Een ingetogen moment voor de slachtoffers. Foto: CJL
Reportage -

Ongelijke strijd tussen slachtoffers van burgeroorlog in Colombia en machtselites van status quo

Colombia heeft niet bepaald een sterk internationaal imago op vlak van mensenrechten, na een burgeroorlog van meer dan vijftig jaar die gewapende verzetsbewegingen veroorzaakte tegen het brutale geweld van extreemrechtse milities, leger en politie ten dienste van de semi-feodale elite. De erkenning van de slachtoffers is begonnen, maar een echte erkenning van de feiten en vervolging van de daders is nog ver weg.

woensdag 2 april 2025 15:33
Spread the love

 

Op papier staat het Colombiaanse model van overgangsjustitie model voor de opbouw van een duurzame vrede die de rechten van de slachtoffers centraal stelt. Het Vredestribunaal dat hiervoor werd opgericht speelt een cruciale rol in de waarheidsvinding, verzoening en herstel.

De ervaringen van de familieleden van de slachtoffers van La Esperanza del Carmen del Viboral[1] vormen het pijnlijke bewijs van het tegendeel.

Uitputtingsslag op zoek naar de waarheid

Mijn afspraak om samen met Doña Flor naar La Esperanza del Carmen del Viboral te gaan, valt in het water – haar volledige naam is Florinda de Jesús Gallego Hernández. Zij werd verwacht op een vergadering over de verdere opvolging van het vonnis van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens (Corte Interamericana de Derechos Humanos – CIDH) over de gebeurtenissen in La Esperanza.

Het talrijk opgenomen publiek luistert naar de toespraak van president Gustavo Petro. Foto: infopresidencia

Dat vonnis van het CIDH dateert reeds van augustus 2017, meer dan 7 jaar geleden. De gebeurtenissen in La Esperanza dateren van 1996, meer dan 28 jaar geleden.  In 1996 werden 19 mensen door gewapende mannen meegevoerd om voor altijd te ‘verdwijnen’. Er viel ook een dode, met name de plaatselijke procureur die werd vermoord omdat hij beslist had om naar de rechtbank te stappen.

We ontmoeten elkaar enkele dagen later, in de kantoren van de Corporación Jurídica Libertad, (Juridische Organisatie Vrijheid) een Colombiaanse mensenrechtenorganisatie in Medellín, de hoofdstad van het departement Antioquia.

Doña Flor ontvangt mij met open armen. Ze blaakt van energie en wordt vergezeld door Sergio Arboleda, onderdirecteur van de Corporación die de familieleden van de slachtoffers al sinds 1996 bijstaat.

Die slachtoffers waren jonge mensen in de fleur van hun leven. De man van Doña Flor was één van hen, alsook twee van haar broers en een nicht. Vijf zwaar bewapende mannen namen haar man mee uit huis.

De twee Colombianen in dit interview. Sergio Arboleda en Doña Flor. In 1996 was zijn de jonge echtgenote van één van de ‘verdwenen’ slachtoffers). Foto: MBS

Doña Flor was toen zwanger van hun vijfde kind. “Mi’ija, ik moet mee. Pas goed op jezelf,” waren zijn laatste woorden. “Mijn jongste dochter heeft haar vader nooit gekend,” zegt ze stilletjes. Tijdens ons gesprek zullen nog meer droevige stiltes vallen.

La Esperanza is een kleine gemeenschap van koffieboeren boven in de bergen van Antioquia op een dik uur rijden van Medellín. De inwoners van La Esperanza zijn als één grote familie waar iedereen iedereen kent. Doña Flor is één van de woordvoersters.

“Wij geven niet op en blijven zoeken naar de waarheid,” zegt ze vastberaden en fel, “maar zonder de steun van de Corporación hadden we de moed al lang opgegeven.” De pijn en het verdriet die ze diep van binnen voelt, gaan nooit weg.

“Soms voel ik mij ook verschrikkelijk moe”, vertrouwt Sergio mij toe. “Dit is niet zomaar een ‘job’, maar ook een politiek en persoonlijk engagement dat met de jaren sterker wordt. Je kan dat niet zomaar loslaten.”

‘Laat de Hoop niet sterven. Esperanza (hoop) is de naam van het dorp waar de feiten van 1996 zich afspeelden. Foto: infopresidencia

Doña Flor knikt begrijpend. Niet alle familieleden vonden de kracht om tot het uiterste te gaan. Het CIDH zou zich uiteindelijk buigen over de dossiers van 13 van de in totaal 19 slachtoffers.

Colombiaanse staat schuldig

Eenentwintig jaar na de feiten oordeelde het CIDH dat de Colombiaanse staat schuldig is aan de gedwongen verdwijning van 12 (van de 19) inwoners van La Esperanza, waaronder drie minderjarigen, en aan de moord op de plaatselijke procureur.

Het vonnis telt 138 pagina’s en de conclusie is helder en duidelijk: het leger werkte samen met de paramilitairen van de Autodefensas Campesinas del Magdalena Medio[2] (ACMM) en de Colombiaanse staat heeft het recht op juridische bijstand en bescherming van de familieleden van de slachtoffers geschonden.

Het CIDH besliste dat de Colombiaanse staat een grondig gerechtelijk onderzoek moet voeren naar de volledige toedracht van de feiten, moet achterhalen wat er met de slachtoffers is gebeurd en “waar zij zich bevinden”. De familieleden hebben ook recht op herstelmaatregelen die in het vonnis gespecifieerd worden.

President Petro omarmt een van de nabestaande van de slachtoffers. Foto: infopresidencia

In mijn ‘enthousiasme’ over de uitspraak van het CIDH vraag ik hoever het nu staat met de identificatie van de slachtoffers. “Neen, neen,” reageren Doña Flor en Sergio unisono, “wij zijn nog altijd aan het zoeken.”

Ik begrijp het niet goed. “We weten nog altijd niet waar ze zijn. We weten nog altijd niks. We weten niet wat er met hen gebeurd is, we weten niet waar ze hen hebben achtergelaten, we weten niet of ze hun lijken in de rivier hebben gedumpt of in een massagraf of in een clandestien kerkhof. We weten niks, absoluut niks,” benadrukt Doña Flor.

“De zoektocht is dus nog aan de gang?” probeer ik. “Neen,” antwoordt Sergio, tot mijn ontsteltenis. “Het gaat hier niet om zomaar slachtoffers,” legt hij uit. “Het gaat om slachtoffers van crimineel geweld dat al decennialang door de staat werd getolereerd en zelfs georganiseerd.”

“Wat in La Esperanza is gebeurd,” gaat hij verder, “was geen toeval maar maakte deel uit van een breder beleid van gedwongen verdwijningen, standrechtelijke executies, willekeurige aanhoudingen, folteringen en infra-humane behandeling van al wie paste binnen het plaatje van de ‘interne vijand’.”

De ‘interne vijand’

Het vijandsbeeld zoals dat door de Colombiaanse staat was gecreëerd, viseerde vakbondsmensen, leiders van sociale organisaties, boerenleiders, verdedigers van de mensenrechten en al wie “links” was en kritiek durfde hebben op de overheid.

Een oude foto van enkele slachtoffers van 1996. Foto: CJL

“De slachtoffers werden zorgvuldig gekozen alvorens de militairen en paramilitairen werden ingezet. Het was een soort mechanisme van sociale schoonmaak,” verduidelijkt Sergio “dat verzekerd was door een hoge mate van straffeloosheid.”

Na bijna 30 jaar staat het gerechtelijk onderzoek in Colombia naar de verantwoordelijken van de gebeurtenissen in La Esperanza en het lot van de slachtoffers nog altijd nergens. “Dat heeft veel, zo niet alles, te maken met het feit dat het justitieapparaat in Colombia intrinsiek deel uitmaakt van een oorlog die draait om grondbezit en de controle over territoria,” legt Sergio uit. “En nu misschien nog meer dan vroeger.”

Het oosten van het departement Antioquia is niet alleen enorm vruchtbaar, maar beschikt ook over een enorm potentieel voor de ontwikkeling van toerisme, mijnbouw (goud, nikkel en steenkool) en hydro-elektriciteit. De controle over de regio wordt nog steeds door rivaliserende organisaties met de wapens beslecht.

De gronden die worden achtergelaten door mensen die inderhaast moeten vluchten, worden ingepikt door plaatselijke oligarchen, politieke leiders, voormalige militairen en paramilitairen.

Een oude foto van enkele van de slachtoffers. Foto: CJL

Doña Flor die de streek door en door kent, niet enkel als woordvoerster van de familieleden van de slachtoffers maar ook als milieuactiviste, is stellig: “De paramilitairen zijn hier nog altijd actief.”

Als men het onderzoek over La Esperanza ten gronde wil voeren dan zal men willens nillens aan historische gegroeide machtsstructuren moeten raken en dat wil het establishment, met de gewezen president Alvaro Uribe op kop, absoluut vermijden.

Uribe was jarenlang senator (1986-1994, 2014-2020) en vooraleer hij president werd (2002-2010) was hij heel even burgemeester van Medellín (1982) en gouverneur van Antioquia (1995-1998).

Beperkt Vredestribunaal

Kort na het vonnis van het CIDH diende de Corporación een verzoek in bij de Jurisdicción Especial para la Paz (JEP) om La Esperanza in hun onderzoek op te nemen. De JEP is het Vredestribunaal dat in 2017 in navolging van de Vredesakkoorden met de guerrilla[3] van de FARC (2016) werd opgericht.

Hun verzoek werd afgewezen. La Esperanza beantwoordde niet aan de operationele criteria die de JEP voor zichzelf had vastgelegd. De JEP hanteerde daarvoor een soort trechtersysteem waardoor de actieradius telkens verder verkleind werd. La Esperanza viel uit de boot, ondanks het vonnis van het CIDH.

‘Verzet in La Esperanza met de levende herinnering aan de gevangenen-verdwenen. Nooit meer verdwijningen – met de foto’s van 14 van de 19 slachtoffers. Foto: CJL

De ontgoocheling is groot. “In Colombia zijn er meer dan 120.000 gevallen bekend van gedwongen verdwijning, maar de JEP weigert om dit als een specifieke categorie in zijn werking op te nemen,” vertelt Sergio.

“Door dit mechanisme van prioritering zal de JEP maar een fractie van de schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden onderzoeken. Bovendien wil de JEP enkel die gevallen behandelen die al uitvoerig door mensenrechtenorganisaties werden gedocumenteerd.”

“Met andere woorden, de JEP zegt enkel wat we al weten en zal enkel ophelderen wat al opgehelderd is. In plaats van klaarheid te scheppen en de waarheid te achterhalen, is de JEP meer en meer verworden tot een mechanisme dat straffeloosheid garandeert.”

Wat de Colombiaanse regering destijds nog probeerde te promoten als hét model van overgangsjustitie waarin het recht van de slachtoffers centraal staat, werd onder de druk van de heersende elites hoe langer hoe meer uitgehold.

In Colombia ontbreken ons nog 120.000 personen, opgegeven als ‘verdwenen’. Waar zijn ze?’ Foto: CJL

“De politieke hoofdverantwoordelijken, met name ex-presidenten en ex-ministers, werden volledig uit de wind gezet. De zogenaamde “derden” zoals ondernemers die betrokken waren bij paramilitaire activiteiten, mogen niet door de JEP worden opgeroepen, tenzij ze zichzelf vrijwillig aandienen waardoor zij een veroordeling bij de gewone rechtbank kunnen vermijden.”

“Voor de militaire hoofdverantwoordelijken van de oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid werd een systeem uitgedacht waardoor zij aanzienlijke strafvermindering kunnen krijgen of zelfs helemaal vrijuit gaan.”

“Deze verkapte amnestiemaatregel geldt ook voor militairen die door de gewone rechtbank tot 20, 40 of zelfs 60 jaar werden veroordeeld, maar vrijkomen – al dan niet met vrijheidsbeperkingen – als zij vrijwillig voor het tribunaal willen getuigen.”

“De kritiek op de beperkingen van de JEP is mij bekend, maar dit alles horen uit de mond van mensenrechtenadvocaten en slachtoffers voegt een extra dimensie toe waardoor ik een zekere vorm van moedeloosheid voel opwellen.”

Niet één minuut stilte

Gezien het strategisch belang van het oosten van Antioquia waren zowat alle gewapende organisaties die betrokken waren bij de oorlog er de voorbije decennia actief. La Esperanza ligt aan de autobaan die Medellín rechtstreeks verbindt met Bogotá, de hoofdstad van het land.

Toen het leger besliste om er een speciale eenheid te stationeren, de Fuerza de Tarea Águila, om deze verbindingsweg te controleren, betekende dat meteen ook het startsein voor zware schendingen van de mensenrechten in de regio.

Volgens het eindverslag van de Colombiaans Commissie van de Waarheid heeft de oorlog in Colombia in de periode van 1985 tot 2016 meer dan 8,5 miljoen slachtoffers gemaakt. 17% daarvan, bijna 1,6 miljoen, is afkomstig uit het departement Antioquia.

Het departement voert de lijst aan wat betreft het aantal moorden (28%), gedwongen ‘verdwijningen’ (23%), ontvoeringen (20%), gedwongen ontheemding[4] (19%) en staat tweede op de lijst van gedwongen rekruteringen[5] (14%). Antioquia is één van de 32 departementen waarin het land is opgedeeld.

Zelf is Doña Flor al een aantal keren, met haar kinderen moeten vluchten omdat de dreiging te groot werd. Dank zij de steun van de Corporación is het de families van de slachtoffers gelukt om tot bij het CIDH, de hoogste gerechtelijke instantie in Latijns-Amerika, te geraken maar desondanks staat het gerechtelijk onderzoek na al die jaren nog geen millimeter verder.

Het lijkt nochtans niet zo moeilijk om de daders te achterhalen. Eén van de bewijsstukken in het proces voor het CIDH was een reportage van de Colombiaanse journalist Hollman Morris. Morris interviewt daarin Ramón Isaza, paramilitaire leider van de toenmalige militie ACMM.

“Isaza maakt geen geheim van zijn rol in de feiten in La Esperanza en de samenwerking met het leger”. “Campesinos zijn geen boeren,” verklaart Isaza. “Campesino is een deknaam voor guerrillero.” Ramón Isaza loopt nog altijd vrij rond. Niemand die wil zeggen wat er gebeurd is met de mensen die in 1996 werden ontvoerd.

“De situatie in Colombia is ingewikkeld, ” zegt Doña Flor. “De oorlog is nog lang niet voorbij en daar is ultrarechts in Colombia verantwoordelijk voor. De elite heeft de mond vol over ‘veiligheid’ maar ondertussen blijven ze moorden, want zij willen de absolute controle over het oosten van Antioquia. Het paramilitarisme[6] is hier nooit verdwenen.”

In oktober 2024 is president Gustavo Petro naar La Esperanza gereisd om in naam van de Colombiaanse staat vergiffenis te vragen zoals het CIDH bevolen had.

Zijn voorgangers president Juan Manuel Santos (2010-2018), nochtans Nobelprijswinnaar voor de Vrede, en Iván Duque (2018-2022), vonden dit blijkbaar niet nodig.

Doña Flor was één van de getuigen tijdens deze ceremonie. “Niet één minuut stilte voor onze vermisten,” riepen de aanwezigen toen.

Een journaliste van de Colombiaanse krant El Espectador merkte op dat Petro af en toe was afgeleid. Die dag postte hij op zijn sociale media: “Er is een staatsgreep aan de gang.” [7]

 

Notes (nvdr.):

[1] Tussen 21 juni 1996 en 27 december 1996 werden 19 bewoners van het dorpje Vereda La Esperanza ‘verdwenen’ door het leger in samenwerking met de extreemrechtse gewapende militie Autodefensas del Magdalena Medio, op beschuldiging van ‘terrorisme’ waarmee beweerde samenwerking met de linkse guerrilla werd bedoeld. Met ‘verdwenen’ werd concreet bedoeld dat ze werden vermoord zonder sporen achter te laten, wat niet zo moeilijk was voor de overheid, vermits die systematisch weigerde enig onderzoek van de feiten uit te voeren – een standaardpraktijk tijdens de burgeroorlog.

[2] Magdalena Medio is een regio in het departement  Antioquia.

[3] Guerilla betekent letterlijk ‘oorlogje’. De oorsprong is niet helemaal duidelijk. De term begon waarschijnlijk als een misprijzend scheldwoord van generaals in de 19de eeuw die de eerste gewapende opstanden tegen de feodale dictatuur weglachten als ‘even oorlogje spelen met het gepeupel’. Dat bleek een zware onderschatting van het verzet. Vrij snel namen de opstandelingen de term over als een eretitel.

[4] Ontheemding is een specifiek begrip in het internationaal recht. ‘Ontheemden’ (internally displaced persons – IDP) zijn vluchtelingen binnen het grondgebied van hun eigen land. Het juridische verschil met ‘vluchtelingen’ is dat zij nog steeds onder de volledige verantwoordelijkheid vallen van hun eigen land, terwijl ‘vluchtelingen’ die hun land van oorsprong hebben verlaten onder het internationaal recht op de bescherming van vluchtelingen vallen. Colombia was tientallen jaren het land met het hoogst aantal ‘interne ontheemden’ tot de burgeroorlog in Syrië die oneervolle eerste plaats overnam.

[5] Gedwongen inlijving in de rechtse milities of in de linkse guerrilla.

[6] De term paramilitarisme is voor Europeanen misleidend. Het gaat hier niet om paracommando’s of andere troepen die deel zijn van het leger. Deze extremistische milities noemen zich zo om een band met het leger te suggereren. In werkelijkheid zijn het gewapende bendes die voor rijke landeigenaars of grote bedrijven het vuile werk doen, meestal in coördinatie met het leger en de politie (de politie is in Latijns-Amerika een macht binnen het leger naast landmacht, luchtmacht, zeemacht). Ze werden/worden de facto ook gesteund door de VS via de ambassades. Het laat de betrokken overheid toe te doen alsof ze niet verantwoordelijk kunnen zijn voor schendingen van de mensenrechten. Officieel stellen ze zichzelf voor als een neutrale actor tussen het geweld van guerrilla en paramilitairen. In werkelijkheid zijn de paramilitairen de clandestiene arm van de repressie.

[7] Zie het artikel in DWM over de rol van het Colombiaans justitie-apparaat in de poging tot stille staatsgreep tegen president Petro.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!