Alle mensen zijn filosofen. Alle mensen, behalve Maarten Boudry, die is een sofist. Dat is opnieuw mijn conclusie na het lezen van zijn laatste boek ‘Het verraad aan de verlichting’. Laat me even uitleggen wat ik daarmee wil zeggen.
Begeerte naar wijsheid
Filosofie is een samenvoeging van de Oud-Griekse woorden filo en sofia, wat respectievelijk houden van en wijsheid betekent. In het Nederlands spreken we daarom ook wel van wijsbegeerte. Een filosoof is dus niét iemand die de wijsheid in pacht heeft, maar net iemand die er een onvervulbaar verlangen naar voelt, die ernaar blijft streven.
Niet toevallig is het typevoorbeeld van de filosoof dan ook de figuur van Socrates, die een sterke afkeer had van figuren die dachten dat ze de wijsheid in pacht hadden. In De Apologie, ongetwijfeld de bekendste tekst over Socrates, vertelt Plato hoe Socrates naar een staatsman ging die de naam had wijs te zijn, om hem op de proef te stellen.
Een filosoof is niét iemand die de wijsheid in pacht heeft, maar iemand die ernaar blijft streven
“Geen van ons beiden schijnt te weten wat schoon is en goed”, zo concludeert Socrates na het gesprek met de staatsman met aanzien, “maar hij meent iets te weten zonder dat hij het weet, en ik, onwetend als ik ben, meen ook niet het te weten. Ik schijn in elk geval een klein beetje wijzer te zijn dan hij, juist hierdoor dat ik wat ik niet weet, ook niet meen te weten.”
De zogenaamde Socratische methode bestaat eruit om vanuit een positie van niet-weten vragen te stellen bij wat iemand denkt te weten. Degenen die Socrates het liefst op de proef stelde in zo’n gesprek, waren de zogenaamde sofisten. Dat waren leermeesters die geen liefde hadden voor wijsheid, maar retorische trucjes hanteerden om te doen alsof ze wijsheid bezaten.
Door die methode kwam Socrates in conflict met de heersende orde en de gezagsdragers die ze verdedigden. Vandaar ook dat er een proces tegen hem werd aangespannen. Op dat proces nam hij geen stap terug. “Schaamt gij u niet dat gij u inspant om zoveel mogelijk geld te verzamelen en roem en eer, maar dat gij om inzicht en waarheid en het heil van uw ziel niet geeft?”, zo sprak Socrates, voor hij ter dood werd veroordeeld.
In plaats van om genade te vragen, kiest Socrates ervoor om hen die hem ter dood zullen veroordelen een spiegel voor te houden. “Ik geef er de voorkeur aan door zulk een verdediging te sterven dan op die andere manier te leven”, aldus Socrates.
Sofisme
De Apologie is natuurlijk niet meer dan een verhaal, geschreven door Plato. Over het echte leven van de historische figuur Socrates kunnen we weinig met zekerheid zeggen. Toch is het verhaal belangrijk, omdat het tot op de dag van vandaag inspireert om aan filosofie te doen, om naar wijsheid te streven.
Voor die opgave stelt Socrates niet enkel studenten filosofie, maar eigenlijk alle mensen. “Een leven waarbij men zichzelf niet onderzoekt”, zo zegt hij eveneens in De Apologie, “is een mens onwaardig”. Vandaar dus mijn stelling dat alle mensen filosofen zijn, of er toch naar zouden moeten streven filosoof te zijn.
In plaats van de machthebbers te bevragen, praat Boudry hen naar de mond
Waarom Maarten Boudry er dan toch geen is? Omdat Boudry in Het verraad aan de verlichting precies het omgekeerde doet van de filosofie die Socrates bepleit. In plaats van te streven naar wijsheid, maakt hij gebruik van retorische trucjes om te doen alsof hij de wijsheid in pacht heeft. In plaats van de machthebbers te bevragen, praat Boudry hen naar de mond. Hij is het typevoorbeeld van hoe een sofist er vandaag uitziet.
Boudry stelt helemaal geen lastige vragen aan de staatsmannen van deze tijd en hoeft dan ook geen schrik te hebben van de gezagsdragers. Bart De Wever, de eerste minister en machtigste politicus van dit land, was erbij op zijn boekvoorstelling. Op 8 mei, de dag dat we de bevrijding van het nazisme herdenken, sprak Bart De Wever in Antwerpen ook over het boek van Boudry. “Ik kan u de lectuur allen aanbevelen”, aldus de eerste minister.
Dat De Wever het boek promoot, is geen toeval. Of het nu gaat over ongelijkheid, de ecologische crisis of de situatie in Palestina: Boudry staat steeds weer paraat om de gevestigde orde te verdedigen. Dat doet hij telkens door zichzelf te presenteren als een baken van objectiviteit en redelijkheid, en iedereen die kritiek durft te geven op de heersende orde weg te zetten als ofwel kwaadaardig, ofwel gatachterlijk.
Vooruitgang
Wie er door Boudry van langs krijgt, kan zich troosten met de gedachte in goed gezelschap te zijn. In zijn boek verwijt Boudry in zijn typische stijl Jean-Jacques Rousseau van gebrekkige bronvermelding. “Zo speelt hij leentjebuur bij verlichtingsdenker Montesquieu, plundert hij enkele passages uit Plutarchus, en sprokkelt hij nog wat ideeën bijeen van Fénelon, Montaigne, Seneca en Plato”, aldus Boudry over één van de invloedrijkste filosofen uit de 18e eeuw.
Het verwijt aan Rousseau is des te opmerkelijker, omdat Boudry in al zijn boeken nauwelijks meer lijkt te doen dan het vertalen van de al weinig originele ideeën van Steven Pinker. Verder speelt hij nog even leentjebuur bij Sam Harris, plundert hij enkele passages uit het boek dat Bill Gates liet schrijven door zijn ghostwriter, en haalt hij nog wat ideeën bijeen van wat verdwaalde ecomodernisten.
We leven in de beste wereld ooit, en de toekomst wordt nog beter, aldus Boudry
De centrale stelling van zowel Pinker als Boudry is dat we er, met dank aan de menselijke ratio, almaar op vooruitgaan. Hun boeken lijken wel een verzamelbundel van grafieken die alleen maar in een rechte lijn omhoog gaan. We leven langer, worden rijker, gelukkiger, enzovoort. Boudry en Pinker stellen niet dat we in de beste aller mogelijke werelden leven. Dat utopia verleggen ze oneindig ver in de toekomst, op het einde van een langzaam naar boven klimmende lijn. We leven in de beste wereld ooit, en de toekomst wordt nog beter.
Daarbij vindt die vooruitgang altijd eerst plaats voor de rijke mensen in rijke landen en sijpelt ze daarna door naar de rest. Antropologe Elizabeth Marino vat het hele boek van Pinker, en daarmee ook de boeken van Boudry, samen in één grafiek.

Uit het artikel van Elizabeth Marino
Die geweldige vooruitgang hebben we volgens Pinker, en dus ook volgens Boudry, te danken aan een bijzonder moment van schepping. In de hele geschiedenis vóór dat moment gebeurde er over de hele wereld niets dat het vermelden waard is. “Mensen in onze contreien, zoals elders, leefden in een statische wereld”, zo schrijft Boudry.
Tot dus dat moment kwam en de pijl van de geschiedenis in een steile lijn naar boven schoot. “De menselijke geschiedenis”, zo schrijft Boudry, “neemt de vorm aan van een hockeystick of een platgevallen letter L”.
Verlichting en kapitalisme
Het moment waarover Pinker en Boudry het hebben, is het ontstaan van het kapitalisme. Alleen noemen ze het niet meteen kapitalisme, maar wel de ‘verlichting’. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat dit niet is hoe verlichtingsdenkers zélf hun rol in de geschiedenis zagen. Adam Smith bijvoorbeeld, merkt ook David Wootton op, “beschouwde zijn eigen economische analyse eerder als reflectie van de vooruitgang dan als de oorzaak ervan”.
David A. Bell voegt daaraan toe dat het problematisch is om je eigen 21e-eeuwse waarden te projecteren op de intellectuele arena van de 18e eeuw in Europa. “Historici weten dat er in feite geen sprake was van een eenduidig, monolithisch Verlichtingsproject”, zo schrijft deze expert in de geschiedenis van het vroegmoderne Frankrijk aan de Princeton University in een reactie op Pinker, met de gepaste titel The PowerPoint Philosopher. Het houdt Boudry niet tegen om zijn werk te kopiëren.
De claim die Pinker wil leggen op de verlichting is verre van onschuldig. Het is, zoals Ico Maly in zijn boekje Hedendaagse antiverlichting aantoont, een belangrijk onderdeel van de strategie van de hedendaagse antiverlichtingsdenkers om zichzelf net voor te stellen als verdediger van de principes van de verlichting.
Een grondige herformulering
“Willen we oude waarheden grip laten houden op het denken van mensen, dan moeten ze opnieuw geformuleerd worden in de taal en opvattingen van latere generaties”, citeert Pinker Friedrich Hayek in zijn inleiding. En verder: “Dit boek is mijn poging de idealen van de Verlichting opnieuw te formuleren in de taal en opvattingen van de eenentwintigste eeuw (…) op een manier die helemaal bij de eenentwintigste eeuw past: met data.” In die herformulering herhaalt hij de principes van de verlichting vooral op een manier die bij de huidige staat van het kapitalisme past.
Daar is een redelijk grondige herformulering voor nodig. Zo grondig dat de oorspronkelijke verlichtingsdenkers in de boeken van Pinker, en ook in dat van Boudry, eigenlijk nauwelijks aan bod komen. Waar Condorcet, die mee de pen vasthield van de eerste la déclaration, nog stelde dat de Franse Revolutie ijverde “voor de creatie van vrijheid gebaseerd op complete gelijkheid van rechten voor de gehele mensheid”, wordt de verlichting bij Pinker ingezet om te stellen dat er op zich niets mis is met ongelijkheid.
De woorden ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ komen in Pinkers versie van de verlichting niet voor. In de plaats komen rede, wetenschap en humanisme. Niet toevallig zijn net dat ook voor Boudry de drie steunpilaren van de verlichting. Nu is er niets mis met rede, wetenschap en humanisme, maar die termen krijgen bij Pinker, en dus bij Boudry, vervolgens een wel heel beperkte betekenis. Laten we ze overlopen.
Rede, wetenschap, humanisme
“Op de eerste plaats”, aldus Pinker, “komt de rede”. De verlichting in de versie van Pinker gaat niet over de mogelijkheid om een totaal andere vorm van samenleven waar te maken. De kern van de verlichting is niets meer dan rationeel nadenken. Dat iemand als David Hume samen met heel wat verlichtingsdenkers stelde dat “de rede slechts de slaaf is en dient te zijn van de hartstochten”, laat hij even buiten beschouwing.
Het tweede belangrijke principe van de verlichting is volgens Pinker de wetenschap, wat hij nogal grof definieert als “het verfijnen van de rede om de wereld te begrijpen”. Het is dan ook niet zo heel verwonderlijk dat Boudry in zijn laatste boek de rede en de wetenschap tot één element samenvoegt.
De afkeer van religie gebruikt hij uiteraard om de islam als gevaarlijk weg te zetten
Ook aan het derde principe, humanisme, geeft Pinker een wel heel bijzondere draai. Pinker herleidt het humanisme tot een utilitaristische ethiek en een afkeer van religie. Alsof Jeremy Bentham een verlichtingsdenker is en Immanuel Kant niet.
Die utilitaristische ethiek zet Pinker vervolgens in ter verdediging van het kapitalisme. De afkeer van religie gebruikt hij uiteraard om de islam als gevaarlijk weg te zetten. Boudry splitst die twee elementen netjes op in humanisme — wat voor hem een verdediging van het kapitalisme inhoudt — en secularisme.
De grote vijand: het postmodernisme
De grote filosofische vijand van de verlichting is volgens Pinker, en dus ook volgens Boudry, natuurlijk ‘het postmodernisme’. In enkele pagina’s schildert hij achtereenvolgens Michel Foucault, Jacques Derrida, Jacques Lacan, Thomas Kuhn, Bruno Latour en Richard Rorty af als een bende oplichters die niet willen begrijpen dat er nu eenmaal zoiets als objectiviteit of feitelijkheid bestaat.
Voor wie het denken van die verschillende filosofen wil doorgronden, zijn die pagina’s niet zo behulpzaam. Maar voor wie de retorische truc die Boudry steeds toepast wil bestuderen, is dit een leuke case study.
Boudry schildert achtereenvolgens Michel Foucault, Jacques Derrida, Jacques Lacan, Thomas Kuhn, Bruno Latour en Richard Rorty af als een bende oplichters
Eerst maakt hij een karikatuur van zijn tegenstander. Er is natuurlijk een kritiek mogelijk op de verschillende denkers. In plaats van op een eerlijke manier het debat aan te gaan over wat de sterk uiteenlopende ideeën van de verschillende auteurs zijn, kiest Boudry ervoor om uitspraken uit de context te trekken om aan te tonen dat het één voor één gekke postmodernisten zijn die niet in feiten geloven.
Vervolgens trekt Boudry als een ware Don Quichot met veel zwier ten strijde tegen windmolens, terwijl hij gelooft dat hij het tegen intellectuele reuzen opneemt. Weet je wie ook niet in objectiviteit geloofde? Mussolini! Zo argumenteert Boudry, en hij haalt er een citaat van de Italiaanse leider van het fascisme bij.
Weinig verrassend presenteert Boudry uiteindelijk zijn eigen standpunt als het tegengestelde van de karikatuur. Terwijl die domme postmodernisten denken dat alles subjectief is, laat hij ‘de cijfers’ en ‘de feiten’ voor zich spreken. Maar cijfers spreken niet, en de realiteit bestaat niet uit losstaande feiten, laat staan cijfers, maar is een complex amalgaam van met elkaar verbonden processen.
Verborgen belangen
Het uitgangspunt dat de realiteit te vatten valt in enkele eenvoudige grafieken, leidt bij Boudry tot vrij absurde beweringen. Zo haalt Boudry er een grafiek bij waarop landen gepositioneerd zijn, met op de ene as het bnp per inwoner en op de andere as het energieverbruik per persoon. Wat blijkt? Rijke landen verbruiken meer energie — no shit, Sherlock. Volgens Boudry bewijst die grafiek dat we dus niet minder, maar meer energie moeten verbruiken, omdat we daar rijk van worden.

De grafiek in kwestie.
Wat die grafiek vooral bewijst, is wat er verkeerd is aan deze wel heel naïeve vorm van zuiver empirisme. Het doet denken aan het verhaal Over de ijzeren gestrengheid van de wetenschap van Jorge Luis Borges. In dat verhaal maakt het ‘College van Cartografen’ een kaart die zo gedetailleerd is dat die even groot is als het gebied dat hij beschrijft.
De kaart is perfect, maar als kaart praktisch nutteloos. Om nuttig te zijn, moet de kaart — en dus ook de grafiek of de wetenschap — de complexiteit van de realiteit reduceren in functie van het doel dat nagestreefd wordt. Elke zinvolle weergave van de realiteit houdt daarom noodzakelijk een reductie, en dus ook een verhouding tot die realiteit, in.
Dat betekent niet dat er geen gedeelde realiteit is waaraan weergaves getoetst kunnen worden, maar het betekent wel dat het belangrijk is om kritisch te kijken naar het doel dat achter de weergave van de realiteit schuilgaat. In het geval van de grafiek van Boudry is dat doel nogal duidelijk: doen alsof iedereen die uit ecologische overwegingen voor energiebesparing opkomt, eigenlijk voor armoede pleit.
Meer, meer, meer
In hoofdstuk drie herkauwt hij nog eens de stelling uit zijn vorige boek dat de ecologisten de weg helemaal kwijt zijn met hun irrationele pleidooi voor degrowth. Ook voor dat pleidooi past hij weer de truc-Boudry toe.
Stap één. Maak een karikatuur van je tegenstander. Volgens Boudry pleit iemand als Jason Hickel in zijn boek Minder is meer voor krimp en bezuinigingen. Dat Hickel op het einde van zijn boek het net heeft over overvloed, is Boudry blijkbaar niet opgevallen.
Misschien is hij zo ver niet geraakt, maar reeds in de inleiding schrijft Hickel het volgende: “Ik wil benadrukken dat ontgroeien niet gaat om het verlagen van het bbp. (…) Dat is chaotisch en gevaarlijk. Ik pleit hier voor iets heel anders. Het gaat over de transitie naar een heel ander soort economie: een economie die niet in de eerste plaats hoeft te groeien.”
Waar het om gaat, is dat economische groei nu blind wordt nagestreefd
Hickel maakt met andere woorden een subtieler punt dan Boudry doet uitschijnen. Het is geen kwestie van voor of tegen technologie, voor of tegen groei, optimisme of pessimisme. Waar het om gaat, is dat economische groei nu blind wordt nagestreefd. Dat we steeds meer produceren, zonder dat er rekening wordt gehouden met wat precies onze noden zijn, en wat de impact van die productie op de planeet is.
Subtiele punten zijn echter niet meteen aan Boudry besteed. Hij maakt handig gebruik van de verwarring omtrent wat degrowth inhoudt, om zijn eigen standpunt te presenteren als de omkering van de karikatuur van zijn tegenstander. “Meer energie”, zo schrijft hij, “is de sleutel om de natuur te redden”. Zucht.
De kant van het licht
De truc-Boudry is geniaal in zijn eenvoud. De kracht zit erin dat je die op eender welk thema kan toepassen en dat het je toestaat om de gekste omkeringen te maken en zo provocerende stellingen in te nemen. Het is ook een truc die machthebbers die graag Calimero spelen, goed van pas komt. Denk maar aan de machthebbers in Israël, die Boudry uit de wind probeert te zetten.
Ook hier is de karikatuur van de tegenstander snel gemaakt. Over de Palestijnen spreekt Boudry eigenlijk niet. Hij heeft het enkel over – hoe kan het ook anders – Hamas. Niet de kolonisatie van Palestina is het probleem, maar het verzet ertegen. Dat komt natuurlijk helemaal niet voort uit die kolonisatie. Neen, zoiets zeggen is geweld goedpraten. Het komt natuurlijk omdat Hamas een vijand is van de verlichting.
Als die vijand bestaat uit louter krachten van de duisternis, is het vervolgens heel eenvoudig om jezelf aan de kant van het licht te plaatsen. “Op dit moment is er inderdaad maar één land in het Midden-Oosten waar de progressieve waarden die wij hoog in het vaandel dragen worden gewaarborgd”, zo schrijft Boudry. Hij heeft het wel degelijk over Israël.
Natuurlijk erkent Boudry ook dat Israël, zoals hij dat noemt, een beetje “driest tekeergaat”. Maar, zo schrijft hij verder: “Zelfs de rechtvaardigste oorlog zal altijd onschuldige slachtoffers maken, zeker tegen gewetenloze tegenstanders als Hamas.”
Kolonialisme als white man’s burden
Boudry’s apologie van Israël heeft veel verontwaardiging opgewekt, en terecht. Wanneer ik het boek lees, valt me echter op dat die apologie van Israël deel uitmaakt van een meer fundamentele apologie van het kolonialisme.
“Europa”, zo schrijft Boudry, “was de bakermat van de verlichting, waardoor de Europese naties een eeuw of twee voorsprong konden nemen op de rest van de wereld”. Dat die voorsprong misschien ook iets te maken zou kunnen hebben met kolonialisme? Neen hoor. “Imperialisme”, aldus Boudry, “is van alle tijden, maar enkel door zijn ongekende technologische voorsprong slaagde Engeland erin een imperium uit te bouwen waar de zon nooit onderging”.
Die neiging om in dat streven naar een imperium ‘waar de zon nooit ondergaat’ stevig te moorden en te plunderen, wijt Boudry aan wat hij de white man’s burden noemt: “de vermeende morele plicht van de blanke man om de rest van de wereld te beschaven, zelfs als die andere volkeren daar niet om gevraagd hadden”. Arme witte man, zeg, met zijn moeilijke opgave om beschaving te brengen aan al die niet-verlichte volkeren die daar niet op zitten te wachten.
Zwart/wit-denken
Waar Boudry een probleem mee heeft, is niet het verschil in macht tussen witte mensen en zwarte mensen wereldwijd. Waar hij een probleem mee heeft, is het vermeende zwart-witdenken van de mensen die hier iets aan willen doen.
Dat probleem is natuurlijk helemaal de schuld van dekoloniale denkers zoals Frantz Fanon en Edward Saïd. Of dat nu postmodernisten of eigenlijk toch marxisten zijn, weet Boudry nog niet zo goed. Maar wat hij hen in elk geval aanwrijft, is hun onverbeterlijke neiging om de gekoloniseerde volkeren als slachtoffer voor te stellen. Dat is natuurlijk heel erg ongenuanceerd, want het is niet omdat ze gekoloniseerd werden dat ze nooit zelf iets verkeerd kunnen doen. Dat Fanon dat zelf nooit beseft heeft, zeg.
De schuld ligt ook bij dekoloniale denkers zoals Frantz Fanon en Edward Saïd
Het belang van nuance zal echter snel verdwijnen wanneer Boudry – daar gaan we weer – de karikatuur van het dekoloniale denken netjes omkeert in zijn verdediging van Israël. Wie kritiek heeft op Israël, begrijpt niet dat zij het grote slachtoffer zijn, en dus eigenlijk niets verkeerd kunnen doen. Of zoals Boudry het verwoordt: “De welwillendste verklaring voor de demonisering van Israël door westerse progressieven is dat zij, in tegenstelling tot Israëlische progressieven, niet langer snappen wat een existentiële bedreiging inhoudt.”
Het zou natuurlijk ook kunnen dat we ons uitspreken tegen genocide, omdat we net elke dag geconfronteerd worden met de beelden van mensen die aan den lijve ondervinden wat een existentiële bedreiging inhoudt. Maar wie dat denkt, heeft vast te veel Fanon of Saïd gelezen.
Don’t look down
Aan het einde van zijn boek stelt Boudry vast dat zijn blinde vooruitgangsoptimisme, dat zaken zoals ongelijkheid, kolonialisme en de ecologische crisis voorstelt als verwaarloosbare neveneffecten van een verder fantastisch systeem, de tijdgeest niet mee heeft. Waar we vroeger ons een stralende toekomst konden voorstellen, lijken we nu vooral te hopen dat we de verschillende crisissen zullen doorkomen. “De dystopie heeft de utopie verslagen”, zo stelt hij vast.
Je zou kunnen denken dat het niet zo verbazend is dat weinig mensen geloven dat de wereld erop vooruitgaat als je kijkt naar de situatie waarin we ons bevinden, maar ook hier maakt Boudry weer een van zijn geniale omkeringen. We zijn niet pessimistischer omdat bijvoorbeeld de economische groei stagneert. Neen hoor, de economische groei stagneert, omdat we te pessimistisch zijn.
Ongelijkheid, kolonialisme en de ecologische crisis als verwaarloosbare neveneffecten van een verder fantastisch systeem
Het verdomde doemdenken is een zelfvervullende voorspelling. Daarom besluit Boudry zijn boek met een pleidooi voor een nieuwe beweging, een beweging van Up-Wingers. “De UpWing”, zo schrijft hij, “kijkt naar de sterren en de toekomst, de DownWing naar de aarde hier beneden en naar het verleden.”
Dat is uiteraard weer een karikatuur plus omkering volgens het ondertussen gekende procedé, maar ook een die bijzonder goed aansluit bij de ideologie van mensen zoals Elon Musk en Jeff Bezos, die er inderdaad voor kiezen om weg te kijken van de ellende die ze hier op aarde aanrichten, hun ogen gericht op hun megalomane fantasieën in de ruimte. Don’t look down, zeg maar.
Laat dat precies de reden zijn waarom ik het, ondanks het bedenkelijke intellectuele niveau, belangrijk vond om ook dit boek van Boudry opnieuw te bespreken. Het is een samenvatting van de argumenten waarmee een belangrijk deel van het establishment de komende jaren het publieke debat zal proberen te blijven domineren.
Vandaag wordt er met een negatieve connotatie gesproken over de sofisten uit het oude Griekenland, maar in die tijd waren ze zeer populair. Dat is met de hedendaagse sofisten niet anders. Daarom blijft het ook belangrijk om hun argumenten – in de traditie van Socrates – te blijven doorprikken.