De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

De opzettelijke ontwrichting van de Belgische strafprocedure

Teaser fallback community afbeelding
De parlementaire onderzoeken op de moorden van de Bende van Nijvel toonden verschillende ernstige “disfuncties”. Om eraan te verhelpen werd een commissie van professoren en magistraten opgericht die de opdracht kreeg de “knelpunten” in de strafprocedure weg te nemen. Daaruit ontstond de wet Franchimont, genoemd naar de voorzitter van die commissie. Vraag is wat die wet heeft kunnen bereiken.

Wordt die wel behoorlijk toegepast? Deze vraag leidt tot een vergaande vaststelling. Er werden zowel feitelijke als wettelijke, radicale, initiatieven genomen die de strafprocedure een geheel andere wending geven.

Actoren in het proces

De grootste disfunctie in het bendeonderzoek was de overmatige machtsuitoefening door de procureur te Nijvel. Hij had de onderzoekspistes en de onderzoeksstrategie bepaald en de onderzoeksrechters en de speurders onder druk gezet. Voor hem was er maar één piste, deze van de gewone criminelen, “des Zozo's”. Anderzijds was er ook de nieuwe uit het Angelsaksisch systeem overgenomen begrip “wapengelijkheid”. Daardoor wordt aangegeven dat de procespartijen, de procureur, de verdachte, en de benadeelde, met gelijke wapens moeten strijden. 

Omdat enkel de procureur de bevoegdheid heeft van officier van gerechtelijke politie kan hij met de hulp van de politie onderzoeksdaden stellen, wat aan de andere partijen niet is toegelaten. Het vooronderzoek is ook geheim zodat enkel de procureur er gebruik kan van maken en de andere partijen er enkel inzage konden van nemen aan het eind van het onderzoek, bij de beoordeling door de onderzoeksgerechten. De volgehouden geheimhouding van soms langdurige onderzoeken zoals het bendeonderzoek was ook problematisch ten overstaan van de geloofwaardigheid ervan. 

Wat denkt de maatschappij er over? De commissie wou ook een eind maken aan een onwettige toestand. Dat de procureur onbelangrijke dossiers of doodlopende zaken opzij legde tot de verjaring van de openbare vordering was bereikt was slechts een gewoonterechtelijke wijze van handelen. Daarom werd het sepot ingevoerd, de wettelijke erkenning van het recht om een dossier opzij te leggen.

Wijzigingen

Aan de opdracht van de onderzoeksrechter werd door de commissie Franchimont niet getornd. Zijn opdracht werd zelfs verduidelijkt. Hij moet alle maatregelen nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken te oordelen. Onder deze maatregelen vallen de huiszoekingen en de in beslagname van overtuigingsstukken. 

De plicht van de procureur om misdrijven op te sporen bleef bestaan. De verplichting om te vervolgen, het dossier voor te leggen aan de rechter, werd gewijzigd. De verplichting werd omgezet in een recht om te seponeren, niet te vervolgen. Daardoor verviel ook het rechterlijk toezicht erop. Er kwam een verbod voor de procureur om lopende een gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter een parallel opsporingsonderzoek te doen. 

Aan het slachtoffer en aan de benadeelde werd een recht tot inzage verleend, zelfs lopende het geheim vooronderzoek. Daartoe werd een nieuw begrip ingevoerd, de inverdenkingstelling. Aan de procureur en aan de advocaat van de verdediging werd ook toegelaten, lopende het onderzoek, publieke mededelingen te doen.

Verzet

Niet iedereen was het eens met de voorstellen van de commissie. Het verzet kwam vanuit het kabinet van Binnenlandse zaken. Daar was de mening dat de politie meer macht moest krijgen om een eigen onderzoek te doen. Daarom werd in de door dit kabinet gemaakte wet op het politieambt ook voorzien in een politieoperatie die enkel onder het bevel van de politiemeerdere wordt gevoerd. 

Hoe het kabinet van Binnenlandse zaken en de daarvan afhangende Rijkswacht toen dacht kwam erg duidelijk naar voor in een toespraak op een studiedag in oktober 1994 van de generaal-korpsoverste De Ridder. Hij zegde: ”De leiding van de opsporing ligt bij de procureur des Konings. Die bevoegdheid moet worden opgevat als een “kwaliteitsbewaking van de opsporingen, uitgedrukt in termen van betrouwbare bewijsvoering en zorgvuldige toepassing van de desbetreffende procedurevoorschriften”, eerder dan als een eigenlijke leiding. 

De procureur des Konings is niet bij machte om de leiding van de opsporing als dusdanig op zich te nemen: hij is daar niet geschikt voor. Hij kan, benenvens op de wettelijkheid, alleen maar toezicht uitoefenen op de volledigheid en de degelijkheid van de opsporingen.” ”Welke richting men hier ook uitgaat, het principe volgens hetwelk de onderzoeksrechter het onderzoek leidt en controleert, heeft in de praktijk niet alleen onvoldoende uitwerking, maar vernauwt ook het onderzoekspotentieel van een politiedienst in die mate dat de onderzoeksrechter slechts met bepaalde onderzoekers wenst te werken.” 

“Als zou blijken dat er na de geschetste ingrepen die alle te realiseren zijn binnen de vigerende wetgeving, er toch geen beterschap komt inzake de opsporing en vervolging, dan zal naar meer radicale ingrepen moeten worden uitgezien.”

Dooie letter

Een wet is dooie letter als zij niet of onjuist wordt toegepast. Dat is wat met meerdere voorzieningen van de wet Franchimont gebeurde. De Rijkswacht mocht doen wat de generaal-koorpsoverste had voorzien. Er werden radicale ingrepen doorgevoerd. De Rijksmacht maakte, eigenmachtig, een illegale inlichtingendienst, de Gerechtelijke Informatie Dienst. Die dienst voerde ook geheime operaties. 

Er werd samengewerkt met de Turkse politie in een screening van alle in België verblijvende Turken. Door een in Turkije gevoerd parlementair onderzoek bleek dat de politieoverste met wie een geheim akkoord was gemaakt zelf betrokken was in grootschalige drugshandel, een herhaling van de zaak François. Hoewel de linkse Turkse organisatie PKK in het proces tegen Erdal door een zeer uitvoerig arrest van het hof van beroep te Antwerpen werd vrijgesproken van terrorisme bleef de Rijkswacht, onder het gezag van de toenmalige federale procureur, vervolgingen instellen tegen de PKK-sympathisanten. 

De werking van de geheime inlichtingendienst van de Rijkswacht werd reeds in 1988 in een te Antwerpen gevoerd onderzoek aangetoond. Dat dossier kwam nooit in openbare zitting. Het vormde nadien ook de belangrijkste “disfunctie” in het Dutroux onderzoek. De onderzoeksrechter werd niet in kennis gesteld van de geheime observatie van de huizen van Dutroux, de operatie Othello. Daardoor werd ook de vraag naar het overlijden van Jullie en Mélissa, die onder het oog van de Rijkswacht een hongerdood stierven, onder de radar gehouden.

De opdracht van de onderzoeksrechter

Wat gebeurde er met de wettelijke opdracht van de onderzoeksrechter? In de operatie Kelk, de huiszoekingen en de inbeslagnames in de kerk deed die wat hij moest doen. Hij nam de maatregelen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken te oordelen. Er werden evenwel initiatieven genomen om de in beslag genomen overtuigingsstukken terug te geven. 

Hoewel het hof van cassatie bevolen had dat die stukken op de griffie moesten worden bewaard werden zittingen gehouden waarop de burgerlijke partijen niet werden uitgenodigd. Daarop werd de teruggave beslist. Hoewel de procureur-generaal de uitspraak van het hof van cassatie had moeten eerbiedigen door zich tegen de teruggave te verzetten deed hij het tegendeel. Door deze illegale maatregel is geen enkel rechtscollege nog in staat met kennis van zaken te oordelen.

Justitiemister Stefaan De Clerck miskende ook het verbod om lopende het gerechtelijk onderzoek een parallel opsporingsonderzoek te voeren. Hij organiseerde het zelfs. Het openbaar ministerie werd aangezet om samen te werken met een commissie van de kerk. Daar was geen enkele rechtsgrond voor. Bovendien werd het monopolie van het OM, de bevoegdheid om over de strafvordering te oordelen, aan de commissie van de kerk overgedragen. Deze illegale en radicale ingreep was overigens de reden waarom de huiszoekingen en inbeslagnames door de onderzoeksrechter plaatsgrepen.

Gelijkheid van wapens

Justitieminister Koen Geens slaagde erin zijn afkoopwet te laten stemmen. Door een geheime deal tussen de procureur en de verdachte over een te betalen geldsom werd de behandeling voor de strafrechter in een tegensprekelijk en openbaar proces vermeden. Omdat enkel kapitaalkrachtigen over de nodige centen beschikken werd ook het gelijkheidsprincipe aangetast. 

De procureur nam de plaats van de rechter in. Het verzet tegen het voorstel van sommige senatoren werd geneutraliseerd door leugens. Experten-professoren verklaarden dat er een voorafgaande schulderkenning moest zijn. Die werd in de wet evenwel weggelaten. Het grondwettelijk hof keurde de wet af omdat deze niet in overeenstemming was met de vereisten van het eerlijk proces. 

Pas nadat de wet was doorgevoerd beseften de parlementariërs dat zij door de justitieminister duchtig bij de neus waren genomen. Er werd een parlementaire onderzoekscommissie ingesteld die de wordingsgeschiedenis van de wet onderzocht. Dat leidde tot de vaststelling van ernstige “disfuncties”. Zowel hoogstaande politiekers als magistraten waren volkomen het boekje te buiten gegaan. In de besluitvorming werden de fouten en gebreken onder de radar gehouden wat het ontslag van de totaal gedégouteerde commissievoorzitter tot gevolg had.

Goede trouw

Zoals elders in de vrije wereld leidde de openbaarmaking van misbruiken in de kerk tot meerdere parlementaire onderzoeken. In de Bijzondere Kamercommissie werd vastgesteld dat de onwettige initiatieven van Stefaan De Clerck tot een “gevaarlijk precedent” hadden geleid. Zonder enige onderbouwd element werd evenwel voorgehouden dat de minister “met goede trouw” had gehandeld. In de nog lopende onderzoekscommissie werd het advies van de Hoge Raad voor de Justitie gevraagd. 

Omdat deze commissie geen inzage kreeg van de vertrouwelijk gehouden parketdocumenten besloot de Raad dat er geen hard bewijs was voor mogelijke inmenging van de kerk. De huidige onderzoekscommissie verkreeg evenwel wél de documenten. Daaruit bleek een meningsverschil tussen de procureur en de procureur-generaal over de tussenkomsten. 

Waar het om ging werd duidelijk door een onder ede afgelegde verklaring van de toenmalige procureur. Deze zei dat hij na de huiszoekingen in de kerk, wegens de aanwezigheid van zijn substituut, ter verantwoording werd geroepen door een “Multi confessioneel team”. Hoewel dat werd ontkend bevestigde de parketdocumenten de snelle en herhaalde tussenkomsten van de procureur-generaal in het lopend onderzoek.

Uitbreiding

Aan de wettelijke toekenning van het recht om niet te vervolgen werden bijkomende opdrachten voor de procureur gevoegd. Hij moet nu ook onderhandelen en bemiddelen en mag daarbij zelfs dwang opleggen. 

Daardoor wordt andermaal een openbare en tegensprekelijke afhandeling vermeden en verkrijgt een procespartij een quasi-rechterlijke bevoegdheid. Ook de straffen zelf werden aangepakt. Werken werd een autonome straf, thuiszitten met een enkelband verving opsluiting in de cel.

Strafuitvoering

Een door een Antwerpse strafrechter verleende vrijspraak van een veelpleger wegens niet uitvoering van de voorgaande effectieve celstraf bracht de justitieminister Stefaan De Clerck er toe de vervolging van die rechter te vragen, wat ook gebeurde. 

Omdat het een universeel principe is dat een rechter niet kan vervolgd worden wegens de inhoud van zijn vonnis volgden vrijspraken. Dat belette de uitvoerende macht niet verder te gaan in de niet uitvoering. De grens werd stelselmatig verlegd. Eén erin werd één eruit. Het eindigde met een collectieve en willekeurige maatregel.

Rechterlijk toezicht

Om de schijn van de scheiding der machten te bewaren werden strafuitvoeringsrechtbanken opgericht. Die kunnen de modaliteiten van de uitvoering aanpassen. De bevoegdheid voor alle straffen werd uitgesteld. De collectieve maatregel maakt deze rechtbank overbodig.

Omdat inlichtingendiensten nu ook actief betrokken worden in de strafprocedure en zij daarbij, bij toepassing van Bijzondere Inlichtingen Methoden, grondwettelijk gewaarborgde rechten mogen schenden, werd een “bestuurlijke” commissie opgericht om deze methoden te machtigen. Daarop is echter geen enkel regulier rechterlijk toezicht op. Het toezicht door het Vast Comité I is immers gehouden door de door de inlichtingendiensten zelf aangebrachte vormen van geheimhouding.

De burger

Dat de commissie Franchimont de rechten van de burger eerbiedigde door er bijkomende te voorzien was in overeenstemming met de eigen nationale maar ook met de internationale bepalingen. In ons eigen stelsel heeft de burger immers een eigen toegang tot de strafrechter. Dat kan door de aanstelling als burgerlijke partij en door de rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter. 

De poging van justitieminister Geens om, met de steun van het college van procureurs-generaal, de aanstelling als burgerlijke partij af te schaffen mislukte. Sommige procureurs blijven evenwel de verouderde inhoud van het begrip “belang” toepassen. De enge interpretatie van dat begrip die inhoudt dat de burger zijn kennelijk eigen belang moet bewijzen om toegang tot de strafrechter te krijgen is intussen evenwel zowel door het Europees hof voor de Rechten van de Mens als door het eigen grondwettelijk hof aangepast aan de vereisten van het eerlijk proces. Daardoor mag dit begrip niet worden aangewend om de toegang tot de rechter op formalistische wijze te beletten.

Niet handhaving

Dat de wet Franchimont niet wordt gehandhaafd en er zowel wettelijke als feitelijke, radicale, ingrepen gebeurden om ervan af te wijken, heeft ook in een ander gevolg geresulteerd. Door het inzagerecht en de mogelijkheid om bijkomend onderzoek te vragen werden de rechten van de betrokken partijen sterk verhoogd. 

Het was het doel van de commissie om daardoor vroegtijdig fouten of tekortkomingen in het onderzoek te kunnen herstellen door tussenkomsten van de onderzoeksgerechten, de raadkamer en de kamer van inbeschuldingstelling. De commissie was niet blind voor eventueel misbruik van deze rechten en voorzag daarom in een strafbaarheid. De bijkomende rechten hadden immers tot doel de knelpunten in de procedure weg te nemen en niet om er bijkomende te creëren. 

Dat is het geval wanneer de uitoefening van de rechten bewust wordt uitgesteld met als opzet het verloop van de procedure voor de strafrechter te verhinderen. Het is opmerkelijk dat het OM gebruik gemaakt heeft van deze strafbaarheid om publieke kennisgevingen van “disfuncties” door benadeelden te vervolgen en er geen gebruik van gemaakt wordt om onbehoorlijk gebruik door procedurepleiters te sanctioneren.

Evaluatie

Zowel vanuit politiemiddens als vanuit de publieke opinie krijgen de door de wet Franchimont aangebrachte hervormingen de kritiek dat daardoor een doelgerichte en effectieve vervolging wordt bemoeilijkt. Dat de vereisten van het eerlijk proces bijkomende verplichtingen hebben opgelegd kan niet worden ontkend. Vraag is echter of het deze bijkomende verplichtingen zijn die de goede rechtsgang bezwaren. 

Zijn het niet de feitelijke of de illegale radicale maatregelen die in tegenspraak staan met het doel en de inhoud van de door de wet Franchimont aangebrachte hervormingen die tot de huidige “disfuncties” leiden? In voorgaande vaststellingen zijn er meerdere elementen die in die richting wijzen. Je kan er zelfs uit vaststellen dat de strafprocedure er ernstig werd door ontwricht, en daardoor ook de finaliteit en de behoorlijkheid ervan ernstig is aangetast. 

Het minste dat er dan kan gebeuren is deze toestand te evalueren. Dat kan gebeuren in het kader van de nog lopende parlementaire onderzoekscommissie over de grootste “disfuncties” die hierin kunnen worden weerhouden, de creatie door een justitieminister van een illegale procedure die net als de afkoopwet tot doel had een bepaalde klasse uit de strafrechtelijke aanpak te houden. 

Hierdoor komt ook de oorzaak van de oprichting van de commissie Franchimont opnieuw naar voor: de in het Bendeonderzoek vastgestelde “disfuncties”. Daardoor is het ook de vraag of de aangehouden geheimhouding ervan niet samenloopt met de intussen doorgevoerde radicale maatregelen. Dat relativeert het belang van de stelling van de ontwrichting van de staat als motief voor de bendemoorden. 

Justitie kan immers ook misbruikt worden als sterke arm der wet om dergelijke ontwrichting door te voeren. Enkel de aangewende middelen verschillen, het resultaat is gelijkaardig.

Vandaag op de hoogte van de wereld van morgen?