Donald Trump haalde miljardair, vermeend bolleboos en durfkapitalist Marc Andreessen aan om te pleiten voor hoge importtarieven. Trump beweerde dat die op magische wijze de inkomstenbelasting zullen vervangen en de Amerikaanse staatsschuld (>120 procent van het bruto binnenlands product) zullen afbetalen. Dit is volkomen onjuist en rekenkundig absurd.
Makkelijk excuus
Voor Trump zijn invoerrechten gewoon een ander makkelijk excuus om de belastingen voor rijken te kunnen verlagen – wat in feite het Amerikaanse begrotingstekort en dus de staatsschuld zal doen stijgen.
Dankzij de belastingverlagingen van Trump tijdens zijn eerste ambtstermijn betaalden de rijkste miljardairsfamilies in de VS een lager effectief belastingtarief dan de armste helft van de huishoudens.
Intussen liepen de federale tekorten in de VS op van 3,4 procent van het bruto binnenlands product in 2017 tot 4,6 procent van het BBP in 2019 (voordat het tekort opzwol tot 14,7 procent van het BBP in 2020, dit als gevolg van de noodzakelijke stimuleringsmaatregelen tijdens de pandemie).
Terwijl Trump de belastingen voor zijn collega-oligarchen blijft verlagen, zullen de tarieven de verloren gegane inkomsten zeker niet goedmaken. In een studie van de Wharton School, de elite-business-school van de Universiteit van Pennsylvania, wordt geschat dat het economische beleid van Trump het tekort van de VS de komende tien jaar met 5.800 miljard dollar zal doen toenemen.
Amerikaanse hegemonie en dominantie
Toch gaat de plotselinge belangstelling van Amerikaanse miljardairs voor tarieven over veel meer dan alleen belastingen. Waar het in werkelijkheid om gaat is industriële hegemonie en economische dominantie.
Hier volgt de feitelijke ontstaansgeschiedenis. Van het bestaan ervan weten oligarchen als Trump en Andreessen niets.
In de 19e en begin 20e eeuw gebruikten de Verenigde Staten importheffingen als een vorm van bescherming van hun jonge industrieën, om zo een eigen binnenlandse productiecapaciteit op te bouwen. Dit verliep volgens de dirigistische ideeën van Alexander Hamilton.
Bescherming industrie
Elke geavanceerde economie is begonnen door protectionisme (zo ook Groot-Brittannië, Frankrijk, Japan, Zuid-Korea, enz.). De staat moest jonge industrieën beschermen tijdens de eerste industriële inhaalperiode, omdat het voor een economie in ontwikkeling erg moeilijk is om te concurreren met een dominante economische macht die al beschikt over een gevestigde industriële basis en daardoor profiteert van schaalvoordelen.
In de jaren 1940 werd de VS de dominante industriële macht in de wereld, vooral nadat de Tweede Wereldoorlog de Europese concurrentie had vernietigd. In 1946 bedroeg de netto-export van de VS 3,2 procent van het BBP; in 1947 was dat 4,3 procent. Dit was een piek die de VS nooit meer zou meemaken.
Wereldwijde reservemunt
De netto-export van de VS is sinds 1976 zonder enige uitzondering negatief, omdat de VS de grootste constante tekorten op de lopende rekening hebben die ooit in de geschiedenis zijn voorgekomen. Die situatie kon alleen in evenwicht worden gehouden doordat de VS de dollar als wereldwijde reservevaluta drukt en dus steeds meer schatkistpapier en andere financiële activa kan verkopen aan buitenlandse dollarhouders.
In de jaren 1940 ondervond de Amerikaanse industrie geen concurrentie van betekenis meer. Washington hief de protectionistische douaneheffingen op en begon “vrijhandel” te prediken. Deze switch pakte voordelig uit voor de VS omdat het land op dat moment een groot productieoverschot had en niet genoeg binnenlandse vraag. Dus door ‘vrijhandel’ op te leggen (vaak onder dwang) kon het nieuwe markten openen voor zijn export.
De VS maakte zich geen zorgen over het verlies van lokaal marktaandeel aan een buitenlandse fabrikant, omdat er aan de top van de waardeketen geen over waren. Amerikaanse bedrijven konden dus zowel de buitenlandse als de binnenlandse markt domineren.
Wat de Verenigde Staten deden was niet uniek; het Britse rijk deed in het midden van de 19e eeuw precies hetzelfde. Pas nadat het Verenigd Koninkrijk een industriële dominantie had verworven, trok het in 1846 de Graanwetten in.
China overvleugelt VS
Maar in de 21e eeuw gebeurde er iets dat alles veranderde: de Volksrepubliek China begon de meest opmerkelijke campagne van economische ontwikkeling in haar geschiedenis.
In 2016 overvleugelde China de Verenigde Staten als grootste economie ter wereld (het BBP gemeten op basis van koopkrachtpariteit, conform het IMF).
En wat nog belangrijker is, China industrialiseerde snel en ontwikkelde zichzelf als “de enige producerende supermacht ter wereld”, verantwoordelijk voor 35 procent van de wereldwijde bruto-productie.
Financialisering van de economie
Intussen verloor de VS haar industriële hegemonie door de de-industrialisatie en financialisering van haar economie in het neoliberale tijdperk. De kapitalistische klasse van de VS verkoos liever de positie van ‘bankier van de wereld’ dan die van ‘fabriek van de wereld’, omdat het veel winstgevender is om parasitaire financiële en technologische oligopolies te creëren om huur te innen dan daadwerkelijk dingen te maken.
Slechts 10 procent van het BBP van de VS bestaat uit productie. Meer dan het dubbele, 21 procent, wordt gevormd door de financiële sector: financiën, verzekeringen en onroerend goed (nvdr: die daar de FIRE-economy worden genoemd: Finance, Insurance en Real Estate, als tegenhanger van de reële economie, een vakterm die ook kritiek uitdrukt op het casinokapitalisme).
Van vrijhandelsideologie naar protectionisme
Vandaag de dag kunnen Amerikaanse bedrijven niet meer concurreren met Chinese bedrijven. Wat is dan het antwoord van de Amerikaanse regering, die het monopoliekapitaal van de VS vertegenwoordigt?
Ze heeft de vrijhandelsideologie die ze decennialang aan de wereld had opgelegd, losgelaten en is in plaats daarvan teruggekeerd naar haar oude, strikte protectionisme.
Tijdens zijn eerste ambtsperiode lanceerde Trump een handelsoorlog tegen China. Maar ook de Democraten staan daar achter, zoals dat het geval is met bijna alle Amerikaanse oorlogen. Joe Biden heeft de handels- en technologieoorlog van Trump tegen China voortgezet door nog meer importheffingen op te leggen.
Demagogen als Trump geven China graag de schuld van de problemen die zijn veroorzaakt door Amerikaanse oligarchen zoals hij en Andreessen, die veel, veel, veel rijker zijn geworden dankzij de de-industrialisatie en bijbehorende financialisering van de Amerikaanse economie.
Nu denken ze dat importtarieven het wondermiddel zijn die alles gaan oplossen. Maar dat zullen ze niet, want de industriële basis van de VS is ernstig uitgehold en dat kan niet snel opnieuw worden opgebouwd. Dat opbouwen zal jaren gaan duren.
Nog belangrijker is dat miljardair-oligarchen op Wall Street – die goede vrienden en bondgenoten zijn van Trump, Andreessen, Vivek Ramaswamy en Elon Musk – zich met hand en tand zullen verzetten tegen een aanzienlijke devaluatie van de dollar, die nodig zou zijn om te herindustrialiseren, de productiekosten te verlagen en import te ontmoedigen.
Financiële speculanten willen een sterke dollar om de grootste zeepbel in de geschiedenis van de Amerikaanse kapitaalmarkten te kunnen blijven opblazen.
Afleidingsmanoeuvre
Het logische resultaat hiervan is dus dat Trump tarieven niet echt zal gebruiken om te herindustrialiseren, maar wel om twee belangrijke redenen.
In de eerste plaats om het nog verder verlagen van de belastingen op de rijken te rechtvaardigen (waardoor de staatsschuld van de VS toeneemt, wat zal worden aangegrepen om neoliberale bezuinigingen en inkrimpingen van sociale uitgaven te eisen).
In de tweede plaats om de nieuwe Koude Oorlog tegen China te laten escaleren. Dat is een geschenk van zowel de Republikeinen als de Democraten aan het militair-industrieel complex. Het zal de aandacht alleen maar afleiden van de binnenlandse problemen veroorzaakt door de Amerikaanse heersende klasse en de schuld geven aan het buitenland.
Dit artikel van Ben Norton, een onafhankelijke journalist, verscheen eerder op het platform Substack. De vertaling is van Rein van Gisteren.