“Ik herinner me nog die keer dat we gingen feesten. Ik herinner me de flitsende lichten, de dansende lijven, de bonkende beat. Een moment leek het alsof ik er helemaal in opging, in het feestgedruis, in deze wereld.
En dan het moment daarop, ondanks de vele drank, het ontnuchterende besef dat inslaat als een bom: er valt helemaal niets te vieren.
Van het ene moment op het andere kwam ik terecht in een andere wereld, een vreemde wereld, niet mijn wereld. Ik was op een ander feest, niet mijn feest. De flitsende lichten, de dansende lijven, de bonkende beat, het was me plots allemaal zo vreemd.
Het was alsof ik acteur was in een film en als enige het script niet vooraf had kunnen lezen. Het feest ging ongehinderd verder, iedereen leek er nog steeds deel van uit te maken, maar ik wist mezelf geen houding meer aan te nemen.
Waarom zeggen we dat we gaan feesten als we eigenlijk gewoon gaan dansen? Misschien is het om te verbergen dat we niet kunnen dansen.
Waarom verdoven we onszelf met alcohol, flitsende lichten en een bonkende beat? Misschien is het om te verbergen dat er eigenlijk niets te vieren valt.”
Zo begint het fragment dat ik, nadat ik het had uitgeprobeerd op mijn Facebookprofiel, met de nodige schaamte opstuurde naar de uitgever met de vraag of er in dit idee geen boek zou zitten.
Vele maanden, bladzijden en stress voor een naderende deadline verder, krijg ik een WhatsApp-berichtje van de uitgever die ik nu mijn uitgever mag noemen. Hij stuurt een fragment uit een interview met Lieke Knijnenburg door over haar boek Een schitterende leegte, een poging tot verzet tegen onze obsessie met productiviteit.
“Vaak kan ik me zoet laten meenemen door het ritme, de bas, de mensen om me heen”, zo staat er. “Maar soms voel ik me eenzaam op de dansvloer. Dan is de roes ineens uitgewerkt, word ik uit de technotrein gespuugd, om verdwaasd om me heen te kijken waar we nu eigenlijk mee bezig zijn.”
Ik weet niet goed of ik blij moet zijn met het berichtje of niet. Mijn idee staat in een belangrijk geachte krant en wordt tot uitdrukking gebracht door een dus belangrijk geacht persoon. Alleen weet ik niet zeker of ik het nu nog wel met recht en rede mijn idee mag noemen.
Mijn uitgever stelt me enigszins gerust, door te stellen dat het gevoel dat tot uitdrukking wordt gebracht, dus wel voor veel mensen herkenbaar moet zijn. Zelf blijf ik nog steeds twijfelen, maar wel meteen duidelijk is: dit boek móet ik lezen. Nu ik dat ook gedaan heb, meen ik te weten: dit boek moet eigenlijk iedereen lezen.
Werk en vrije tijd
Vat Knijnenburg het vertrekpunt van het boek, waar ik aan het schrijven ben, onbedoeld samen in drie zinnen, dan wil ik het hare samenvatten in één zin die ik eveneens bedacht nog voor haar boek uitkwam: Wat is dat voor ideologie die zegt dat we moeten houden van ons werk en moeten werken aan onze relaties?
Het is precies die ideologie waar Knijnenburg zich in haar boek tegen verzet en waar ze een uitweg uit zoekt. De ideologie die zegt dat op het werk de uren niet tellen, maar je goed moet nadenken in welke vrienden je ‘tijd wil investeren’.
Knijnenburg maakt een scherpe analyse van deze samenleving, waarin een vacature als financieel adviseur bij ING om een profiel met ‘een oprechte interesse in klanten’ en ‘de vaardigheid om snel persoonlijke connecties te leggen’ vraagt. Alsof niet iedereen weet dat er helemaal niets oprecht is aan werken voor een bank, die enkel geïnteresseerd is in het accumuleren van zoveel mogelijk kapitaal.
De samenleving waarin diezelfde financieel adviseur vervolgens thuis op de bank ploft, zijn smakeloos eten opeet, terwijl hij naar een al even smakeloos tv-programma kijkt en aan zijn partner vraagt om hem even met rust te laten, omdat ‘zijn sociale batterij leeg is’.
“Werk”, zo stelt Knijnenburg vast, “slorpt al onze libidineuze energie op”. En dus moeten we in onze vrije tijd spaarzaam zijn met waar we nog energie in steken. “Uiteindelijk hebben we allemaal maar 24 uur per dag”, zo illustreert Knijnenburg het robotachtige denken over hoe we onze vrije tijd moeten invullen met een citaat van de journaliste en auteur van het veelbesproken boek Even goede vrienden Raounak Khaddari.
“We kunnen deze uren besteden aan de mensen van wie we écht houden, van wie we energie krijgen en in wie we willen investeren, of we geven deze uren aan relaties die ons energie kosten en in sommige gevallen zelfs ongelukkiger maken.”
Geen authentieke kern
Terwijl we met z’n allen uitgeput raken van het produceren en consumeren, waarin achter de belofte van authenticiteit en passie steeds weer dezelfde calculerende winstlogica blijkt schuil te gaan, lijken we het onbehagen dat dit met zich meebrengt te willen bestrijden door ons op onszelf terug te plooien.
Iedereen kent ondertussen de therapeutische taal die ons alledaagse leven is binnengedrongen: grenzen aangeven, ruimte innemen, tijd voor jezelf nemen, naar je gevoel luisteren, en ga zo maar door. Het verfrissende van het boek van Knijnenburg is dat ze, naast de obsessie met productiviteit, ook kritisch kijkt naar dit soort van soms navelstarende, naar narcisme neigende, naar binnen gerichtheid.
Een zelfgevoel ontstaat juist door betekenisvolle relaties aan te gaan met de wereld om je heen
“Op momenten dat ik uitgeblust op de bank zit en moet bedenken of het wel een goed idee is om nog naar die verjaardag te gaan, probeer ik rust te nemen om te luisteren naar wat het dan is wat ik echt zou willen. En dan blijft het stil”, zo schrijft ze.
Er is helemaal geen authentieke kern om naar terug te keren, zo betoogt Knijnenburg. Een zelfgevoel ontstaat juist door betekenisvolle relaties aan te gaan met de wereld om je heen. Je moet niet eerst van jezelf houden en dan pas relaties aangaan met anderen. Je moet van de wereld houden om een zelf te worden.
Wat we verliezen in onze poging om onszelf te optimaliseren door aan onszelf te werken, is aandacht voor de wereld en de anderen, de mogelijkheid om geraakt en bewogen te worden, door wat er om ons heen gebeurt.
Knijnenburg merkt op dat we ons vaak net op die momenten waarop we de controle loslaten, het meest vrij voelen. Dat we ons gek genoeg het meest onszelf voelen, wanneer we onszelf even vergeten en opgaan in de wereld. Momenten waarop we opgaan in de muziek en even het tikken van de klok vergeten.
Het hart van een harteloze wereld
Zelf zoekt Knijnenburg die momenten op in het nachtleven. “Zodra de nacht valt”, schrijft ze, “ontstaat er ruimte: als er niets hoeft, kan er weer alles.” In de clubs die ze bezoekt, zo schrijft ze “zijn we even niet meer elkaars concurrenten, voeren we onder invloed van xtc open gesprekken met vreemden en ontsnappen we aan de constante druk om ons alleen maar nuttig te maken.”
Misschien heeft de club, zo bedenk ik me terwijl ik dit lees, in de hedendaagse samenleving wel de kerk vervangen als hart van een harteloze wereld. We gaan in het nachtleven inderdaad op zoek naar datgene waarvan het gebrek eraan overdag ons tot waanzin drijft, en creëren met z’n allen een soort hemel op aarde, dat we dan een feest noemen.
Het probleem is alleen: zonder de drank of de xtc, wanneer het licht weer aangaat of gewoon wanneer het zelfbewustzijn zich om een of andere reden aan ons opdringt, blijkt uiteindelijk toch steeds weer dat er niets te vieren valt. Dat het hart van een harteloze wereld ook opium van het volk is. En wanneer de zon weer opkomt en de kater zich opdringt, de ratrace die we in het feest menen te hebben ontvlucht, gewoon weer verder gaat.
Wat Knijnenburg doet is, zoals de titel het ook zegt, inderdaad een poging tot verzet. Een poging die ook ik weliswaar meer dan ééns heb ondernomen, maar waarvan ik vrees te hebben moeten vaststellen dat die in al haar schoonheid toch gedoemd is om te falen.
Dat hoeft volgens mij niet te betekenen dat we de hartstocht, de passie en de vrijheid die we in het nachtleven ervaren en die Knijnenburg wel erg goed beschrijft, dan maar moeten opgeven en ons moeten neerleggen bij de harde realiteit van ons ellendige bestaan overdag.
Waar is Marx?
Misschien komt het er wel op aan om opnieuw een stukje nacht in de dag te introduceren. Om in plaats van in de vrijheid van het nachtleven te vluchten van het werkleven, het werk te bevrijden van haar huidige vorm, waarin ze enkel een middel is om geld te verdienen (voor je baas).
Misschien is het probleem uiteindelijk toch niet zozeer het idee dat we moeten houden van ons werk, maar de realiteit van het kapitalisme die maakt dat dit niet meer dan natuurlijke verlangen steeds een illusie blijkt te zijn.
In Knijnenburg haar meeslepende zoektocht naar een uitweg, passeren aan een sneltempo filosofen zoals Nietzsche, Heidegger of Marcuse. Ze gebruikt hen niet als autoriteiten wiens ideeën steeds opnieuw uitgelegd moeten worden, maar als inspiratiebronnen in de zoektocht naar een uitweg. Dat maakt het des te vreemder dat in de heel erg lange lijst namen waar Knijnenburg naar verwijst, één naam opvalt door haar afwezigheid, die van Karl Marx.
Misschien kan er in zijn denken over arbeid en vervreemding wel ergens een stukje inspiratie gevonden worden, om op zoek te gaan naar een betere uitweg dan die waar Knijnenburg gestrand is.
Misschien. Want het zou ook zomaar kunnen dat ik enkel aan die gedachte vasthoud om mezelf er van te overtuigen dat, ook na het lezen van haar schitterende boek, waar ik aan werk toch nog steeds een beetje relevant zou kunnen zijn.

x
Een poging tot verzet tegen onze obsessie met productiviteit (Atlas Contact, 2025) ISBN: 9789045049113 Dit boek is onder andere te verkrijgen in De Groene Waterman.