Zonder big business geen oorlog – zonder oorlog geen big business. Punt
Vandaag woedt er oorlog in Oekraïne en in Gaza. Gisteren in Afghanistan. Eergisteren was het prijs in Vietnam en had je de Koude Oorlog, voorafgegaan door de Tweede en de Eerste Wereldoorlog.
Slag om slinger draai(d)en die immense slachtpartijen om de zakelijke belangen van (eerst) Europese en (later) Amerikaanse en andere zakenlui. Al die oorlogen leidden tot honderden miljoenen doden en gewonden en vaak zelfs tot de totale vernietiging van volkeren en landen.
Keer op keer bleken die bloedbaden niet veel meer dan een verwerpelijk middel om massa’s belastinggeld via wapentuig te transfereren van gewone mensen naar rijke businesslui.
Sedert het begin van de vorige eeuw waren de woekerwinsten van grootindustriëlen en bankiers de belangrijkste oorzaak van oorlogen en was ‘de kleine man’, waar ook ter wereld, altijd het grootste slachtoffer.
Een beetje overtrokken, hoor ik je denken? En toch. Laten we de (vrij recente) geschiedenis er maar eens bijhalen en niet al té ver teruggaan. We beginnen op het einde van de 19de eeuw, tijdens de hoogdagen van het Europese kolonialisme.
Op de Conferentie van Berlijn in 1885 verdeelden de koloniale machten (Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Portugal en Leopold II van België) de Afrikaanse buit als plundergebied voor hun industriële burgerij.
Naar schatting 10 miljoen Congolezen werden vermoord voor ivoor en rubberHet ‘genie Leopold II’ (dixit koning Boudewijn in zijn onafhankelijkheidsspeech van 30 juni 1960 in Congo) liet naar schatting 10 miljoen Congolezen vermoorden voor ivoor en rubber. Franse en Britse bedrijven plunderden West-Afrika voor goud, diamanten en cacao.
Even later begon vooral de Duitse nijverheid te boomen. Britse en Franse industriële reuzen zagen dat niet graag gebeuren. Ondertussen steeg de vraag naar rubber voor de opkomende auto-industrie en schakelde de internationale scheepvaart over van stoommotoren met steenkool naar verbrandingsmotoren met stookolie.
De vraag naar beide basisgrondstoffen (rubber en olie) groeide spectaculair en zorgde voor enorme winstcijfers voor de Europese industriëlen die ze in hun kolonies maar voor het grijpen hadden.
Alleen... de Duitse industriëlen waren pissig. Het Duitse grootkapitaal voelde zich bijzonder ‘geremd’ door de in 1885 ongunstig uitgevallen verdeling van de Afrikaanse wingewesten. Ook de voedselproductie van het eigen landbouwareaal kwam in het gedrang omdat de industrie – meer dan in de andere Europese landen – massa’s arbeiders wegplukte van het leeglopend platteland.
Begin 20ste eeuw koesterde de Duitse burgerij (Krupp, Thyssen, ...) dan ook twee belangrijke ambities: betere toegang tot koloniale basisgrondstoffen en dreigende binnenlandse voedseltekorten afwenden om rebellie te vermijden. Voor dat laatste keek Berlijn uit naar gebiedsuitbreiding in het oosten, met name naar ‘de graanschuur van Europa’: Oekraïne.
Het was duidelijk dat er zich conflicten aankondigden. Omwille van economisch eigenbelang en ‘nieuwe’ strategische industriële en financiële winstdoelen, dwong de burgerij haar politieke leiders zich over de staatsgrenzen heen te verenigen.[1]
Die alliantie/entente leidde in 1914 tot de Eerste Wereldoorlog op het ogenblik dat de botsende staatsbelangen (= die van de heersende burgerij) niet langer in toom te houden waren.
De VS-burgerij had voorlopig voldoende aan de plunderkansen op het eigen continentAan de andere zijde van de Atlantische Oceaan beperkte de VS-burgerij er zich toen nog toe het ‘eigen’ grondgebied te vergroten (de verovering van het “Wilde Westen”!). VS-legers verjoegen er de inheemse volkeren systematisch en/of slachtten ze uit.
Ook Centraal- en Zuid-Amerika konden langzamerhand op Washingtons imperialistische belangstelling rekenen (de ‘Monroe-doctrine’). Kortom, de VS-burgerij had voorlopig voldoende aan de plunderkansen op het eigen continent.
Waarom zouden zij zich in dat stadium om ‘de rest van de wereld’ bekommeren, temeer daar er ook in Titusville, Pennsylvania, (al) olie was ontdekt (in 1859). Die eigen voorraad volstond ... voorlopig.
De VS bemoeiden zich aanvankelijk dus niet met de gevechten die tijdens de Grote Oorlog (1914-1918) zowat half Europa verwoestten. De grote VS-banken en industrieën zagen in de oorlog aan de andere kant van de Oceaan echter wél buitengewoon interessante ontwikkelingskansen.
Ze leenden massa’s geld aan alle vechtende partijen en leverden wat graag wapentuig en munitie. Aan beide kanten, welteverstaan. Kassa! Kassa!
Pas in 1917, toen duidelijk werd dat Duitsland de oorlog zou verliezen, stuurden de VS de nodige troepen om het tij definitief te keren en (vooral) om niet te laat te zijn als de economische buit van het verliezende Duitsland verdeeld moest worden.
Krupp, Thyssen, BASF, Bayer, IG Farben, zagen hun winsten verdubbelenNa de gruwelijke tol van WO-I,[2] likte het verliezende Duitsland de wonden. De Britse zeeblokkade had tot grondstoffentekorten geleid en heel wat kleine en middelgrote bedrijven waren er failliet gegaan. Dat gold echter niet voor de grote industriëlen (Krupp, Thyssen, BASF, Bayer, IG Farben, ...).
Zij zagen hun winsten, dank zij de oorlogsproductie van wapens en chemicaliën, verdubbelen. De Duitse staat – en dus de belastingbetaler – had er wel gigantische leningen aan pittige interesten moeten voor afsluiten. Internationale bankconsortiums lachten in hun vuistje. De VS-bank J.P. Morgan verdubbelde tussen 1914 en 1917 haar winstcijfers.
In de jaren twintig stortte de Duitse economie tijdelijk in ten gevolge van de te betalen oorlogsschade, de hyperinflatie (1922-1923) en de Franse bezetting van het Ruhrgebied, het economische hart van Duitsland.
De grote industriëlen herstelden zich echter snel, dank zij het Dawes-plan (1924) dat met Amerikaanse leningen de economie stabiliseerde. Bedrijven als Krupp, Siemens, AEG, IG Farben, boekten snel weer enorme winsten en IG Farben werd het grootste chemieconcern ter wereld.
Daimler-Benz (auto’s) en Bayer (farmaceutische sector) expandeerden internationaal. Mede dankzij VS-investeringen, leningen en rationalisaties braken voor de grote concerns de "Goldene Zwanziger” aan.[3]
Maar deze schijnbare welvaart was op drijfzand gebouwd. De beurscrash van 1929 en de daaropvolgende Grote Depressie troffen ook Duitsland hard. Werkloosheid, armoede en sociale onrust bereikten een hoogtepunt.
Het Duitse grootkapitaal, bang voor een dreigende communistische revolutie, begon steeds meer te leunen op Hitlers opkomende nazi-partij. Die beloofde niet alleen een genadeloze afrekening met het communisme maar ook orde, herstel en economische welvaart. Ook Hitlers expansief buitenlands beleid sloot perfect aan bij de belangen van de grootindustrie.
Hitlers regime werd dan ook ruim gefinancierd door bedrijven als Krupp, Thyssen, IG Farben en Siemens. In ruil kregen zij lucratieve overheidscontracten, goedkope arbeidskrachten (uit concentratiekampen) en, nog belangrijker, de belofte van nieuwe markten en grondstoffen in Oost-Europa.
Het plan was duidelijk: Lebensraum in het oosten, waarbij Oekraïne opnieuw een centrale rol speelde als graanschuur en industriële achtertuin.
General Motors, Ford, Standard Oil en ITT (telecom) werkten tot 1944 samen met hun Duitse dochterbedrijvenToen de Tweede Wereldoorlog uitbrak (1939) draaide de Duitse oorlogsindustrie op volle toeren. IG Farben produceerde synthetische brandstoffen en rubber, Krupp leverde kanonnen en tanks, en bedrijven als BMW en Daimler-Benz profiteerden van militaire bestellingen.
De Amerikaanse industrie bleef net als tijdens WO-I eerst aan de zijlijn staan. Toen ze de winstmogelijkheden eenmaal doorhadden, werkten General Motors, Ford, Standard Oil en ITT (telecom) tot 1944 samen met hun Duitse dochterbedrijven, hoewel de VS zélf officieel ‘neutraal’ bleven.
Pas na de Japanse aanval op Pearl Harbor (1941) – na een conflict over wie economisch ‘de baas’ mocht zijn in de Stille Oceaan – stapte Washington voluit in de oorlog, opnieuw met de ambitie van economische dominantie in het naoorlogse tijdperk.
Na 1945 verdeelden de VS en de Sovjet-Unie Europa in twee invloedssferen. De echte strijd ging niet zozeer om ideologie, maar om economische macht. De VS gebruikten de Marshallhulp om de Europese markten te controleren en de Sovjet-Unie exploiteerde Oost-Europa als bufferzone.
In 1961 lanceerde VS-president Eisenhower ‘het militair-industrieel complex’. Daarmee benoemde hij de symbiotische relatie tussen de militair-industriële complexen (Lockheed, Boeing, ...) en de politiek die ijverde voor de uitbreiding van de NAVO, voor de ontwikkelingen in de wapenindustrie en dat allemaal uit angst voor de vermeende Sovjet-dreiging... [Dat belletje horen we vandaag opnieuw rinkelen, al is het Russisch BBP zo’n 12 keer kleiner dan dat van de EU!].
Elke proxy-oorlog die nadien werd gevoerd betekende een nieuwe cashflow voor Lockheed Martin, Boeing, Raytheon en (later) Halliburton.Elke proxy-oorlog die nadien werd gevoerd (Korea, Vietnam, Angola, Nicaragua, Afghanistan, ...) betekende een nieuwe cashflow voor wapenproducenten als Lockheed Martin, Boeing, Raytheon en (later) Halliburton. Zij konden vrijuit nieuwe wapensystemen testen.
Dankzij de Vietnamoorlog verdiende Dow Chemical miljarden aan de levering van napalm en Agent Orange. Westerse en Sovjet-banken financierden beide vechtende partijen. De olie-industrie (Exxon, Shell, BP) profiteerde van geopolitieke manipulaties in het Midden-Oosten.
Toen Saddam Hoessein in 1990 Koeweit binnenviel, was de reactie van de VS niet primair humanitair, maar economisch: Irak moest een toontje lager zingen want het bedreigde de Westerse oliebelangen. Dat Saddam Hoessein over wapens voor massavernietiging beschikte, bleek achteraf een ‘leugentje om bestwil’. Chevron kreeg zijn olievelden terug en Halliburton mocht het land voor 39 miljard dollar ‘heropbouwen’.
Vandaag zien we hetzelfde patroon. De oorlog in Oekraïne gaat niet alleen over soevereiniteit, maar over gas, graan en militaire expansie. Het conflict werd aangewakkerd door NAVO-uitbreiding (een speerpunt van de Amerikaanse defensiebedrijven) en door de strijd om Oekraïnes vruchtbare landbouwgrond, zeldzame aardmetalen en pijpleidingen.
De bezetting van Palestina en de genocide op het Palestijnse volk zijn een kwestie van grondstoffen, strategische ligging en wapenexport.In Gaza speelt een vergelijkbaar verhaal. Israëls militaire apparaat wordt grotendeels gefinancierd door de VS, waarbij bedrijven als Lockheed Martin (F-35’s), Raytheon (raketten) en Boeing (bommen) miljarden verdienen.
De bezetting van Palestina en de genocide op het Palestijnse volk zijn niet zozeer uitingen van etnisch-religieuze conflicten, maar een kwestie van grondstoffen, strategische ligging, wapenexport en wederopbouw.
Voor dat laatste ligt Halliburton al stevig op de loer. Zij zijn de sponsors van Trumps idee om Gaza te verbouwen tot één gigantisch luxe-resort, dé parel aan de oostelijke stranden van de Middellandse Zee...
Van de koloniale roofbouw in Afrika tot de oorlogen van vandaag: het patroon blijft hetzelfde. Oorlogen worden niet gevoerd voor vrijheid of democratie, maar voor winst.
Grote bedrijven verdienen aan wapens, heropbouw, grondstoffen en financiële speculatie en de gewone burger betaalt de prijs—met belastinggeld, bloed en verwoeste levens.
Zolang we dit systeem niet fundamenteel doorbreken, blijft de geschiedenis zich herhalen. Geen oorlogen zonder big business. Punt.
Notes:
[1] De Triple Alliantie (1882), ook wel de Centrale Mogendheden genoemd, waren Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en – tot 1915 – Italië. De Triple Entente (1907), vaak ook ‘de Geallieerden’ genoemd, bestond uit Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland. Landen als Nederland en België bleven ‘neutraal’. België zou toch bij de Eerste Wereldoorlog betrokken raken omdat de Duitsers haar neutraliteit schonden. Zij vielen België binnen omdat het nu eenmaal op de ‘beste’ aanvalsroute lag tegen Frankrijk. Nederland bleef als neutraal land gespaard van de oorlogsellende.[2] Het aantal doden en gewonden wordt voor militairen op 8,5 tot 10 miljoen geschat. Het aantal burgerdoden schommelt tussen 6 en 7 miljoen. 21 miljoen militairen werden gewond (waarvan velen blijvend invalide). Daarnaast waren er ook nog eens miljoenen vluchtelingen en ontheemden. Uit België vluchtten zo’n 1,5 miljoen mensen bij de Duitse inval in 1914 naar Nederland.
[3] Zie: Adam Tooze, The Deluge: The Great War and the Remaking of Global Order (2014); Gerald D. Feldman, Army, Industry and Labor in Germany, 1914-1918 (1966) en Detlev J.K. Peukert, The Weimar Republic (1991).