Karel de Grote zou zich in zijn graf omdraaien
Nieuws, Wereld, Cultuur, België, Recensie, Arabieren, Islam, Geweld, Israël, Discriminatie, Recensie, Moslims, Tmd, Turken, Islamfobie, Koranverbranding, Fascisme, Sam en Wim van Rooy, Zwartboek, Eric Hulsens, Joods-christelijke cultuur, Kruistochten, Negationisme, Fundamentalisme, Immigranten, Polemisch, Blasfemie, Cordoba Initiative, Islamkritiek, Appeasement, Fellowtraveller, Criminalisering, Rechtsorde, Islamitische Oosten, Liberaal-democratische Westen, Historici -

Islamofobie gebundeld

Sam en Wim van Rooy brachten een pak 'kritische essays' over de islam bij elkaar. Het leverde een kanjer van 800 dichtbedrukte pagina's op. Deze 'bijbel van de islamofobie' moest oorspronkelijk 'Zwartboek islam' heten. "In hun haast en drift om de islam zwart te maken, vergeten vader en zoon Van Rooy dat er ook in het huis van de islam vele kamers zijn", schrijft Eric Hulsens in een recensie.

vrijdag 29 oktober 2010 19:50
Spread the love

“Hun 34 opstellen verschillen in aard en opzet, maar telkens komt dezelfde ongemakkelijke essentie naar voren: de islam deugt niet.” (p. 16) Eigenlijk was de geplande titel van het werk Zwartboek islam, maar geen enkele uitgever zag dat zitten, en dat is op zich al, zo stelt de inleiding, “een bewijs van de angst, de sluipende islamisering en de noodzaak van dit boek”. (ibid.)

Ik kan een heel eind volgen. Als het zo zou zijn dat uitgevers de geplande titel niet verwerpen om marketingredenen, maar omdat ze bang zijn dat hun ruiten worden stukgegooid (of erger) als ze een zwartboek over de islam uitgeven, vind ik dat nogal benauwend. Zo’n boek en zo’n titel moeten kunnen, en moslims zouden in staat moeten zijn te accepteren dat zo’n boek bestaat, het te lezen en eventueel te weerleggen, als ze het niet gewoon willen negeren.

Maar dat alles maakt natuurlijk nog niet dat dit concrete boek noodzakelijk is. Als het niet noodzakelijk zou blijken, is het overigens toch nog mogelijk dat het nuttig is. Al was het maar omdat hier een flink tekstcorpus voorligt van zeer verschillende auteurs, zowel internationaal bekende islambestrijders zoals Ibn Warraq en Bat Ye’or als bekende, minder bekende en vrijwel onbekende auteurs uit Nederland en België. Dat nodigt ertoe uit om het materiaal te gebruiken om de islamofobie zelf te portretteren.

Een strijdterm

Maar mag ik wel over islamofobie spreken? In zijn bijdrage stelt Frans Groenendijk dat het gaat om een strijdterm van actievoerders, dus niet om een zakelijk, wetenschappelijk begrip. De term dient niet om mensen (moslims) te beschermen, maar wel het gedachtegoed dat we kunnen samenvatten als de islam.

Islamofobie dus als een polemisch begrip om islamkritiek te voorkomen, te ontkrachten, of verdacht te maken, ja zelfs te demoniseren. Groenendijk heeft het dan ook over “het ontmaskeren en verwerpen van het begrip ‘islamofobie'” (p. 295), over “de valsheid van het concept islamofobie” (p. 303).

Het is natuurlijk mogelijk te discussiëren over de bruikbaarheid of juistheid van de term islamofobie, bijvoorbeeld tegenover moslimfobie, islamvijandigheid, islamhaat … Maar sinds de term gebruikt werd in een rapport van de Britse Runnymede-stichting in 1997 is hij een internationaal begrip geworden. Hij wordt tot in hoge politieke organen zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie gebruikt, en is ook in de media ingeburgerd. “Is America Islamophobic?” titelde Time Magazine op zijn cover van 30 augustus 2010.

De term wordt ook gehanteerd door de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), en op deze vereniging gaat Frans Groenendijk dieper in. “Het gebruik van de strijdterm islamofobie is een belangrijk agendapunt voor deze organisatie die bestaat uit 57 landen waar veel mohammedanen wonen; de bestrijding van islamofobie is een topprioriteit.” (p. 287)

En: “De OIC strijdt tegen de vrijheid van meningsuiting wanneer die mening betrekking heeft op enig aspect van het mohammedanisme. Om dit wat minder te laten opvallen, is men er inmiddels toe overgegaan activiteiten op dit terrein te benoemen als strijd tegen het belasteren (‘defamation’) van elke godsdienst (…) In het kader van die strijd is het Runnymede-rapport door de OIC gretig omarmd. Zoals eerder vermeld geldt dit ook voor de EU.” (p. 292)

Uit het islamofobierapport 2010 van de OIC citeert Groenendijk: “Op 10 juli 2009 werd in Ierland de Defamation Bill aangenomen. Een van de onderdelen ervan was dat het illegaal werd godsdienst te bekritiseren, welke godsdienst dan ook, waarbij de straf kan oplopen tot 25.000 euro. Het was een zeer belangrijke ontwikkeling in lijn met de oproep van de OIC om effectieve normatieve en juridische structuren op te zetten om de ernstige dreiging die gevormd wordt door islamofobie, het hoofd te bieden (…) De wet maakte het illegaal om welke godsdienst dan ook te bekritiseren in woord of geschrift. Iets zeggen waarin een ‘substantieel aantal’ volgelingen een belediging zien, wordt een misdaad in (…) Ierland.” (p. 309; bron: http://www.oic-oci.org/uploads/file/Islamphobia/2010/en/Islamophobia_rep_May_22_5_2010.pdf.pdf )

Groenendijk becommentarieert dit: “Zoals te verwachten valt van de OIC geeft men een eigen draai aan de Ierse wetgeving. In de wet is slechts indirect sprake van belediging en al helemaal niet van ‘bekritiseren’: dat liegen ze er gewoon bij. Maar het is wel waar dat zelfs naar de extreem conservatief-katholieke maatstaven in Ierland deze wet een waar gedrocht is.” (p. 309)

Of de Ierse blasfemiewet een gedrocht is, wil ik even in het midden laten. Maar Groenendijk heeft gelijk met zijn kritiek op het OIC-rapport en wat hij citeert, is hoogst relevant: de OIC is enthousiast omdat volgens haar elke kritiek op godsdienst, dus ook op de islam, verboden zou zijn in Ierland. Het gaat haar dus niet zomaar om het bestrijden van islamofobie (in de zin van vooroordelen tegenover of stereotypering van de islam en discriminatie van of hetze tegen moslims), maar om het voorkomen van islamkritiek.

Dit uitgangspunt staat haaks op het westerse concept van democratie en de concretisering ervan in de westerse wetgevingen. Kritische uitingen over de islam zijn immers in principe beschermd door de vrijheid van meningsuiting.

Maar, en ook daarin heeft Groenendijk gelijk: het OIC-rapport verdraait de wettekst. Die gaat niet over kritiek, maar over ‘blasfemie’. De wet betreft personen die blasfemische zaken publiceren of uiten, namelijk “matter that is grossly abusive or insulting in relation to matters held sacred by any religion, thereby causing outrage among a substantial number of the adherents of that religion” en is alleen van toepassing als het veroorzaken van die ‘outrage’ ook de bedoeling is. (Ter verdediging kan worden aangevoerd, zo zegt de wettekst: “de literaire, artistieke, politieke, wetenschappelijke of academische waarde” van een als blasfemie geïncrimineerd feit.) (Zie: http://www.irishstatutebook.IE/2009/en/act/pub/0031/sec0036.html#sec36 )

De wetgever zocht hier duidelijk naar een grens tussen legitieme uitingen van kunst, wetenschap en politiek en het opzettelijk irriteren of kwetsen van gelovigen door wat voor hen heilig is te desacraliseren. Het verschil, om een concreet voorbeeld te geven, tussen een wetenschappelijke publicatie over de inhoud van de koran en het publiekelijk verbranden van de koran.

Een gedrocht zou ik de Ierse blasfemiewet niet willen noemen. Je kan er tegen zijn, maar dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is, weet iedereen. Ze wordt bijvoorbeeld begrensd door de wetten over eerroof en smaad of tegen racistische discriminatie, door het verbod op negationisme of door de strafbaarstelling van het beledigen van een bevriend staatshoofd.

Koranverbranding tegenover Cordoba Initiative

We zien eigenlijk een merkwaardig soort touwtrekken. De OIC verdedigt, als islamlobby, de islam, en kant zich daarbij niet alleen tegen islamofobie, maar wil eigenlijk àlle kritiek op de islam onderdrukken. Iemand als Groenendijk wil niet alleen het misbruik van de term islamofobie ontmaskeren, maar verwerpt het begrip. In zijn visie moet alles wat contra de islam gezegd of gepubliceerd wordt als legitieme of acceptabele kritiek gelden.

Het gaat hier dus om een strijd over de grens van wat contra de islam gezegd en gedaan kan worden: helemaal niets, absoluut alles, of sommige zaken wel en andere niet, zoals de Ierse blasfemiewet het wil.

Het is interessant even in te gaan op de discussie over koranverbranding. Sam van Rooy vermeldt in zijn inleiding dat het persbureau AP geen foto’s wenst te verspreiden van brandende korans. Het nieuwsagentschap vindt namelijk dat de onlangs door een Amerikaanse christelijke geestelijke geplande publieke koranverbranding “beledigend is voor moslims”.

Van Rooy citeert daarbij de arabist Johan Pieter Verwey, die stelt: “Zonder eerst kritisch na te denken waarom het verbranden van een boek niet zou mogen, wordt direct gekozen voor een bevredigende oplossing voor de mogelijk geïrriteerde moslims van deze wereld. Dat daarmee een belangrijk grondrecht een lege huls wordt, wordt nauwelijks opgemerkt.” En Sam van Rooy voegt eraan toe: “Verwey raakt de kern wanneer hij Benjamin Franklin citeert: ‘They who can give up essential liberty to obtain a little temporary safety, deserve neither liberty nor safety‘.” (p. 12)

Het verbranden van de koran een belangrijk grondrecht? Het verdwijnen van een essentiële vrijheid als er geen korans kunnen worden verbrand? Ik vraag me af wat de geciteerde auteurs vinden van bijvoorbeeld de verbranding van de Israëlische vlag. In het publiek, met het oog op maximaal effect het liefst voor een Israëlische ambassade of een Antwerpse synagoge. Vinden ze dat ook een belangrijk grondrecht, een essentiële vrijheid? Ik stel de vraag omdat er in het boek op distantiërende toon gesproken wordt over “de progressieve ‘elite’ die de haat tegen Israël aanstookt.” (Jos de Man, p. 143)

Een complementair thema is de discussie over de oprichting van een islamitisch cultureel centrum in New York, niet ver van Ground Zero, het Cordoba Initiative. Amanda Kluveld zegt dat veel New Yorkers dit als een ‘provocatie’ opvatten, en stemt daarmee in. (p. 447) De burgemeester van New York en ook president Obama hebben het Cordoba initiatief verdedigd op grond van de vrijheid van godsdienst (en het verschil tussen een terroristische groepering en dé islam).

De grondrechten die in de inleiding van het zwartboek nog in stelling gebracht waren om koranverbrandingen te garanderen, blijken nu opeens erg hinderlijk. “De vrijheden en grondrechten, die door westerse landen worden geëerbiedigd zijn, historisch gezien begrijpelijkerwijze, tot stand gekomen zonder rekening te houden met de komst van de islam en van radicale moslims naar het Westen.” De schrijfster vindt “dat wij onszelf met onze eigen vrijheden wurgen en laten wurgen”. (p. 449)

Het ziet ernaar uit dat grondrechten en liberale principes niet op zichzelf interessant zijn voor de ‘islamcritici’. Wat telt is de strijd tegen de islam. Daarvoor kan nu eens de maximale vrijheid geclaimd worden om die godsdienst en haar aanhangers te beledigen, te provoceren, te treffen. En dan weer kunnen die vrijheden worden teruggeschroefd om die godsdienst en haar aanhangers tegen te werken en hun ‘provocaties’ te neutraliseren.

Islamkritiek (lees: islamofobie)

In de inleiding van het zwartboek distantieert Sam van Rooy zich van de term islamofobie door er tussen haakjes aan toe te voegen: “lees: islamkritiek”. (p. 13)  Hoe ziet de islamkritiek eruit die zich verweert tegen het etiket islamofobie? Ik overloop even de inleiding van Sam van Rooy en ook het voorwoord van zijn vader Wim van Rooy, en sprokkel uitspraken bij elkaar die de benadering van de islam verduidelijken. Waar nodig verwijs ik ook even naar bijdragen in het boek.

Het zwartboek pretendeert volledigheid: “Het boek dat voorligt, tracht een reëel beeld van de islam in al zijn facetten te schetsen.” (p. 8) Hoe ziet dat beeld eruit? Het toont een “mensonterende, anti-judaïsche, vrouwvijandige, belligerente, kinderlijke en achterlijke ‘religie’”. (p. 9) De ‘essentie’ van de islam is: “de islam deugt niet”. (p. 16)

De islam kent blijkbaar geen ethiek en ‘nauwelijks spiritualiteit’ (p. 7), geen wellevendheid en geen diplomatie, geen levenskunst en geen geestesleven, geen kunsten en geen grote denkers. De islam is achterlijk, maar dat mag niet openlijk worden gezegd: “wie aantoont dat hier een ‘retarderende’ cultuur aan het werk is die mensen weghoudt van kennis, wie zoals onderwijsspecialist Jaap Dronkers aantoont dat het juist die cultuur is die ertoe leidt dat moslims slecht presteren in het onderwijs (…) die dreigt aan de schandpaal te worden genageld van de nieuwe gedachtepolitie: het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, een nieuw soort overheidsinquisitie.” (p. 9)

Bij het bestrijden van de islam – want daar gaat het om in dit zwartboek – is een steeds terugkerende strategie deze godsdienst uit de 7de eeuw in verband te brengen met het fascisme van de 20ste eeuw, met name het Duitse. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over ‘islamofascisten’ (p. 12), en over “Tariq Ramadan (…) en nog duizenden anderen van deze fascistoïde revanchisten”. (p. 8)

De Koran wordt vergeleken met Mein Kampf (p. 15) en er wordt gesteld: “Niemand kan Koran en Hadith lezen en beweren dat hij het niet gewusst heeft.” (p. 118) De Koran en de hadith als voorbodes of parallellen van de concentratiekampen en de shoah.

En naar analogie met de voorgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kan dan gewezen worden op de stommiteit van appeasement. “Zou Barak Obama al van Neville Chamberlain hebben gehoord? Het doen van concessies aan totalitaire fascistische ideologieën loopt immers altijd verkeerd af, ook al presenteren die zich in een gematigd jasje.” (p. 12, vlg. ook p. 274, n. 48)  Er wordt in het zwartboek dan ook doorlopend gepolemiseerd tegen ‘islamappeasers’. (p. 15)

Tegelijkertijd wordt de islam vergeleken met het communisme (antidemocratisch, gewelddadig enz.), zodat mensen die blijk geven van sympathie voor de islam of die de islam verdedigen als ‘fellowtravellers’ en ‘nuttige idioten’ kunnen worden afgedaan. (p. 11, en elders, zie bijvoorbeeld het essay van Amanda Kluveld over ‘De islam en zijn fellowtravellers’.)

Al deze nogal krasse vergelijkingen gebeuren in een  apocalyptische sfeer. Er is sprake van “het soort eindtijd die we nu beleven” (p. 8),  en over de “dreigende ondergang van Europa” (p. 471), die in een hele serie, vooral Amerikaanse, boeken aan de orde is. Die vormen al een genre op zich, het ‘Eurabia genre’ (p. 471), naar Bat Ye’ors ‘Eurabia: The Euro-Arab Axis’ uit 2005.

Het visioen van de ondergang van Europa en zijn waarden heeft vaak een demografische basis: de immigranten met een islamitische achtergrond hebben een hoge voortplantingsratio, en zullen de autochtone bevolking die haar voortplanting beperkt over niet al te lange tijd kwantitatief voorbijsteken. Niet alleen Israël zit met een demografische tijdbom, ook Europa.

De anti-immigratiegedachte wordt verder onderbouwd door te argumenteren dat moslims en hun cultuur fundamenteel verschillen van de autochtone bevolking en haar cultuur. “De islam is mogelijk een van de oorzaken van delinquent gedrag van Marokkaanse jongeren, oppert Corine de Ruiter, hoogleraar forensische psychologie in Maastricht (…)” (Amanda Kluveld, p. 481)

En de Deense psycholoog van de jeugdgevangenis van Kopenhagen meent op grond van zijn (niet-gedocumenteerde) therapeutische gesprekken te kunnen stellen: “de islam maakt veel moslims crimineler en gewelddadiger”. (p. 621)

Zijn conclusie overstijgt ruimschoots zijn vakgebied: “stop aldus de immigratie van moslims en annuleer het staatsburgerschap van moslimimmigranten en vluchtelingen. (…) In de praktijk moeten we het zo moeilijk en economisch zo onaantrekkelijk mogelijk maken om te integreren, zodat immigranten die niet willen of niet bekwaam zijn om te integreren, het aanlokkelijker vinden om hun geluk elders te zoeken.” (Nicolai Sennels, p. 640-641)

Joods-christelijke cultuur

De ondergang van de Europese cultuur bestaat uit de islamisering ervan. Hoewel de islam een markant en onuitwisbaar onderdeel van de Europese cultuur en geschiedenis is, wordt geprobeerd hem uit te sluiten als iets wat wezensvreemd is, en wat van buitenaf de Europese cultuur bedreigt. Om dat te kunnen, moet er eerst een essentie van die cultuur bedacht worden, en dat is dan de Joods-christelijke cultuur, “onze westerse en Joods-christelijke samenleving”. (p. 274)

Dat is natuurlijk een fictie, want de christelijke cultuur is in de geschiedenis globaal genomen vooral anti-Joods, en al te vaak gewelddadig en moordlustig anti-Joods. En de Europese geschiedenis bestaat ook voor een belangrijk deel uit moeizame en riskante pogingen om te ontsnappen aan het christendom, om het te bevechten, om het om te buigen en om het in te perken.

Maar zoveel historisch inzicht is niet besteed aan M.S.H. Frankenvrij, de onder pseudoniem schrijvende auteur van het essay ‘De Koran getoetst aan de westerse beschaving en rechtsorde’. Met als specifieke intellectuele bagage de inleiding van de oude koranvertaling van Kramers en een Willibrordvertaling van de bijbel weet deze dilettant: “De verschillen tussen Koran en Bijbel zijn echter zeer groot. De Koran valt qua inhoud, beoordeeld tegen de achtergrond van onze westerse en Joods-christelijke beschaving, te karakteriseren als: primitief, ongenuanceerd, onverdraagzaam, agressief en haatdragend, met name tegenover andersdenkenden. De Koran zet zelfs openlijk tot gewelddaden aan, inclusief moord en doodslag”. (p. 274)

Dat je dergelijke zaken ook kan lezen in het Oude Testament doet er even niet toe. De auteur haast zich om te beweren dat het Nieuwe Testament, in tegenstelling tot de koran, onderscheid zou maken tussen kerk en staat, en dat het een boodschap van “zachtheid, liefde, vergevingsgezindheid, vreedzaamheid, nederigheid, zelfverloochening en verzaking van het aardse” bevat. (p. 263)

Wat hij er niet bij vertelt: hoe dat prachtige christendom onder keizer Constantijn de Grote staatsgodsdienst werd, waarmee een lange geschiedenis begon van het pesten, discrimineren en vervolgen van heidenen, Joden en zogeheten ‘ketters’.

Het probleem is dat de auteur gefixeerd is op de religieuze basisteksten, en de praktijk daarrond buiten beschouwing laat. Hij ondergraaft zijn eigen requisitoir tegen de koran in een voetnoot met een citaat uit NRC Handelsblad: “Het is verbazend dat de meeste moslims, die elke vrijdag in moskeeën uit de heilige Koran krijgen voorgelezen, nog met ongelovige Nederlanders praten.” (p. 261, n. 6, citaat van B. Hulsman)

Verbazingwekkend, inderdaad, als je de koran alleen maar kan zien als een handboek voor vervolging en terrorisme, en als een tekst die je letterlijk moet interpreteren.

De benadering van de koran is bij Frankenvrij door en door fundamentalistisch: los van de traditie en haar exegese slaat hij de koran open en wil die letterlijk interpreteren.  Elders in het zwartboek bestaat overigens wel het wijze inzicht dat deze benadering van de islam fout is: “Het ironische is dat zowel Geert Wilders als zijn tegenstanders dezelfde denkfout maken door zich te concentreren op de inhoud van de heilige boeken. Het gaat echter niet zozeer om de orthodoxie (de leer), maar om de orthopraxis (het handelen in de praktijk).” (Mat Herben, p. 373)

Lijfstraffen zijn in Nederland afgeschaft, merkt Frankenvrij op, geseling en brandmerken in 1854 en de doodstraf in 1870. Maar: “De voornoemde ontwikkeling van ons strafrecht wordt dus ook door de Koran volstrekt genegeerd.” (p. 262)  Wat lelijk van zo’n heilig boek uit de 7de eeuw, dat het ontwikkelingen in de 19de eeuw gewoon negeert! Foei.

In de koran ziet Frankenvrij een “volstrekte en grove ondermijning van onze rechtsorde”. (p. 276) Waarop wachten we om het boek te verbieden? Op die retorische vraag kan toch wel een antwoord gegeven worden: op een wetgever en een rechtspraak die even simplistisch zijn als de auteur, en niet zien dat een klassiek heilig boek iets anders is dan een actueel pamflet.

De rechter verbood in Nederland niet het Mattheus-evangelie waarin de Joden de schuld krijgen van de executie van Jezus. Maar hij veroordeelde wel het echtpaar Goeree dat publiekelijk beweerde dat alles wat de Joden na de dood van Jezus is overkomen, inclusief de shoah, hun eigen schuld was, want zij hadden toch de dood van Jezus op hun geweten. (p. 276)

De constructie van een Joods-christelijke cultuur, tegen alle historische evidentie in, moet helpen om een front te smeden tussen Europa en Israël, een land waarmee wij ons blijkbaar verbonden moeten voelen en dat boven alle kritiek verheven is. De Palestijnse kwestie gaat niet “over grondgebied, maar over het blote feit dat Israël zich in islamgebied bevindt” (p. 8), en je moet begrijpen dat Israël “een front is in een existentieel conflict tussen het islamitische Oosten en het liberaal-democratische Westen, waarvan Israël deel uitmaakt”. (Wim Kortenoeven, p. 506) En ook: “het voortbestaan van Israël is vandaag de lakmoesproef voor het Vrije Westen”. (p. 12)

Negationisme

Tot het aanpassen van de geschiedenis aan de ideologische wensen behoort ook een revisionisme ten opzichte van de Kruistochten. Die zijn toe aan rehabilitatie, want je moet weten dat “door de studie van de gerenommeerde Amerikaanse historicus Rodney Stark inmiddels een stevige correctie heeft plaatsgevonden op het bestaande en steeds door historici gereproduceerde beeld van de Kruistochten. Stark stelt dat de Kruistochten werden uitgelokt door islamitische provocatie”. (Amanda Kluveld, p. 465)

Waarom die islamitische provocatie moest leiden tot pogroms tegen Joden is daarmee niet verklaard. Die pogroms passen ook niet in de fictie van de Joods-christelijke beschaving, en blijven dus best onvermeld. Een andere auteur geeft toe dat er wat mis was met de Kruistochten, maar ach, het viel wel mee als je kijkt naar de islam: “Het bloedvergieten tijdens de Kruistochten, hoe fout ook, stelde weinig voor vergeleken bij wat moslims eeuwenlang aanrichtten onder ‘ongelovigen’.” (Michiel Hegener, p. 343)

Het christelijke geweld is trouwens, zegt een andere essayist,  afkomstig van de islam: “Het christendom kende de eerste duizend jaar geen traditie van geweld, maar heeft tijdens de confrontatie met de oprukkende islam wel gewoonten van de succesvolle tegenstanders overgenomen. De Kruistochten waren een imitatie van de jihad”. (Mat Herben, p. 373)

De in Rome in het jaar 800 door de paus tot keizer gekroonde Karel de Grote zou zich moeten omdraaien in zijn graf als hem dit werd voorgelezen. Hij die zowat heel zijn volwassen leven oorlog voerde en die de Saksen, die zich niet wilden laten dopen, massaal liet onthoofden.

De fictie van de Joods-christelijke beschaving is gebaseerd op een revisionistische geschiedschrijving die de Kruistochten rehabiliteert, hun excessen relativeert met verwijzing naar de islam die veel erger zou zijn geweest, en die het christelijke geweld voorstelt als niet alleen uitgelokt door de islam, maar ook als een imitatie van het islamitische geweld. Tegelijk is er een duidelijk negationisme aan het werk dat de Jodendiscriminatie en -vervolging  binnen en door de christelijke wereld verzwijgt of ontkent.

Zwartmaakboek

De islamkritiek van het zwartboek is niet zomaar islamkritiek, in de zin van het kritisch toetsen van de islam, bijvoorbeeld aan de mensenrechten of aan de Belgische of Nederlandse of Europese wetgeving. Nee, het is een ideologie die berust op het poneren van een Joods-christelijke beschaving, het ontzeggen van elke waarde aan de islam, het poneren van een totale onverzoenbaarheid van ‘onze’ Joods-christelijke beschaving met de islam, het kritiekloos verdedigen van Israël, het verdachtmaken van de islam als een parallel aan het fascisme en het communisme, en van iedereen die niet tegen de islam is als ‘fellowtraveler’. Dat alles gaat gepaard met angst, ondergangsgevoelens en ook agressie: er moet worden gestreden tegen de islam.

En niet alleen de islam is het probleem, ook tegen de dragers van die godsdienst moet iets ondernomen worden. Afgezien van het relatief kleine aantal bekeerde autochtonen zijn dat de immigranten uit islamitische landen, Arabieren en Turken op de eerste plaats. Islamofobie is een goed woord om deze ideologie aan te duiden, en zij bevat duidelijk een xenofobe component. Het zwartboek is in feite een ‘zwartmaakboek’: een ruime collectie stokken om islamitische ‘vreemdelingen’ mee te slaan, of beter nog: mee buiten te knuppelen.

Er is natuurlijk niets op tegen dat de problemen van de islam in het algemeen en die in het Westen in het bijzonder eens in een boek besproken worden, integendeel.  Daar houden ook moslims zich mee bezig, zoals bijvoorbeeld de auteurs van ‘Progressive Muslims: On Justice, Gender and Pluralism’ (samengesteld door Omid Safi, Oxford 2003).

Maar in hun haast en drift om de islam zwart te maken, hebben vader en zoon Van Rooy er geen oog voor dat er ook in het huis van de islam vele woningen zijn, en dat de anderhalf miljard moslims op de wereld niet met één simpel label van achterlijkheid en kwaadaardigheid te etiketteren vallen. De islam, en ook de Europese cultuur, had een beter zwartboek islam verdiend.

Eric Hulsens

Eric Hulsens is een freelance schrijver van onder andere kinderboeken. Hij heeft veel belangstelling voor Tibet, de islam en islamofobie.

Sam van Rooy en Wim van Rooy (red.), De Islam. Kritische essays over een politieke religie, ASP, Brussel 2010, 784 p.
 

take down
the paywall
steun ons nu!