iets kunnen doen aan de overlast op en rond het plein.

Ook beleidsmakers deden hun zegje. De Antwerpse burgemeester Janssens benadrukt “dat de stad fors heeft geïnvesteerd in nieuwe woningen, meer politiecontroles en sociaal werk, maar dat vandaag het drugsprobleem de spuigaten uitloopt”. Illegale drugsdealers worden nauwelijks het land uitgezet en de buurt wordt geconfronteerd met een koperspubliek van buiten de buurt of stad.

Bijna ten einde raad zal men tegen deze kopers veel forser gebruik maken van bestuurlijke aanhoudingen en boetes tot 250 euro, wegens verstoring van de openbare orde. Het voorstel om een inloopcentrum in te planten in deze buurt, voor kwetsbare gebruikersgroepen op het plein, wordt van de hand gedaan vanwege het ‘aanzuigeffect’.

Een ‘gedoogbeleid’ is al helemaal uitgesloten. Dit wijst erop dat bepaalde opties en benaderingen resoluut zijn afgeschreven, en dat men de weg  van meer penalisering en hardere ‘flinkse’ aanpak inslaat zonder discussie noch onderscheid tussen de ‘overlast’-bezorgers.

Breuklijnen en integrale stadsontwikkeling

Als er één iets is wat we kunnen concluderen uit dergelijke reportages, dan is het dat men bij de opwaardering van een plein of buurt zowel aandacht moet hebben voor het samenspel tussen architectuur en huisvesting, sociaal werk en opvang, alsook voor openbare veiligheid (en eventuele noodzakelijke politionele interventies).

Precies die evenwichtsoefening behoort tot de essentie van stedelijkheid zelf. In tegenstelling tot het buitengebied waar de beelden, normen en waarden van de middenklassen circuleren, heeft de stad geen monocultuur, maar is er sprake van confrontatie en dynamiek tussen verschillende actoren, waarbij breuklijnen (zowel etnisch-culturele als sociaal-economische), tegengestelde belangen en diverse eisen (bijvoorbeeld de eis om rechtvaardig te wonen en te behoren tot de publieke ruimte, versus overlastklachten en openbare veiligheid) een rol spelen.

Echter, de manier waarop het beleid deze actoren, met hun belangen en eisen tot elkaar laat verhouden, is een kwestie van beleidskeuzes en dus een politiek vraagstuk. De vraag is daarbij onvermijdelijk wie volgens de overheden de dominante definiëringsmacht heeft of krijgt. De inzet gaat erover hoe deze evenwichtsoefening te maken, zonder één groep te viseren en de belangen van een andere groep te privilegiëren? Of Orwelliaans gesteld: “All animals are equal but some are more equal than others”.

Precies daar zien we een trend die al langer is ingezet, waarbij vooral één belangengroep, namelijk de meer begoede wijkbewoners en lokale ondernemers, het woord krijgt, en één soort aanpak, namelijk de veiligheidsaanpak, de overhand krijgen. Het is dan ook niet vreemd dat het Antwerpse stadsontwikkelingsbedrijf VESPA werd ingezet om via ruimtelijke ordeningsinstrumenten Afrikaanse zaken te sluiten of ze minstens te doen slinken – “het uitdoofscenario”.

Ook andere beleidstechnologieën werden door de tijd heen ingezet om het plein schoon te vegen, zoals de GAS. Deze administratieve boetes werden al gebruikt tegen leden van de actiegroep Daklozen Aktie Komité (DAK), alsook tegen medewerkers van de Free Clinic in juli 2010 omdat ze nota bene hun werk deden op het plein.

Even illustratief in dit verband waren de zogenaamde ‘Fortuna-acties’ op het plein. Terwijl het straatpastoraat ’t Vlot en het activeringsproject van de Free Clinic het kunstenproject ‘Straatkunst’ (van en voor hun doelgroepen) feestelijk openden in april 2009 met een receptie in de openbare stadsbibliotheek, vond er op het plein voor de deur van diezelfde bibliotheek op dat zelfde moment een razzia plaats. Dit alles voltrok zich voor het oog van de aanwezigen op de receptie van het Kunstenproject, onder wie buurtbewoners, toevallige passanten en de aanwezige sociaal werkers en hulpverleners.

De dag daarop (zaterdag 24 april 2010) vond er een ‘lentepoets’ plaats op het De Coninckplein waar de omringende straten letterlijk geveegd werden, in ruil voor een bloembak en gratis pannenkoeken. Deze actie werd opgezet door de vrijwilligers van de Pleingroep waarbij doelgroepsleden van het activeringsproject eveneens instonden voor de opbouw en afbraak van de kraampjes. Er werden een 700-tal pannenkoeken verorberd door de vrijwilligers en door de aanwezige ‘restgroepen’ op het plein.

Er heerste, naast een gevoel van voldoening, ook een gevoel van verontwaardiging bij de aanwezige vrijwilligers, meer bepaald bij een groot aantal buurtbewoners, over het schouwspel van de dag voordien en de ‘flinkse’ politionele aanpak ten aanzien van de ‘restgroepen’. Klaarblijkelijk is er, in tegenstelling tot wat uit de krantenverslaggeving moet blijken, in de praktijk toch geen vanzelfsprekende consensus over de verhouding tussen repressief en sociaal beleid.

‘Restgroepen’, ‘waste management’ en ruimtelijke verovering

Is overlast dan enkel een mythe? Of is alle kritiek op overlastbestrijding en integrale veiligheid dan maar te herleiden tot ‘politieke correctheid’? Dat de overheid politieel moet optreden tegen dealers staat buiten kijf, en, laat ons duidelijk zijn dat het op dat vlak de spuigaten uitloopt. Maar, wat te doen met de overige pleingebruikers (zoals druggebruikers, alcoholverslaafden, daklozen, kortom alle ‘sociale overbodigen’) die elkaar daar blijven ontmoeten? Zijn kwetsbare groepen dan geen onderdeel van de stad? Rest er dan niks anders dan hun publieke verwijdering?

De artikels doen vermoeden dat er consensus bestaat over het toekomstige te voeren ruimtelijke beleid, namelijk ‘waste-management’. Eens het ‘afval’ is opgekuist, zal alles goed zijn. Bovendien, hoe meer het beleid erin slaagt aan te tonen hoe ‘slecht’ het eraan toe gaat op dit plein en hoe verschrikkelijk de overlast op en rond het De Coninckplein wel is … hoe meer alles wat daarbuiten ligt zich laat kenmerken als ordentelijke en fatsoenlijke plaatsen.

Het laat de overige Vlamingen toe om te denken “Gelukkig maar dat wij nog zo geen Antwerpse toestanden kennen als op het De Coninckpleintje”. Ons rest de vraag welke dynamiek hier aan de gang is, en welk soort stadsontwikkeling werkzaam is?

Dit soort stadsontwikkeling doet ons sterk denken aan een stadsmodel gekneed naar de wensen, fatsoensnormen en waarden van het suburbane buitengebied enerzijds, en naar de belangen van de vastgoedsector anderzijds. Vanuit die aanpak is de verovering van de publieke ruimte in verschillende Antwerpse buurten ingezet, gedreven door een vastgoedlogica en geflankeerd door het integraal veiligheidsbeleid.

Zoals toenmalig schepen van Integrale Veiligheid, Grootjans, in 2005 zei: “Als mensen uit de vastgoedsector extra veiligheidsinspanningen eisen van de stad voor ze willen investeren in onder meer Antwerpen-Noord, dan is de stad bereid om daar op in te gaan”. (Grootjans, Gazet Van Antwerpen, 10 november 2005).

Janssens en Co willen van deze stedelijke kreukelzone een residentieel plekje maken en gaan daarmee blind voorbij aan de eigenheid van dit stukje stationsgebied.  Als de burgemeester behalve voor vastgoed ook voor de wijk wil ‘vechten’, moet hij ook een visie ontwikkelen voor mensen die het minder breed hebben.

Deze mensen hebben decennia lang deze buurt in stand gehouden – lang voor de stad er naar omkeek. Het lijkt er sterk op dat de huidige stadsontwikkeling zich echter inschakelt in een ongelijke ontwikkelingstrend, waarbij acties positief zijn voor koopkrachtige groepen die de potentiële consumenten, stadsbewoners of investeerders zijn. Naar de onderkant van de samenleving, dus de zittende stadsbewoners en gebruikers, pakken ze steeds meer bevoogdend en repressief uit.

So what?

De concrete aanleiding voor deze situatieschets in de kranten was het vijfjarige bestaan van de openbare Permekebibliotheek op het De Coninckplein. Allerlei groepen zoals senioren, scholieren en ouders met kinderen zouden in grote getale afzakken naar het plein. De bibliotheek zou zo een hefboom worden om de hele buurt op te tillen … tenminste als de veiligheidssituatie en overlastbestrijding een dergelijk ‘sociaalcultureel’ beleid niet verstoort.

Pleiten wij hier nu voor een integraal beleid zoals de ‘totaalaanpak’ van het stadsbestuur, waarbij alle beleidsdomeinen betrokken zijn op elkaar, maar wel kijken doorheen de ‘integrale’ veiligheidslens? Integendeel! Wij pleiten voor een écht evenwichtig en vervlochten beleid tussen stadsvernieuwing, sociaal beleid en veiligheid, in dialoog en met respect voor het grondrecht van zogezegde ‘restgroepen’ om elkaar te kunnen ontmoeten op publieke plaatsen.

Stadsvernieuwing wint alleen als ook deze mensen ‘winnen’ en dus niet alleen als ‘losers’ beschouwd worden. Bovendien is het duidelijk dat iemand het structureel en organisatorisch voor deze kwetsbare groepen zal moeten opnemen, opdat zij nog deel kunnen uitmaken van stadsontwikkeling en hun stem kunnen laten horen.

Sociale alternatieven moeten op zijn minst bespreekbaar worden in het publiek discours omtrent overlast, leefbaarheid en stadsvernieuwing van buurten. Ook dit is ‘responsabilisering’ – het modewoord van onze tijd – maar dan via het respecteren van diegenen die niet langer gehoord worden vanwege ‘hun treurige levens’.

Die ‘treurige levens’ staan in toenemende mate haaks op het steriel gefabriceerde stadsimago waarbij “‘t Stad van iedereen is” en (stads-)ontwikkeling vooral vastgoed- en consumptiegedreven is.

Pascal Debruyne (UGent, departement Derde Wereld Studies), Pascal Tuteleers (Lector sociaal werk, Hogeschool Gent), Denoix Kerger (Lector sociaal werk, Artevelde Hogeschool Gent), Maarten Loopmans (KU Leuven, departement Geografie), Stijn Oosterlynck (UA-Oases, KU Leuven), en Pascal De Decker (Lector Sint-Lucas Brussel en Gent).

Verdere lectuur:

Guy Baeten, (2008) En toen schiep de middenklasse de binnenstad naar zijn beeld en gelijkenis. Op: http://www.tienstiens.org/node/2977
Maarten Loopmans, (2006), Het einde van de stad, Stadsontwikkeling en concurrentiedenken, Vol. 38, Nr. 3
Eddy Boutmans, (2005), De stad als nieuwe nachtwaker?
Antwerpen staat niet alleen, Oikos, Nr. 4
Pascal Debruyne en Maartje De Schutter, (2009), Stedelijk beleid in de strijd tegen ‘overlast’ : de stad als een vriendelijke, maar resolute suppoost of nachtwaker., Vlaams Marxistisch Tijdschrift, Vol. 43, Nr. 1, Blz. 3-14
Paul Blondeel, (2010), Nieuwe kleren voor de werkstad. Sociale geschiedenis en ruimtelijke planning in de Antwerpse stationsomgeving, Garant Uitgevers.

 

take down
the paywall
steun ons nu!