Lees hier ook Seppe De Meulder zijn recensie van het boek ‘Waarom alle democraten het boek van Ico Maly moeten lezen’
Digitale media zijn vandaag dominant in het medialandschap. Ze faciliteren niet alleen communicatie, ze sturen ze ook. Wanneer we de huidige stand van zaken met betrekking tot de democratie willen opmaken, is het dan ook van groot belang om de aandacht niet alleen toe te spitsen op hoe politici, journalisten en burgers die media gebruiken, maar ook in te zoomen op die media zelf.
Zoals ik al meermaals benadrukte, krijgt politiek vorm in een specifieke communicatieve economie die steeds meer gedomineerd wordt door de digitale media. Ik gaf ook al aan dat in die aandachtseconomie populariteit de centrale munteenheid is. Het is uiteraard die munteenheid die verklaart waarom thema’s als criminaliteit en woke zo dominant werden en waarom schandalen alomtegenwoordig zijn: ze eisen de aandacht op en verdringen veel belangrijkere zaken. En zoals ik aangaf, verklaart het ook deels de hyperbolische discoursen van politici, alsook het feit dat politiek steeds meer draait rond persoonlijkheidscultus. Dat is uiteraard geen toeval, en het is ook geen goede zaak vanuit democratisch perspectief.
Dromen van een digitale democratie
We hebben de neiging om digitale media louter te zien als communicatiemiddelen. Het internet werd in de begindagen omarmd als een instrument dat toeliet om vrij te communiceren. In de eerste jaren van het zogenaamde web 2.0 werd dat beeld alleen maar versterkt. Digitale media werden gezien als het summum van democratie. Voor het eerst hadden ‘gewone mensen’ nu ook een gemediatiseerde stem. Ze konden, zonder toestemming van poortwachters, zelf hun gedacht kwijt. Het hoeft niet te verbazen dat er in die jaren luidop gedroomd werd van een vernieuwing en verdieping van de democratie.
Dit soort digitaal utopisme was kenmerkend voor het discours van de libertaire techies in Silicon Valley, de academische wereld en de activisten. Allerhande internauten van het eerste uur zoals Stewart Brand, Lou Barlow en Howard Rheingold gaven het mee vorm. Digitale media werden ook toen al verbeeld als veel meer dan louter communicatiemiddelen, ze werden gedacht als instrumenten die de gewone mensen zouden bevrijden van onderdrukking. De personal computer en het internet maakten in de jaren 90 komaf met de idee dat de computer vooral een controleapparaat was in functie van staten en bedrijven.
Dat discours was ook te horen onder academici. Het internet, aldus Mark Poster in zijn baanbrekende artikel ‘CyberDemocracy: Internet and the Public Sphere’, is ‘bovenal een gedecentraliseerd communicatiesysteem’ dat iedereen in staat stelt om ‘uit te zenden’ naar vele anderen. Deze nieuwe technologie zou volgens Poster leiden tot een decentralisatie van de macht en zelfs tot een nieuw type democratie, gegrond in echte vrijheid. Die gedecentraliseerde mediaomgeving zou ook een nieuw soort democratische burger doen opstaan die een progressieve tegenmacht zou vormen.
Dit utopische beeld van het internet was niet zonder grond. Het prille internet was in handen van allerhande libertaire, anarchistische en progressieve techies, hackers en overjaarse hippies die inderdaad droomden van een betere wereld.
Dat de realiteit echter complexer was, wordt geïllustreerd door het feit dat ook Guy Verhofstadt in de jaren 90 beroep deed op dit technologisch utopisme om zijn democratische vernieuwing te bepleiten. In het narratief van Verhofstadt kon de digitalisering gebruikt worden om af te rekenen met die ‘logge bureaucratie’ en dat vervelende middenveld. Het internet zou met andere woorden de democratie performant maken. De democratie kon nu ten gronde herdacht worden. Niet meer de partijen, maar individuele burgers zouden de basis vormen van de democratie. Via deze nieuwe technologische tools zouden zij ‘echte’ inspraak verwerven.
Dat Verhofstadt dit verhaal omarmde, was niet uitzonderlijk. Immers, al in het midden van de jaren 90 combineerde de Silicon Valley-elite het digitaal utopisme met een diepgeworteld wantrouwen tegen de ‘staat’. Hun digitaal utopisme was een fusie van de esthetiek van de hippies en hun vrije gemeenschappen en het gedachtegoed van neoliberale goeroes met wie ze die afkeer tegen de staat deelden. Het internet moest koste wat kost ‘vrij’ blijven.
Dit beeld van het internet als een democratische tool bleef een krachtige mythe. Ook op links. Toen eind jaren 90 de andersglobaliseringsbeweging uitgroeide tot een globale verzetsbeweging, kon dat niet zonder de digitale media. Indymedia was het medium bij uitstek dat ervoor zorgde dat de andersglobalisten niet alleen een eigen stem hadden, maar ook een tool om zich te organiseren, hun achterban op te leiden en te informeren. Het is geen toeval dat Naomi Klein in No Logo, destijds een van de bijbels van de andersglobaliseringsbeweging, niet alleen opmerkte dat deze beweging niet mogelijk zou zijn geweest zonder het internet, maar ook stelde dat de vorm van die beweging een afspiegeling was van de structuur van de nieuwe communicatietechnologie.
De andersglobaliseringsbeweging was een gedecentraliseerde netwerkbeweging van individuen en cellen. Dat was haar sterkte, maar werd uiteindelijk ook haar zwakte.
De laatste opstoot van dit digitaal utopisme zagen we met de Arabische Lente. Allerhande populaire claims over de Twitter-revolutie mogen dan wel het belang van digitale media overschatten in die revolutie, het is onontkenbaar dat digitale media wel degelijk een grote rol speelden. Maar ook dat gegeven werd heel dankbaar politiek ingezet: Hillary Clinton onder Obama gaf het een prominente plaats in het discours over haar buitenlandbeleid. Het framede de grote Silicon Valley-bedrijven als inherent democratisch, als bakens van de vrije meningsuiting.
Deze media-ideologie was heel invloedrijk in Silicon Valley, en vandaag vinden we haar nog altijd terug in de marketingpraatjes van de grote big tech-bedrijven. Zij hullen zich graag in een democratisch gewaad. De realiteit is, zoals altijd, complexer. Dat blijkt duidelijk sinds de opmars van fakenieuws, het Cambridge Analytica-schandaal, de verspreiding van samenzweringstheorieën en allerhande schandelijke content. Het imago van digitale media als democratische kracht heeft sterk aan geloofwaardigheid ingeboet sinds de opmars van extreemrechts en de verstrengeling ervan met de digitale media.
In de studie van media wordt wel vaker de wet van Kranzberg aangehaald om over technologie na te denken: ‘Technology is neither good, nor bad, nor is it neutral.’ De suggestie is dus dat technologie inherent maatschappelijke impact heeft, zijnde niet neutraal (maar ook niet inherent goed of slecht). Vanuit dit perspectief is de vraag die we ons moeten stellen: hoe wordt de technologie gebruikt? Digitale media kunnen wel degelijk gebruikt worden voor democratische verdieping. Dat heeft Indymedia aangetoond. Het is echter niet noodzakelijk zo.
Meer nog, wat van groot belang is, is hoe we als mensen omgaan met media. Welke media we gebruiken, hoe we (kunnen) denken over die media. Wat de wet van Kranzberg onzichtbaar maakt, en wat cruciaal is in onze beoordeling van de impact van digitale media op de democratie, is hoe digitale media geprogrammeerd worden en hoe ze economisch ingebed zijn. Wanneer we die impact inschatten, dan zien we dat er een probleem is met de wet van Kranzberg. Ze gaat volgens mij niet op voor de huidige digitale platformen.
We kunnen, vanuit democratisch oogpunt, uiteraard platformen ontwerpen die goed zijn en die de democratie verdiepen. De huidige platformen voldoen echter niet. Ze zijn niet opgezet als democratische instrumenten, zoals het geval was met de openbare omroepen destijds. Het zijn geen publieke actoren, maar commerciële actoren, en het zijn ook geen neutrale platformen: ze sturen actief communicatie. Om de nefaste democratische impact hiervan te zien, moeten we de huidige platformen vanuit een ander perspectief belichten.
Digitale media als actoren
Digitale platformen kunnen we niet vergelijken met oudere technologieën zoals de telefoon. De telefoon grijpt niet actief in. Telefoons bepalen niet wanneer en bij wie de telefoon overgaat en dus wie deel van het gesprek wordt en wie niet. Laat staan dat telefoons zouden bepalen welk soort berichten de moeite waard zijn om door te sturen en welke niet. Telefoons gaan ook niet bepalen hoe lang je kan praten, of waarover.
Digitale platformen zijn daarin helemaal anders. Ze maken niet alleen communicatie mogelijk, ze vormen die communicatie ook. Door hun interfaces en door de interactiemogelijkheden die ze aanbieden, sturen ze communicatie. Denk aan het maximaal aantal letters bij X, het systematisch centraal positioneren van foto’s of het onmogelijk maken om clickbare links te posten bij Instagram. Of Snapchat dat ervoor zorgt dat haar gebruikers hun reeksen in leven houden. Al deze voorbeelden tonen aan hoe platformen bepaalde vormen van communicatie stimuleren en andere moeilijk of zelfs onmogelijk maken.
Steeds meer discours-analytisch onderzoek legt de nadruk op de actieve rol van digitale platformen. Onderzoekers benadrukken dat platformen vergaande macht hebben over het soort communicatie dat zich online ontplooit. Gebruikers hebben uiteraard ook nog agency: ze kunnen proberen in te gaan tegen de platformen, of het platform anders gebruiken dan bedoeld door de programmeurs. Desalniettemin is de sturende macht van platformen niet te onderschatten.
Het laatste decennium hebben ze er bijvoorbeeld heel sterk op ingezet om hun gebruikers aan te zetten tot het delen van hun persoonlijk leven. Van de selfie tot de stories, het zijn allemaal formats die inhaken op een soort gepersonaliseerd breaking news-format. Genre ‘kijk hier, ik ben nu een koffie aan het drinken’, of ‘ik ben in een hip restaurant aan het eten’. Het is ook geen toeval dat eigen foto’s en video’s het op Facebook beter doen dan wanneer je een linkje post naar een academische paper.
Dergelijke small stories zijn vandaag de norm, en wat we influencercultuur noemen, is een centrale bouwsteen in het normaliseren van die formats. Influencers kunnen alleen maar succesvol zijn als ze de aanwijzingen van de platformen toepassen en zich aanpassen aan de discursieve praktijken die gangbaar zijn op de platformen.
We zagen in hoofdstuk 3 hoe die ingang vinden in de politiek en hoe ze ook daar een persoonlijkheidscultus normaliseren die gestoeld is op het delen van persoonlijke breaking news stories. Kenmerkend aan die stories is dat het ‘korte verhalen’ zijn. Het zijn geen traditionele verhalen met een begin, midden en een slot, maar kleine snippers uit het alledaagse leven. Het is op basis van die snippers dat politici hun boodschap bouwen.
Het succes van Conner Rousseau hier in eigen land is er een goed voorbeeld van. Zijn Instagrampagina staat krom van de influencerachtige posts. Dat maakt hem succesvol, maar ook – zoals we gezien hebben – precair. Belangrijk punt is echter dat politiek hier verenigd wordt tot een personencultus.
Dat het ook anders kan, tonen bijvoorbeeld Bernie Sanders en Alexandria Ocasio-Cortez aan. Zij gaan in tegen de sturende focus van Instagram en gebruiken het medium hoofdzakelijk voor puur politiek-ideologische communicatie. Voor rationele analyses van onrecht. Echter, zij zijn spreekwoordelijke uitzonderingen die de regel bevestigen. En ook zij kunnen niet anders dan gebruikmaken van allerlei influencertactieken zoals parasociale communicatie, geënsceneerde intimiteit en authenticiteit.
Digitale platformen zijn dus niet louter communicatiemiddelen, ze zijn ook een sturende culturele kracht. Ze geven richting aan cultuur en net daar zit hun politieke relevantie. Als we spreken over de herschepping van de democratie, dan kunnen we niet om deze culturele impact van digitale media heen.
Digitale media als ideologische infrastructuren
Het is tijd dat we voorbij de ideologische diversiteit op sociale media kijken, en die media zelf begrijpen als ideologische infrastructuren. Het is net door dat te doen, dat we begrijpen dat digitale media als Facebook, Instagram, TikTok en X niet alleen niet neutraal zijn, maar ook slecht voor de democratie. De grote digitale media hebben de laatste jaren het internet gekoloniseerd. Individuele websites bestaan nog, alsook blogs, maar hun relevantie is sterk verminderd, net omdat mensen ze alleen maar kunnen vinden via een van de grote actoren zoals sociale media of zoekmachines zoals Google. Zij vormen voor velen de lens op de wereld. Om een publiek aan te trekken, moeten traditionele media, maar ook politici, activisten en intellectuelen, wel gebruikmaken van die mainstream kanalen.
Binnen die ruimte is er geen ‘equal level playing field’, het is een hypercompetitieve omgeving waar enkel posts die meteen de aandacht kunnen vasthouden overleven. Het is net in de selectie van posts die toegelaten worden en massaal zichtbaar worden, dat we de ideologische functie van digitale media zien. De dominantie van entertainment, sensatie en controverse toont de aard van de digitale publieke ruimte. Niet kwaliteit of democratie staan voorop bij de bouw en het beheer van dit type publieke ruimtes, maar commerciële overwegingen. Extreemrechts, zoals we zagen in hoofdstuk 2, heeft die wetmatigheid van digitale media niet alleen goed begrepen, ze spant ze met succes voor haar ideologische wagen.
Terzelfdertijd dwepen deze platformen met hun maatschappelijk belang. Ze stellen allerhande moderatie-instrumenten en praktijken in. Veel van die platformen hebben een gelaagd moderatiesysteem – gaande van de mogelijkheid voor gebruikers om content te flaggen, over geautomatiseerde algoritmische moderatie tot menselijke moderatieteams. Ze hanteren daarbij verschillende technieken. Posts of gebruikers kunnen shadowbanned worden, profielen kunnen (voor even) geblokkeerd worden, enzovoort. De platformen doen echter meer dan dat; de algoritmische organisatie van newsfeeds zorgt ervoor dat platformen een vergaande ‘redactionele’ invloed op het wereldbeeld van de gebruikers krijgen. Dergelijke moderatiepraktijken worden in de literatuur doorgaans beschreven als ‘bestuursmaatregelen’.
Dat dergelijke bestuursmaatregelen inherent ideologisch zijn, wordt zelden verteld. Het is nochtans cruciaal om hun impact op de publieke sfeer te begrijpen. Maar, in navolging van Althusser digitale media bestempelen als ‘ideologische apparaten’, betekent niet dat we ze als van bovenaf gecontroleerde propaganda-instrumenten moeten zien die ‘één stem produceren, geïmplementeerd in een totale organisatie’. De realiteit is complexer.
Het digitale ideologische apparaat is het resultaat van een complexe interactie tussen de (commerciële) doelen en ideeën van de technologie-industrie – vertaald in algoritmes, functies en interfaces – de politici en overheidsinstellingen die platformen reguleren, de particuliere moderatiebedrijven die voor big tech werken, journalisten, activisten en intellectuelen die het bewustzijn vergroten over bepaalde praktijken van deze platformen, en natuurlijk ook de rol van menselijke en niet-menselijke gebruikers. Om het in vakjargon te duiden, digitale infrastructuren zijn ‘gelaagde, gestratificeerde en polycentrische ideologische apparaten die veel verschillende ideologieën synchroniseren in één structuur die opereert in een bepaald gebied’.
Er zijn drie niveaus waarop ideologieën er gereproduceerd worden:
- Gebruikersniveau. Gebruikers kunnen bewust of onbewust ideologische discoursen verspreiden op hun pagina’s. Afhankelijk van de status van die ideologieën zullen deze door andere gebruikers of de platformen zelf wel of niet begrepen worden als ideologische posities. Deze ideologische discoursen functioneren aan de oppervlakte van de platformen. We bespraken dit in de vorige twee hoofdstukken.
- Op een dieper niveau zien we hoe dominante ideologieën in platformen ingebed zitten. Denken we aan de nationale of Europese wetgeving die platformen verplicht te handelen tegen de verspreiding van kinderporno, terrorismedreiging of aanzetten tot haat. Dergelijke wetgeving vind je terug in de moderatiepraktijken van de platformen.
- Op het diepste niveau van het platform, op het niveau van de programmatie, zien we hoe ‘platformideologieën’ het ideologisch nulpunt vormen. Deze ideologieën zijn ingebed in de platformcode en interfaces, raken verwoord in tech-marketingpraat en worden gereproduceerd door influencers en digitale marketinggoeroes. Ze normaliseren ongelijke machtsverhoudingen en de praktijken die deze ongelijkheid verankeren. Het gaat hier bijvoorbeeld over het feit dat zichtbaar worden online onvermijdelijk gepaard gaat met ‘veel posten’ en succesvolle posts produceren in termen van likes, comments en shares.
Wanneer we al het bovenstaande in aanmerking nemen, kunnen we zien hoe digitale platformen functioneren als een synchronisatie van verschillende ideologieën die op verschillende schaalniveaus werken. Belangrijk om op te merken is dat niet alle ideologieën evenveel impact hebben. Sommige van die ideologieën werken op mondiale schaal en zijn gedurende langere tijd stabiel, andere opereren op nationale of lokaalere schaal of zelfs in kleine niches. Dominant op wereldschaal zijn net die platformideologieën. Of we die platformideologieën nu benoemen als digitaal utopisme, digitaal solutionisme, digitaal kapitalisme of techno-feodalisme doet er – in het kader van dit boek – weinig toe. Waar het op neerkomt, is dat de media-ideologieën, digitale surveillancepraktijken en influencercultuur vrije digitale arbeid faciliteren, legitimeren en normaliseren in de naam van ‘empowerment’, ‘vrijheid’, ‘connectiviteit’ en ‘gemeenschapsopbouw’.
Er mogen dan allerlei culturele en ideologische niches actief zijn op sociale media, het is van cruciaal belang te zien welke culturele en (interactie)praktijken domineren. De top 10 meest gevolgde profielen zijn niet van wetenschappers, maar van personen actief in sport of entertainment. Of ze zijn influencer. Als er al politici of activisten opduiken in die lijstjes, dan kan dat alleen maar als ze zich zorgvuldig geïntegreerd hebben in die digitale platformcultuur. En als ze erin slagen om populaire content te produceren, dan komt die content met een meta-pragmatisch oordeel: ‘deze content is oké’. Ze valt binnen de parameters en is ‘bekijkenswaardig’.
Wanneer bijvoorbeeld extreemrechtse partijen erin slagen om hun discours in te passen in de digitale cultuur en zo te produceren dat het heel veel visibiliteit genereert, betekent dat ook dat dit discours doorgaat als een normaal en acceptabel discours voor de mensen die die posts zien opduiken in hun newsfeeds. Dus ook specifieke discoursen worden gelegitimeerd binnen die media-omgeving.
Digitale media en de aanval op de rede
Sociale media geven zo richting aan interactie en cultuur in gramsciaanse zin. De medialogica van digitale media is, zoals we al aangaven, ingesteld op populariteit. De algoritmes die erin slagen de gebruikers steeds nieuwe content op maat aan te bieden en dus aan de app te binden, zijn vandaag goud waard. Meer nog, van zodra een nieuwe app, met een nieuw soort algoritmecomplex of een nieuw type content succesvol is, zien we dat alle sociale media zich aanpassen. Meer nog, ook de traditionele media worden actief op die apps en ook zij trachten populaire content te produceren. De socialemediologica, gestoeld op programmeerbaarheid, surveillance, metrificatie en dataficatie, is vandaag dominant. En de concurrentie tussen al die media leidt tot de dominantie van entertainende en affectieve content. Sociale media vandaag promoten een hypersnelle cultuur die instant reacties kan opwekken. Digitale marketinggoeroes zoals Gary V beklemtonen dat de eerste seconde van een post op sociale media cruciaal is om de aandacht van mensen te pakken te krijgen, en dat de volgende drie à vier seconden erop gericht moeten zijn om (de aandacht vast te houden en) doorscrollen te verhinderen.
Het hoeft geen betoog dat een dergelijke media-omgeving weinig van doen heeft met wat we door Habermas zijn gaan benoemen als ‘de publieke sfeer’. Die publieke sfeer verwees in Habermas’ werk naar de salons waar intellectuelen samenkwamen en naar de opkomende kleine onafhankelijke media. Zij creëerden samen de ruimte om de politiek te bevragen. De publieke sfeer was dus nauw verbonden met dat ideaal van de democratische mens. De voortgang van de rede moest een ‘kritisch, rationeel publiek’ scheppen.
Dit ideaaltype van een democratische ruimte waar, via de rede de politiek en de staat tot de orde worden geroepen, staat al langer onder druk. Talloze boeken zijn, ook voor de opkomst van de digitale media, neergepend over de nefaste invloed van de commercialisering van de media op de publieke sfeer. Die digitale media hebben de problemen echter vooral verdiept. De droom van het internet als democratische sfeer bij uitstek is met de komst van sociale media steeds meer op de achtergrond geraakt. Het initiële internet dat nog ruimte bood voor diepgang – zie bijvoorbeeld de weelderige blogosfeer van vijftien à twintig jaar geleden – heeft plaatsgemaakt voor een snelle, sterk geformatteerde en hypercompetitieve aandachtseconomie. Zo’n omgeving is nefast voor het rationele debat. In een dergelijke media-omgeving, gedomineerd door hijgerige content die de emoties bespeelt, is er geen plaats voor echte diepgaande kennis. En net in de manier waarop ze aansturen op virale content ondermijnen digitale media een rationele, democratische publieke sfeer.
Het helpt helaas ook niet altijd dat traditionele media op sociale media actief zijn. Ze mogen op hun sociale media dan wel linken naar stukken posten, de cultuur van de instant-reactie zorgt er vaak voor dat het stuk zelf vaak niet gelezen wordt. De titel en de illustratie volstaan om meteen interactie af te dwingen. Ik denk spontaan aan het stuk dat ik de ochtend dat ik dit neerpende zag verschijnen in mijn Facebook-newsfeed. Het artikel uit De Morgen had als titel ‘Juni 2024 is warmste juni ooit gemeten: dertiende maand op rij met temperatuurrecord’ en kreeg erboven de status: ‘Dit is meer dan een afwijking in de statistiek. Dit toont een grote en voortgaande verschuiving in ons klimaat.’ Het artikel is gebaseerd op de maandelijkse klimaatbulletins van de Europese klimaatdienst Copernicus Climate Change Service (C3S). Het doel van deze Europese instelling is betrouwbare kwalitatieve informatie over het klimaat te produceren voor beleidsmakers, media en bedrijven.
Hun onderzoek is gebaseerd op ‘miljarden metingen van satellieten, schepen, vliegtuigen en weerstations over de hele wereld.’ Het stuk brengt gedetailleerd, met behulp van grafieken en op basis van wetenschappelijke bronnen, het zorgwekkende nieuws dat in juni ‘wereldwijd een gemiddelde temperatuur van 16,66 graden’ gemeten is. Het stuk concludeert: ‘Nog nooit was het in die maand zo warm. Het is de dertiende maand op rij met een temperatuurrecord.’ Opmerkelijk is natuurlijk dat het woordje ‘wereldwijd’ ontbreekt in de status en in de titel van het stuk. Het zorgt voor een stevige massa comments die allemaal de draak steken met de titel van het bericht: ‘Waar heb je die warme dagen gevonden?’ ‘Zat met de handschoenen op de fiets in de ochtend, regenpak aan op de terugweg en thuis in een trui omdat het veel te koud was.’ ‘Voor het eerst in mijn leven heb ik in juni de centrale verwarming opgezet. Nooit eerder nodig gehad.’ Het nieuws dat juni 2024 de warmste juni ooit was, wordt gelezen in relatie tot de ellendige koude regenmaand die juni 2024 in België was. De commentaren zijn vaak grappig, mochten de effecten ervan niet zo dramatisch zijn. Ze dragen bij tot het ondermijnen van het geloof in de media en de wetenschap. Uiteraard hoeven we noch de media, noch de wetenschap onvoorwaardelijk te geloven alsof het om goddelijke waarheden zou gaan, maar de vele comments weerspiegelen echt wel een acuut gebrek aan inzicht in wetenschappelijke methode en denken. Ze gaan niet uit van een rationele argumentatie, maar vanuit ‘redelijkheid’. Dat onderscheid is, zoals ik in de inleiding al aangaf, niet triviaal.
Rationaliteit is onlosmakelijk verbonden met het verlichtingsproject. Het vertrekt vanuit een wetenschappelijk denken en is dus gebaseerd op feiten, logisch denken, hypothese en bewijsvoering voor uitspraken. Het rapport waarover De Morgen bericht is heel duidelijk het resultaat van zo’n rationeel wetenschappelijk denken. De vele commentaren zijn dat duidelijk niet. Ze zijn gebaseerd op redelijkheid in de trand van ‘Ik ervaar dat het in mijn dorp al tien maanden regent en dat juni koud is, ergo, al die “klimaatwetenschap” is bullshit.’ Dergelijke theoretisering wordt door mensen ontwikkeld op basis van hun subjectieve ervaringen. En hoewel er sprake is van ‘kennisopbouw’, is dergelijke ‘kennis’ vanuit een wetenschappelijk perspectief vaak irrationeel en van duidelijk mindere kwaliteit dan de rationele kennis.
Het probleem is dat dat geredeneer nu ook een platform krijgt online en steeds meer doorgaat als ‘kritisch denken’ en ‘je eigen onderzoek doen’. Redeneren wordt gelijkgeschakeld met zogenaamd ‘DE waarheid’ durven verkondigen, terwijl ‘de wetenschap’ helemaal inboet aan legitimiteit. De comment dat de gebruiker voor het eerst een trui aan moest in juni, krijgt 333 likes in twee dagen tijd. Het is een van de opmerkingen die vandaag door velen gezien wordt als common sense, meer nog, als echte kennis. Klimaat is immers al vele jaren een politiek strijdtoneel. En het is alweer geen toeval dat men op extreemrechts vooral de aanval inzet op ‘rationele kennis’. Bart Claes van Vlaams Belang was er bijvoorbeeld als de kippen bij om de draak te steken met deze klimaatberichtgeving. Het contrast tussen de gif van een man die in gietende regen probeert zijn soep te eten en wijn te drinken en de titel over de warmste juni is uiteraard grappig.
De humor werkt ook: ze zorgt ervoor dat de Vlaams Belang-politicus zichtbaar wordt en dat velen reageren op de post. In 23 uur liken 701 mensen het bericht en krijgt het 127 opmerkingen. Het verbaast al lang niet meer dat er in de 127 opmerkingen een opmerkelijke consensus is. Waar op de wall van De Morgen verschillende mensen trachten in te gaan tegen de ‘grappen’ die de klimaatopwarming ontkennen, is dat bij de post van Bart Claes een ware zeldzaamheid. Daar wordt vooral benadrukt dat ‘journalisten’ niet moeten klagen dat ze niet meer ernstig genomen worden als ze zo’n dingen schrijven. Journalisten worden ook afgebeeld als poppetjes van het regime die ‘worden betaald om met deze onzin mee te doen, of ze hebben schrik voor hun jobke te verliezen’. Hier zien we hoe het rationele denken steeds vaker voorgesteld wordt als onredelijk en verdacht, een gevolg van de deep state. En zo wordt alweer een ander fundament van de democratie ondergraven.
Het is in de interactie tussen die verschillende niveaus dat we de ideologische impact van digitale media moeten begrijpen. Om dit te concretiseren, kunnen we teruggrijpen naar de post van Bart Claes hierboven. De post is op het eerste zicht een gewone ludieke post. Bovendien post hij een zelfgemaakte afbeelding en heeft hij 27k volgers. Vanuit het perspectief van Facebook is dit een post die viraal kan gaan. En dat doet het ook. Dat die post een tweede betekenislaag heeft waarbij de ‘mainstream media’ impliciet voor leugenpers uitgemaakt worden en klimaatopwarming ontkend wordt, is hier bijzaak vanuit het perspectief van sociale mediaplatformen. Dat discours komt echter wel met de legitimatie aanvaardbaar, normaal platformgedrag te zijn, net omdat het viraal gaat en dus zichtbaar gemaakt wordt op die platformen.
De digitale ruimte als bedreiging voor de democratie
De basis voor de mythe dat digitale media inherent democratisch zijn, heeft zijn roots in een aantal foutieve aannames: (1) dat de mediatisering en het opschalen van de stem van elk individu onvermijdelijk goed is voor de democratie en (2) dat digitale media gewoon communicatiemiddelen zijn. Wat we echter zien, is dat digitale media vooral een ruimte produceren die een rationeel debat zo niet onmogelijk, dan toch heel moeilijk maakt. De algoritmes stimuleren op affect gerichte content die rationele, kwalitatieve content ondersneeuwt. Er zijn uiteraard profielen te vinden die diepgaande kennis proberen in te passen in de formats die de digitale media aanreiken, maar aan de culturele vereisten die daarvoor nodig zijn, kunnen ze weinig doen. Dat betekent dat ook rationele boodschappen kort en krachtig moeten zijn om zichtbaar te worden in de digitale ruimte. Echter, serieuze analyses zijn noodzakelijk om een alternatief te bieden voor het extreemrechts populisme. Die analyses alleen zijn echter niet genoeg. Een democratie kan maar floreren als ze gegrond is in vooruitgang van de rede. Het is geen toeval dat radicale verlichtingsdenkers de democratisering van het onderwijs bepleiten en opkomen voor vrije media die burgers ten gronde kunnen informeren. Zonder gedegen informatie kunnen burgers niet opkomen voor hun eigen rechten en behoeften. Digitale media mogen er dan wel voor gezorgd hebben dat we vandaag het equivalent van duizenden bibliotheken in onze broekzak hebben, maar die worden ondergesneeuwd door controversiële statements en grappige video’s.
De gevolgen van deze cultuur voor de democratie zijn niet min. De democratie wordt beroofd van haar rationaliteit. Politiek was altijd al een mengeling tussen ideologie en persoonlijkheidscultus. Vandaag zien we echter dat democratische politici heel weinig moeite doen om hun achterban politiek te scholen en als ze dat al doen, het zich zelden vertaalt in politiek kapitaal. Politiek gaat vandaag in eerste instantie over het bespelen van emoties. Of het nu het aanwakkeren van woede of haat is door extreemrechts, de humor van De Wever of de BV-foto’s en -stories van Conner Rousseau: niets hiervan komt de democratie ten goede. De electorale strategie achter deze politieke marketing mag dan op korte termijn lonen, op de lange termijn is ze nefast. Politici passen zich aan aan de heersende digitale cultuur in plaats van deze naar hun hand te zetten en te vormen. Laat staan dat ze erover nadenken hoe digitale platformen kunnen ingeschakeld worden in een democratische digitale cultuur. Net zoals het neoliberalisme wordt ook het surveillancekapitalisme van Silicon Valley niet bevraagd.
Hoe populair en electoraal lonend dergelijke tactieken ook mogen zijn, ze zullen nooit op kunnen tornen tegen de macht van de irrationele mythen die rationele kennisverwerving afwijzen, en de dragers ervan. De intellectueel is, net zoals de politicus of de journalist, vandaag het toonbeeld geworden van corruptie en complotten. Corona en het klimaat worden in die mythen steevast verbeeld als hoaxen geïntroduceerd door een onzichtbare wereldmacht, om de gewone mens klein te houden. Het is vanuit die irrationele ‘sociologische’ verbeelding dat we de reacties onder het artikel in De Morgen en de post van Bart Claes kunnen verklaren. En zolang mensen in die verbeelding geloven, staat de democratie onder druk. Alleen de rationele mens kan de mythen hun kracht doen verliezen. En die rationele mens kan alleen maar groeien in een democratische cultuur. En die bouw je niet van vandaag op morgen. De kiemen van de antidemocratische uitingen van vandaag zijn decennia geleden gezaaid. En nu het vertrouwen weg is, is het bijzonder moeilijk het weer te herstellen.
Naar een intellectuele democratische cultuur
Van ontspanning is nooit iemand doodgegaan, maar van de consumptie van alleen maar entertainment sterft de rationele cultuur. Zonder die cultuur wordt een fundament van de democratie weggeslagen. Die rationele cultuur is pas een democratische cultuur als ze ingebed zit in een breed humanisme. Als ze gericht is op de socialisatie van een uomo universale in plaats van een klaargestoomde arbeidskracht. De strijd tegen antidemocratische stemmen start met het opnieuw centraal stellen van de democratische mens. Vandaag zien we heel sterk de neiging om enkel de ‘harde wetenschappen’ te omarmen als een producent van legitieme kennis. Kennis die de maatschappelijke investering waard is, net omdat ze verondersteld wordt economisch rendement te gaan produceren. Een democratie heeft meer nodig. Ze heeft een gezonde dosis humanisme nodig, inzicht in maatschappelijke processen en politiek. Wanneer mensen de complexiteit van de samenleving en de noodzaak van alle tegenmachten niet meer beseffen, wordt de democratie niet meer dan een blok aan het been.
Net nu moeten we werken aan een rationele cultuur. Een cultuur waar diepgang en complexiteit niet met ‘saai’ resoneren, maar met ‘uitdagend’ en ‘interessant’. We zien al vele decennia steeds meer navelstaarderij. De natie en vooral het eigen ik staan centraal. En dat terwijl de uitdagingen zich net op een hogere schaal situeren. Europa en de wereld zijn heus een stuk belangrijker dan Vlaanderen en de laatste nieuwe digitale mediahype. Het cultiveren van diepgang is echter maar mogelijk als ze uit die populariteitslogica losgetrokken wordt, als de intellectuele uitdaging zelf geherwaardeerd wordt, niet omdat ze meteen praktisch nut heeft, maar omdat we geloven dat ze op de lange termijn de gehele samenleving ten goede komt.
Hetzelfde geldt voor de politieke cultuur in ons land. Iedereen die naar Het Conclaaf keek, kon er niet naast kijken dat De Wever voor de andere politici een intellectuele en politieke reus leek te zijn. Wanneer De Wever zijn mond opendeed, keken de andere politici naar hem als leerlingen in een klas. Zelfs de ogen van Tom Van Grieken zochten steevast de goedkeuring van De Wever. Dat zegt helaas meer over het politieke veld dan over De Wever. Politiek hoort, naast vele andere zaken, een clash te zijn van ideologieën, een debat over de verbeelding van de wereld, niet louter zoals ze is, maar vooral zoals ze zou moeten zijn. Niet de details, de concrete beleidsmaatregelen of de hippe campagnes zijn hier van tel, maar de verre horizonten. Dit alles vereist echter dat die politici een sociologische verbeelding hebben die hen toelaat hun eigen politieke positie te begrijpen tegenover een lange geschiedenis, en tegenover verschillende machten en instituten. Vandaag lijkt de beste politicus niet degene die bouwt aan een betere wereld, maar degene met de beste mediacampagne. Er gaapt een enorme intellectuele leegte in de democratie.
Voor meer informatie en tickets voor de boekbespreking bezoek deze website.