Precies 10 jaar geleden, op 7 januari 2015, moordden twee jihadi’s een groot deel van de redactie uit van het satirische Franse blad Charlie Hebdo uit. Met deze afschuwelijke terreuraanslag wilden de daders het blad vernietigen dat geregeld karikaturen van de profeet Mohammed afdrukte.
De Franse historicus en antropoloog Emmanuel Todd schreef een briljant boek over de zaak, onder de titel Wie is Charlie? Xenofobie en de nieuwe middenklasse. Todd analyseert de hysterie die zich in die dagen van Frankrijk meester maakte, en de instrumentalisering ervan door de Franse en Europese elites.
De Franse president François Hollande (2012-2017) greep de slachting aan om met ‘Republikeinse’ manifestaties ‘de Franse natie’ rond zich te verenigen. Op 11 januari 2015 betoogden in Parijs 1,5 miljoen mensen, de grootste politieke betoging ooit in de moderne geschiedenis van het land.
De voltallige Europese politieke elite en hun Israëlische bondgenoot voerden de manifestatie aan (zie foto). In die dagen stapten in de Franse steden in totaal 3,5 tot 4 miljoen Fransen op.
Charlie Hebdo, de ‘Republiek’ en de door haar belichaamde waarden en normen werden door politici, academici en opiniemakers heilig verklaard. Charlie Hebdo, dat van het vernederen van moslims zijn fond de commerce maakt.
Getuige is bijvoorbeeld het eerste nummer van Charlie Hebdo dat na de terreurdaad (met Frans belastinggeld) van de persen rolde: op de voorpagina werd het gelaat van de profeet Mohammed in de vorm van een penis met ballen vereeuwigd. Van dat nummer werden 8 miljoen exemplaren gedrukt.
Todd over de massahysterie: “Middelbare scholieren kwamen thuis met een letter ‘C’ op hun hand. Kinderen van zeven, acht jaar werden bij de uitgang van hun school geïnterviewd en naar hun mening gevraagd over het belang van de vrijheid om te spotten.”
“De regering kondigde sancties af. Als een middelbare scholier weigerde de minuut stilte in acht te nemen die door de regering was afgekondigd, werd dat opgevat als impliciete verdediging van het terrorisme (…) kinderen van acht of negen jaar werden door de politie verhoord.”
“De obsessie met de islam was natuurlijk overal. Politieke journalisten namen er geen genoegen mee als imams en gewone Franse moslims, net als iedereen, verklaarden dat geweld onacceptabel is, terrorisme verachtelijk en een verraad aan hun religie.”
“De journalisten eisten van hen, net als van ons allemaal, dat ze de rituele mantra ‘Je suis Charlie’ uitspraken, voortaan synoniem met ‘Ik ben Frans’. Om volledig geïntegreerd te zijn in de nationale gemeenschap moesten ze verklaren dat heiligschennis door middel van karikaturen van Mohammed een essentieel bestanddeel is van de Franse identiteit. Blasfemie was een plicht.”
Het ridiculiseren van de islam – het geloof dat een achtergestelde, gediscrimineerde minderheid als de kern van hun identiteit beschouwt – was helemaal oké. Meer zelfs: de islam door het slijk halen werd verheven in de betogingen die onder aanvoering van de Europese leiders ‘Je suis Charlie’ riepen; de Europese, joods-christelijke identiteit valt samen met die van een blad dat vergoddelijkt werd.
Deze massademonstraties waren “verre van bewonderenswaardig”, schrijft Todd: “Ze wezen op een gebrek aan koelbloedigheid en, jawel, aan waardigheid in tijden van beproeving. Afkeuring van de terreurdaad hoefde absoluut geen vergoddelijking van Charlie Hebdo te betekenen.”
“Het recht op het bespotten van de eigen religie moest niet verward worden met het recht op blasfemie van de religie van een ander; [met] het bespotten van Mohammed, de centrale figuur in de godsdienst van een zwakke en gediscrimineerde groep, [wat] aangemerkt zou moeten worden als aanzetten tot religieuze, etnische of rassenhaat.”
Let wel: vele honderdduizenden ‘gewone’ mensen demonstreerden om hun gehechtheid aan tolerantie en de vrijheid van meningsuiting kracht bij te zetten. Dikwijls ook als steun aan de ‘gewone’ islam. En, vager maar erg aanwezig, om ‘samen’ te zijn.
Maar de politieke exploitatie van de terreurdaad, voorbij de veroordeling van de terreur en het recht op free speech en vrijheid van publicatie, waarbij de identificatie met een blad dat de vernedering van moslims beoefent als een burgerplicht werd afgekondigd, legt een islamofobe grondstroom bij de elites en de hogere middenklassen bloot.
Die groepen, zo blijkt uit de analyse van Todd, waren oververtegenwoordigd op de betogingen. Ze slaagden erin los georganiseerd groepen te mobiliseren, maar “de grote massa, de jeugd uit de voorsteden, moslim of niet, en de arbeiders uit de provincie waren geen ‘Charlie’”.
Maar ook elders, in het Midden-Oosten en het Globale Zuiden, weigerden mensen zich te identificeren met de editoriale lijn van Charlie Hebdo, dat niet vies is van een smakeloze, raciale stereotypering van moslims.
De hashtag #JeSuisCharlie kreeg stevige concurrentie van de hashtag #JeSuisAhmed, genoemd naar de praktiserende moslim Ahmed Merabet, de politieman die bij de aanslag om het leven kwam. “Natuurlijk is het hun recht [om te publiceren]”, aldus Dyab Abou Jahjah, de initiatiefnemer van de tag, “maar men heeft ook het recht om daar afkerig van te zijn”.
Terug naar de foto. Op de massademonstratie in Parijs van 11 januari 2015 liepen 44 (gewezen en huidige) staats- en regeringsleiders op kop. Met in hun midden Benjamin Netanyahu, architect van de genocide op het Palestijnse volk in Gaza, en Mahmoud Abbas, hun Palestijnse onderaannemer die de sluipende zuivering van de Westelijke Jordaanoever en Jerusalem helpt mogelijk maken.
Demonstratie “tegen terrorisme en voor persvrijheid”
Het zijn dezelfde leiders of hun opvolgers die vandaag de staatsterreur in Palestina financieren en bewapenen. Protesten ertegen worden tegengewerkt. En oproepen van de geweldloze BDS-beweging (Boycott, Divestment, Sanctions van Israël) worden in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië gecriminaliseerd.
In 2015 tegen, in 2025 voor terreur; toen voor, nu tegen freedom of speech. Geen tegenstelling, maar het product van de islamofobe grondstroom in de modus operandi van de laatkapitalistische landen.
Emmanuel Todd. Wie is Charlie? Xenofobie en de nieuwe middenklasse. Bezige Bij, Amsterdam, 2015, 176 pp. ISBN 978 9023 4965 57