Albina Fetahaj studeert aan de UGent. Met haar Belgische paspoort kan ze zonder visum 133 landen bezoeken, met haar Kosovaarse paspoort heeft ze in 108 landen een visum nodig (Foto: Epo).
Longread - Albina Fetahaj

Grenskolonialisme: (on)natuurlijke grenzen

In haar boek 'Grenskolonialisme' legt Albina Fetahaj het debat over migratie in een andere bedding. Grenzen, zo stelt ze, zijn meer dan droge lijnen op een dode kaart. Het zijn machtsmechanismen verweven met kapitalisme, kolonialisme en imperialisme. In de aanloop van de boekvoorstelling op woensdag 4 december in De Centrale in Gent publiceert DeWereldMorgen het eerste hoofdstuk van haar boek.

maandag 2 december 2024 18:04
Spread the love

 

Grenzen lijken zo natuurlijk als dag en nacht; ze definiëren gebieden door te bepalen waar de natiestaat begint en ein digt. We zijn geneigd ze te behandelen alsof ze er al altijd zijn geweest en altijd zullen blijven. Maar grenzen worden gecreëerd en gerecreëerd.
– Maya Goodfellow

 

In 2019 arresteerde de Russische politie een man in een bos nabij de grens met Finland. Hij had er een valse grenspost neergepoot. Tegen betaling leidde hij ‘tot migrant gemaakte mensen’ langs prikkeldraad en waarschuwingsborden met termen als ‘GRENSGEBIED’ en ‘STOP’. Maar ze waren niet echt. De borden en grenspalen had hij zorgvuldig neergezet om de illusie van een grensovergang te creëren. Hij lichtte hen op. Toen ze een meer naderden, haalde de oplichter zelfs een opblaasboot tevoorschijn, ‘voor het geval dat’. Ondanks het feit dat hij de mensen onderweg overtuigde dat ze op het punt stonden Finland – en daarmee de Europese Unie – te bereiken, wachtte achter deze schijnbare grens geen nieuw leven, geen Finland – slechts een nieuw stukje Rusland.

De politie kwam hen op het spoor. En cynisch genoeg nam de politie niet alleen de oplichter mee, maar samen met hem ook de vier tot migrant gemaakte mensen waarmee hij op pad was. En zo eindigde hun avond niet in Finland, maar in een Russische cel.

Het is verleidelijk om de daden van deze oplichter meteen te veroordelen. Dergelijke acties zouden velen onder ons als onrechtvaardig bestempelen. Van Rusland tot België, van Nederland tot de Verenigde Staten – in verschillende kranten verscheen een artikel over dit incident. Het leek een uitermate merkwaardig voorval. En toch is de actie van deze man niet zo bijzonder als je op het eerste gezicht zou denken. In hoeverre verschilt ze van wat staten doen? De man trok een lijn die voorheen niet bestond. Hij zette een controlepost op en overtuigde mensen er vervolgens van dat de (grens)lijn echt was en enige betekenis had – vergelijk baar met hoe natiestaten ons doen geloven dat landsgrenzen echt zijn.

Lijnen trekken en ze reëel bestaansrecht geven, staten doen dit al decennialang. Het verschil is natuurlijk dat wanneer een staat zo’n lijn trekt, we collectief meegaan in de aanname dat zij hier het recht toe hebben. Ondanks het feit dat deze ‘officiële’ landsgrenzen niet noodzakelijk minder gewelddadig zijn dan de grens van de oplichter, plaatsen we er zelden vraagtekens bij. We hebben het bestaan van grenzen zodanig genaturaliseerd dat ze een bijna vanzelfsprekend onderdeel van onze wereld vormen.

Soms is het eenvoudig en vormt een zee, rivier of bergketen de nationale grens. In andere gevallen moe(s)ten fysieke grenzen nog geconstrueerd worden. Op deze manier worden lijnen op geografische kaarten getransformeerd in tastbare muren en hekken.

Terwijl er in 1989 wereldwijd slechts twaalf dergelijke muren bestonden, gaat het vandaag om 74 grensmuren. Deze grenzen lopen door water, over bergen en door de woestijn. Ze verdelen landschappen, bossen, ecosystemen en naburige gemeenschappen die in de praktijk nooit eerder verdeeld waren. Maar hoe natuurlijk ze ook lijken, hun bestaan vloeit slechts voort ‘uit het feit dat mensen ze als zodanig representeren’, zoals Alex Sager benadrukt. Virussen noch klimaat verandering kennen, erkennen, accepteren of respecteren territoriale grenzen. Alleen mensen onderwerpen zichzelf aan het idee dat ze noodzakelijk zijn.

Over de grens

Maar wat is een ‘grens’ eigenlijk? Het lijkt een overbodige en nutteloze vraag. We kennen de ‘grens’, toch? Grijp je naar woordenboeken, dan bevestigen ze doorgaans onze algemene notie van de ‘grens’.

Zowel de Engelstalige Cambridge Dictionary als de Nederlandstalige Van Dale, definiëren grenzen in staatkundige termen. Het gaat om artificiële lijnen die territoria omranden. Grenzen bakenen af en scheiden gebieden van elkaar. Ze bepalen waar de ene staat eindigt en de andere begint. Dat is hoe we grenzen meestal benaderen, als lijnen op kaarten.

Maar is het echt zo simpel? Voor de Franse filosoof Étienne Balibar alvast niet. Ruim twintig jaar geleden, in 2002, ging de Franse filosoof in een essay op zoek naar de ware betekenis van een ‘grens’. Hoewel de titel van zijn essay What is a border? de indruk wekt dat je bij Balibar aan het juiste adres bent voor een duidelijke definitie, blijkt het tegendeel het geval te zijn. Balibar weigert zelfs de vraag als zodanig te beantwoorden. Hij begint zijn essay met de vaststelling dat het een verraderlijke en zelfs absurde vraag is. De grens is onmogelijk te definiëren.

Wanneer we denken aan grenzen, denken we bijna automatisch aan de fysieke muren. Maar om effectief te zijn – in het reguleren van menselijke mobiliteit – krijgen ze bijstand van papieren grenzen in de vorm van paspoorten en visa. Verschillende lichamen verhouden zich namelijk op een ver schillende manier tot de ‘grens’. Een specifieke grens oversteken is niet hetzelfde als een andere grens oversteken. En een specifieke grens oversteken met een bepaald paspoort verschilt dan weer van een grens oversteken met een ander paspoort, een vals paspoort of zonder paspoort.

De website van de Passport Index is verhelderend. De Passport Index geeft je een idee hoe je paspoort beïnvloedt welke landsgrenzen je op een reguliere manier over kunt en welke niet. Wanneer je de website bezoekt, verwelkomen ze je met de slagzin: Explore the world of passports.

Je kan er inderdaad ‘de wereld van paspoorten’ verkennen. Je kan paspoorten bekijken, vergelijken, rangschikken en er vervolgens achter komen waarom academici zoals Henk van Houtum spreken van een systeem van ‘globale apartheid’. Een term waarmee hij duidelijk maakt hoe ongelijk de toe gang tot mobiliteit wereldwijd verdeeld is.

Zelf ben ik houder van twee paspoorten. Mijn Kosovaars paspoort is het grootste deel van mijn leven eerder een symbolisch document geweest. Het bood mij amper reële reis mogelijkheden.

Hoewel de ‘waardekloof’ tussen mijn Kosovaars en Belgisch paspoort nog steeds groot is, is ze afgelopen jaar toch al een stuk gedicht. Toen iedereen nieuwjaar vierde, hadden de Kosovaren nog iets extra’s te vieren: vanaf 1 januari 2024 zouden Kosovaren namelijk ook de luchthaven aan de binnenkant leren kennen – om richting de Europese Unie te vertrekken. Terwijl ik vorig jaar in mijn masterscriptie (waar dit boek op gebaseerd is) nog schreef dat een Kosovaarse paspoorthouder een visum nodig heeft om naar 142 landen te reizen, is dit cijfer intussen gedaald naar 108 landen.

Dit betekent dat Kosovaren vandaag visumvrij kunnen reizen naar 55 procent in plaats van naar 27 procent van de landen. De wereld lijkt al ietsjes ‘opener’. Toch verloopt het reizen met mijn Belgisch paspoort nog steeds een heel stuk vlotter. Ik kan 133 landen bereiken zonder dat ik me zelfs maar een seconde zorgen moet maken over een visum. Ruim 68 procent van de landen kan ik visumvrij bereiken. Het brengt België op een vierde – gedeelde – plaats op de wereldwijde ‘ranking’. Paspoorthouders van Syrië, Afghanistan en Irak bengelen dan weer helemaal onderaan. Het aantal landen waar zij naartoe kunnen reizen, is in dezelfde volgorde, negen, zeven en twaalf. Voor hen blijft de notie van een global village een louter virtuele realiteit.

De grens is dus duidelijk niet gemaakt om door iedereen op eenzelfde manier gebruikt en ervaren te worden. Dat sommige mensen subjecten en anderen objecten zijn van de globale orde is het gevolg van hoe de grens ‘functioneert als een wereldwijde apartheidsstructuur die de hele wereld in twee realiteiten verdeelt, waar ras en klasse samen twee naast elkaar bestaande en toch gescheiden ruimtes creëren waar de levenskwaliteit, infrastructuur, gezondheid en mobiliteit radicaal verschillen.’

Grenzen bestaan namelijk niet alleen om land af te bakenen (wat op zich al een extreem gewelddadige gebeurtenis is), maar ze scheiden ook mensen, en ze beschermen de privileges en macht van sommigen, terwijl ze anderen de toegang tot een menswaardig bestaan weigeren. Het zijn dus geen ‘neutrale’ entiteiten. In werkelijkheid zijn het gewelddadige en discriminerende mechanismen. Door hun verwevenheid met onder andere ras en klasse, maar evenzeer met gender en seksualiteit dicteren (papieren) grenzen welke lichamen zich in welke uithoeken van de wereld ‘thuis’ mogen voelen en waar niet.

Het wordt steeds duidelijker waarom Balibar weigert om de ‘grens’ te definiëren. Voor Balibar is geen enkele definitie voldoende accuraat om al deze verschillende grenservaringen te omvatten. Het is onmogelijk om aan de ‘grens’ een essentie toe te kennen die altijd en overal zou gelden, in alle fysieke en tijdgebonden omstandigheden. En, zo maakt Balibar duidelijk, elke ‘theoreticus die probeert te definiëren wat een grens is, loopt het gevaar in cirkels rond te draaien, omdat de voorstelling van de grens zelf de voorwaarde is voor elke definitie’.

De grens als werkwoord

Deze weigering om de ‘grens’ te definiëren, biedt ook een opportuniteit: namelijk complexiteit. Grenzen bestaan niet alleen via een militair apparaat aan de randen van natiestaten of op luchthavens. Grenzen zijn alledaags en overal. Voor Henk van Houtum functioneert de ‘grens’ dan ook eerder als een werkwoord dan als een zelfstandig naamwoord.

Grenzen doen niets anders dan begrenzen en ordenen; ze trekken inderdaad lijnen rond grondgebieden, maar ook rond groepen mensen. Ze creëren een ‘binnen’ en een ‘buiten’, maar produceren evenzeer een ‘wij’ versus ‘zij’. Het worden politieke en sociale instrumenten die voortdurend en afwisselend enerzijds ‘fixeren’ en anderzijds ‘vervagen’. Ze creëren nieuwe categorieën en plaatsen mensen in nieuwe machtsverhoudingen tot elkaar: ‘burgers’ versus ‘niet-burgers’, ‘vreemdelingen’ versus ‘staatsburgers’, ‘mensen met papieren’ ver sus ‘mensen zonder papieren’. Op die manier kennen grenzen verschillende lichamen een verschillende waarde toe, en bepalen ze welke lichamen als wegwerpbaar en uitbuitbaar beschouwd worden, en uiteindelijk als minder mens. We denken dat ieder mens telt, tot er een luxejacht zinkt en duikers er (terecht) alles aan doen om de doden te bergen. Maar we vergeten dat dezelfde zee inmiddels bekendstaat als massagraf van zwarte tot migrant gemaakte mensen.

Een gebied zoals de Middellandse Zee wordt vaak centraal gesteld wanneer we het hebben over migratie en grenzen, maar om de ‘grens’ in zijn volledigheid te vatten, moeten we de focus verleggen van de fysieke grens en grensgebieden naar de structuren waarbinnen nationale grenzen functioneren.

Het brengt me naar de titel van dit boek. Hoewel ik in het volgende hoofdstuk dieper inga op het concept ‘grenskolonialisme’, wil ik toch al even duidelijk maken dat grenzen noch natuurlijk noch neutraal zijn.

Grenzen zijn inderdaad bedoeld om menselijke mobiliteit te controleren en te reguleren. Tegelijkertijd kennen ze lichamen een verschillende waarde toe. En dit gebeurt niet zomaar, maar in functie van het creëren en reproduceren van bepaalde kapitalistische, raciale asymmetrische machtsrelaties die hun oorsprong vinden in het kolonialisme, imperialisme, slavernij, kapitaalaccumulatie en uitbuiting.

Grenzen zijn dus niet zomaar lijnen die verschijnen in een al opgedeelde wereld, maar grenzen construeren mee deze wereld. Ze bepalen mee de sociale en politieke verhoudingen in de wereld. Met andere woorden, grenzen hebben een wereldmakende functie. Ze zijn hyperzichtbaar en tegelijk onzichtbaar. Ze bepalen hoe mensen (kunnen of moeten) omgaan met partners, werkgevers, de politie en sociale instanties.

Dit betekent echter niet dat de grens een ongrijpbare structuur is die ergens boven onze hoofden zweeft. Luke de Noronha, die etnografisch onderzoek deed naar het deportatieregime in het Verenigd Koninkrijk, maakt duidelijk hoe we vandaag allemaal deel van het systeem zijn. Zo zijn we bijvoorbeeld allemaal grenswachters. Werkgevers, verhuurders, banken, docenten, leraren, verpleegkundigen en huis artsen, we zijn allemaal verplicht om ieders recht op toegang tot diensten en uiteindelijk op verblijf te controleren. Zonder er veel bij stil te staan houden we op die manier een gewelddadig, koloniaal systeem mee in stand.

Wiens crisis?

Ondanks het feit dat grenzen een ongelijkheid (re)produceren die haar oorsprong vindt in een gewelddadig verleden, is er van een koloniale erfenis in de meeste boeken, essays of onderzoeken rond migratie amper sprake. Bhambra bekritiseert dit. Er ontbreekt een historische contextualisering.

De globale grenskoloniale orde is al even in de maak, toch krijg je in Europa vaak de indruk dat alles begon in 2015, toen meer dan een miljoen mensen de oversteek richting het Europese continent maakten. Al snel spraken politici, journalisten en onderzoekers van een ‘vluchtelingencrisis’ of een ‘migratie crisis’ – afhankelijk van hoeveel sympathie ze voor de mensen onderweg hadden. Eigenlijk maakt het ook niet zoveel uit. Terwijl het ene narratief migratie als een ‘humanitaire crisis’ voorstelt en het andere migratie als ‘veiligheidscrisis’ benadert, blijft het in beide gevallen gaan om een crisis, een ‘uitzonderlijke situatie die ons overrompelt’. En dit terwijl het in werkelijkheid gaat het over mensen die hun gestolen welvaart achterna reizen en het geweld en de terreur ontvluchten van een systeem dat toelaat dat het kapitaal de grens overgaat, multinationals de bodem in het Globale Zuiden leegroven en de winsten naar het veilige Noorden door laten vloeien.

In plaats van deze koloniaal-kapitalistische orde waarbinnen migratie vorm krijgt mee in rekenschap te brengen, wordt de komst van niet-witte tot migrant gemaakte mensen gereduceerd tot een verstoring van de anders o-zo-vreedzame orde.

Een term als ‘crisis’ is dan ook geen objectieve of neutrale beschrijving van de situatie. Het is een politieke interventie die een politieke realiteit mee vormgeeft die het enkel beweert te beschrijven. Dit maakt het doorvoeren van een reeks uitzonderlijke maatregelen mogelijk die in ‘niet-crisis tijden’ onverteerbaar zouden zijn voor zogenaamde liberale democratische samenlevingen.

Kijk maar naar wat er zich vandaag bij onze noorderburen afspeelt. De nieuwe Nederlandse regering kondigt een ‘asiel crisis’ aan, in de hoop de noodwet te kunnen activeren. Was het niet onwettig dan had het rechtse kabinet wellicht geen probleem gehad met het buitenspel zetten van het parlement en op die manier af te wijken van de Vreemdelingenwet (die vluchtelingen beschermt). Een noodwet is bedoeld voor urgente gebeurtenissen zoals een natuurramp of oorlog, niet voor falend beleid en een tekort aan opvangplaatsen die ze zelf heeft gecreëerd.

Het is veelzeggend dat Europa net in deze crisistijd een record aantal grenzen optrok. De ‘crisis’ sloeg dan ook nooit op de mensen die onderweg waren, maar betrof Europa zelf. Het ging om een crisis voor Europa. Europa beschouwde zich slachtoffer en zocht naar antwoorden in het bouwen van muren.

Harsha Walia hekelt deze dynamiek: tot migrant gemaakte mensen worden afgeschilderd ‘als de oorzaak van een ingebeelde crisis aan de grens, terwijl massamigratie in feite de uitkomst is van de werkelijke crisis van kapitalisme, verovering en klimaatverandering.’ De realiteit dat er wereldwijd minstens 103 miljoen mensen gedwongen zijn om hun huis te verlaten is het gevolg van de al langer bestaande gewelddadige wereldorde. Een wereldorde waarin mensen uit het Globale Zuiden onevenredig zwaar worden getroffen door klimaatverandering, oorlog, gedwongen schulden en uit putting van grondstoffen. Als we dan toch over een ‘crisis’ willen spreken, laat het ons dan hebben over een ontheemdingscrisis, zo benadrukt Walia.

Migratie is dus geen probleem dat zich over grenzen heen voltrekt, maar een probleem van grenzen. Nicholas de Genova verwoordt het treffend: ‘[A]ls er geen grenzen bestonden, zouden er geen migranten zijn – alleen mobiliteit.’

Migratie krijgt slechts betekenis in relatie tot de grens, de staat en eigendom. Van zodra je de planeet opvat als een ruimte waar alles en iedereen ondergeschikt wordt aan een economisch-koloniale logica wordt elke beweging die deze logica niet onderschrijft een probleem.

Van Ostaijen legt bijvoorbeeld uit hoe het concept ‘mobiliteit’ voorbehouden is voor gewenste grensovergangen – lees: grensovergangen van witte mensen uit de hogere klasse en uit rijke landen. Zij associëren de ‘grens’ vooral met een kort ongemak van bagagescanners en lange paspoortcontroles waarvoor ze, onderweg naar hun vakantiebestemming, halt moeten houden. De grens wordt voor hen een zoveelste symbolische bevestiging van hun ‘overschot aan rechten’. Als de verplaatsing problematisch en ongewenst is, grijpen politici en analisten zonder veel aarzelen naar het woord ‘migratie’. In dit laatste geval hebben ze het doorgaans over geracialiseerde lichamen uit het Globale Zuiden. Deze reizigers krijgen het gevoel dat nationale grenzen extreem belangrijk zijn en moeilijk over te steken. Voor hen is de grens alomtegenwoordig. Hun mobiliteitsmogelijkheden zijn dan ook enorm beperkt. ‘In die zin’, schrijft de Nederlandse hoogleraar migratierecht Thomas Spijkerboer, ‘is migratie het vervelende broertje of zusje van mobiliteit.’ Maar meer dan simpelweg ‘vervelend’, wordt migratie het ‘problematische’ en ‘oncontroleerbare’ broertje of zusje. De manier waarop we over (on)gewenste mobiliteit spreken heeft gevolgen. Woorden doen er dus wel degelijk toe.

Over taal

‘Wanneer je je samenleving wilt snappen, dan is het meest gevoelige instrument daarvoor de taal.’ Met deze woorden vatte wijlen professor Jan Blommaert zijn online masterclass over taal, ongelijkheid en macht aan. Blommaert nam ons mee in zijn visie op taal als ‘de architectuur van de samenleving’, maar ook als ‘de architectuur van hoe we de samenleving zien’: de woorden die we gebruiken construeren het kader waarmee we in de wereld navigeren. Woorden hebben macht. Het zijn geen neutrale entiteiten die ergens buiten de huidige samenleving bestaan en zich vervolgens een weg naar binnen banen. Woorden, zo stelt ook de feministische denker en onderzoekster Sara Ahmed heel duidelijk, bestaan ‘in de wereld waarin wij zijn’. Ze bepalen niet alleen hoe we de wereld begrijpen, maar ook hoe we ons verhouden tot elkaar, het heden én het verleden.

En net zoals de wereld nooit stopt met draaien en steeds evolueert, zo gaat het ook met ons taalgebruik. Over de jaren heen verdwijnen sommige woorden en komen er nieuwe bij, soms louter ter vervanging. We spreken doorgaans niet meer van ‘blank’, maar van ‘wit’. Een ‘gastarbeider’ werd een ‘immigrant’, om later een ‘allochtoon’ genoemd te worden. Dat ons woordgebruik ‘meegaat met zijn tijd’ is een wenselijke evolutie die we enkel kunnen toejuichen. Alleen sluimert er ook een gevaar in het louter inwisselen van problematische concepten met nieuwe en ‘zachtere’ termen die voor even gespaard blijven van enige negatieve connotatie. We kunnen onszelf op de borst kloppen en geloven dat we er de wereld mee veranderen, terwijl onze kaders in realiteit nog steeds van het raciale denken doordrongen zijn, aldus Sibo Kanobana, docent culturele en postkoloniale studies aan Open Universiteit Nederland. Kanobana benadrukt dat het louter afschaffen van een woord niet automatisch leidt tot het verdwijnen van de raciale categorisering. In plaats van het categoriseren in vraag te stellen, houden we ons bezig met het zoeken naar nieuwe ‘exactere’ termen, die de raciale of zelfs racistische connotaties kunnen verzachten, maar in de realiteit nooit beëindigen. En zo veranderen bestaande machtsstructuren nooit.

De woorden die we gebruiken zijn dus nooit waardeneutraal, hoe graag we dat ook zouden willen. Woorden zijn onlosmakelijk verbonden met macht. Helaas staan we zelden stil bij deze verwevenheid, waardoor we soms woorden gebruiken die de machtsdynamiek en de ongelijkheid (re)produceren. Het is pas wanneer je actief bepaalde termen in vraag stelt dat je beseft hoe gewelddadig ze zijn.

Lange tijd werd het concept ‘slaaf’ gebruikt in de context van de trans-Atlantische slavernij. Dit concept impliceert dat een persoon in zijn kern een ‘slaaf’ is, het bezit van een ‘slaveneigenaar’. Maar het is geen objectieve categorie. We mogen de politieke en sociale context waarbinnen ‘slaven’ bestonden niet vergeten. Mensen werden namelijk door de gewelddadige acties van anderen tot slaaf gemaakt. Om te benadrukken dat de onderwerping van miljoenen Afrikaanse mensen een daad van macht en ontmenselijking was, gebruiken academici, activisten en schrijvers vandaag dan ook liever de term ‘tot slaaf gemaakt’ in plaats van ‘slaaf’. Deze koloniale geschiedenis kunnen we niet veranderen. Maar we hebben wel de verantwoordelijkheid om dit verleden onder ogen te zien, en de mensen die het hebben meegemaakt niet louter als objecten en handelswaar te beschouwen. Een term als ‘tot slaaf gemaakt’ stelt hun menselijkheid voorop in plaats van hun conditie.

We hebben nog een lange weg te gaan, maar stilletjes aan slagen we er steeds beter in om ons verleden en het woordgebruik uit het verleden kritisch te evalueren. Dezelfde oefening met betrekking tot het hedendaagse taalgebruik is vaak lastiger. Het is opvallend hoe weinig – zelfs binnen de academische literatuur – algemene concepten fundamenteel in vraag worden gesteld. Vaak nemen we concepten en categorieën over die men ons voorschotelt (zoals ‘de migrant’, ‘de vluchteling’, ‘de illegaal’), zonder stil te staan bij de gewelddadige implicaties ervan.

Misschien is het je al opgevallen. En wellicht vond je het vervelend, warrig of onduidelijk, maar in dit essay gebruik ik de term ‘tot migrant gemaakte mensen’. Het is een term die ik ontleen aan professor Koen Bogaert, die het introduceerde in zijn boek In het spoor van Fanon: Orde, wanorde, dekolonisering (2023).

Naar analogie met de term ‘tot slaaf gemaakte mensen’, en door dezelfde redenering toe te passen op migratie, spreekt Koen Bogaert over ‘tot migrant gemaakte mensen’. Het is een weigering om gewelddadige categorieën die men ons voorschotelt zomaar over te nemen en te reproduceren alsof ze een ‘neutraal gegeven’ zijn. Migratie moeten we begrijpen als een gevolg van aanhoudende sociale, politieke en economische omstandigheden die een koloniaal-kapitalistische orde blijven dienen.

Het komt wellicht onhandig, te letterlijk en omslachtig over, maar de betekenis ervan lijkt me accurater en het gebruik noodzakelijk. Zoals eerder gezegd: de woorden die we gebruiken vormen een essentieel onderdeel van hoe we in deze wereld navigeren. En als dit woordgebruik ten koste gaat van de vlotheid van de tekst, betekent het ook dat wanneer je de tekst leest, je voortdurend gedwongen wordt om – zoals Bogaert ook duidelijk maakt – te reflecteren over het gewelddadige proces dat aan deze categorisering voorafgaat.

In plaats van een nieuw ‘zachter’ concept te introduceren om het oude te vervangen, dient dit concept eerder als heroriëntatie. Het geeft een andere kijk op hetzelfde fenomeen in de hoop de raciale machtsverhoudingen niet alleen meer zichtbaar en tastbaar te maken, maar ze ook te helpen ontmantelen. Misschien moeten we zelf, om vastgeroeste ideeën over migratie onderuit te halen, ook de concepten en categorieën bevragen die we al die tijd hebben genormaliseerd. En op deze manier een tegenwicht bieden aan de hegemonie van het grenskolonialisme – dat zich diep in onze hoofden en ons taalgebruik heeft genesteld.

Het ondenkbare denkbaar maken

In 2009, ruim vijftien jaar geleden, publiceerden Nandita Sharma, Bridget Anderson en Cynthia Wright een uitermate boeiend artikel, met een – op het eerste gezicht – provocerende titel: ‘Why no borders?’ Een vraag die bijna te utopisch en te radicaal klinkt om zelfs maar serieus te nemen. De suggestie om grenzen af te schaffen is dan ook geen voorstel om de Schengenzone te globaliseren en mobiliteit te democratiseren (hoewel dit een belangrijke stap richting een grenzeloze wereld vormt). Het is existentiëler. Deze vraag serieus nemen, betekent namelijk dat we ‘iets’ in vraag moeten stellen waar niet aan getwijfeld mag worden. Het ‘iets’ verwijst naar alles, naar de gehele globale orde en haar structuren. Dit betekent dat we onszelf, elkaar, en de wereld om ons heen in vraag moeten stellen.

Het ‘normale’ in vraag stellen is niet eenvoudig. We zitten zodanig gevangen in een bepaald grenskoloniaal paradigma dat we er ons nauwelijks een uitweg bij kunnen inbeelden. Ook ik geloofde lang dat er geen andere wereldorde mogelijk was. Opgroeien in een maatschappij die haar eigen gewelddadige politieke structuren voorstelt als universele waarheden tast ieders verbeelding aan. In de meeste boeken die ik aangereikt kreeg over migratie, was het idee van ‘een wereld zonder grenzen’ nergens te bespeuren. Deze schrijfsels kwamen vaak niet verder dan wat morrelen in de marge. De kritieken sloegen vaak op het grensbeleid, maar zelden op grenzen an sich. En telkens een nieuw boek verschijnt, lijkt het wel alsof we nieuwe kennis verwerven, terwijl we in realiteit niets anders doen dan een onzichtbaar gemaakt paradigma versterken. Lola Olufemi, een zwarte feministe en schrijfster, schrijft geïrriteerd over deze gecreëerde informatie-illusie:

‘Wat een wrede truc om te beweren, “kennis is binnen handbereik, je kunt nu meer weten dan ooit!” [M]aar je besteedt al je tijd (elke inspanning) om uit een paradigma proberen te breken dat je niet eens kunt zien.’

Gevangen zitten in een bepaald – vaak onzichtbaar – paradigma, laat je bijna geloven dat er geen andere perspectieven of ideeën bestaan. Je krijgt het gevoel geen keuze te hebben dan je neer te leggen bij de huidige structuren; dan binnen deze structuren naar oplossingen te zoeken. Het werkt verlammend. Het was pas wanneer ik stuitte op deze andere, dekoloniale perspectieven dat ik me bewust werd van hun bestaan en aanwezigheid; maar ook van hun afwezigheid binnen het dominante kader. Doorheen de geschiedenis hebben mensen (vaak onderdrukte groepen) altijd counter narratives ontwikkeld en meegedacht over de toekomst van de wereld. Ze hebben met andere woorden continu de grenzen van wat ‘denkbaar’ is binnen de dominante structuren uitgedaagd en op die manier steeds pogingen ondernomen om ‘het ondenkbare’ denkbaar te maken.

Het ‘ondenkbare’ is een term die de Haïtiaanse antropoloog Michel-Rolph Trouillot introduceerde in zijn boek Silencing the Past: Power and the Production of History (1995). Het ondenkbare is ‘datgene wat men zich binnen het scala van mogelijke alternatieven niet kan voorstellen, datgene wat alle antwoorden ondermijnt omdat het de voorwaarden waaronder de vragen zijn gesteld tart’.

Hiermee verwees Trouillot naar de Haïtiaanse Revolutie (1791-1804) die zich voltrok op het kleine eiland Saint-Domingue en uitmondde in een onafhankelijk Haïti. Hoewel de Haïtiaanse Revolutie zich in hetzelfde tijdsgewricht als de Amerikaanse (1765-1791) en de Franse Revolutie (1789-1799) voltrok, zijn we deze revolutionaire geschiedenis collectief vergeten. Meer zelfs: we hebben haar haast nooit erkend als revolutie. Op het moment dat de toenmalige zwarte tot slaaf gemaakten zich op het eiland niet langer neerlegden bij hun gevangenschap en uitbuiting op de plantages, en massaal in opstand kwamen tegen hun Franse overheersers, weigerden wereldnaties het gebeuren als een revolutie te (h)erkennen. Dit was niet alleen het geval voor en tijdens de revolutie, maar ook nadat de tot slaaf gemaakte bevolking van Saint-Domingue in verzet was gekomen, zelfbeschikking bereikte, de onafhankelijkheid uitriep en als eerste staat slavernij officieel verbood. Zelfs de meest radicale groeperingen in het revolutionaire Frankrijk hielden een ‘slavenrevolutie’ niet voor mogelijk. ‘Ze konden’, zo schrijft Trouillot, ‘het nieuws alleen lezen met hun kant-en-klare categorieën, en deze categorieën waren onverenigbaar met het idee van een slavenrevolutie’. Men zat met andere woorden gevangen in een dominant koloniaal denkkader dat de interpretatie over wat er zich op het eiland afspeelde sterk vertroebelde.

Vandaag vervullen grenzen een vergelijkbare rol als het instituut van de slavernij tijdens de plantage-economie. In beide gevallen lijkt hun bestaan en aanwezigheid onbetwistbaar. De slavernij afschaffen was lang ondenkbaar – zelfs nadat de revolutionaire slaafgemaakten de afschaffing realiseerden. Hetzelfde kan gezegd worden over grenzen.

In plaats van afgegrensde natiestaten als horizon van onze politieke verbeelding te accepteren, moeten we voorbij de huidige epistemologische kaders durven kijken. Het volstaat niet om verontwaardigd te blijven wachten tot een andere, rechtvaardigere wereld zich aanbiedt. De koloniale geschiedenis leert ons immers dat de macht pas macht afgeeft wanneer ze daartoe gedwongen wordt.

Waarom dit boek?

Het is misschien niet verwonderlijk dat ik grenzen nooit helemaal heb aanvaard. Ik verkeerde namelijk niet in de luxe-situatie om verhalen over migratie en vluchtelingen via de media of op de schoolbanken te ontdekken. De vluchteling zat aan de ontbijttafel en de migrant stopte me in bed. Ik moet een jaar of zes geweest zijn toen we onze ‘papieren’ kregen. Ik zat in het eerste leerjaar. De zomervakantie was net begonnen toen wij het vliegtuig namen richting een ‘thuis’ die ik enkel kende uit de vele verhalen van mijn ouders. Het was de eerste keer dat mijn ouders terugkeerden naar het Kosovaarse dorp dat ze eind vorige eeuw hadden moeten ontvluchten. Deze keer via legale weg. De afstand tussen Kosovo en België leek wellicht een heel stuk korter wanneer je die in een relatief comfortabel vliegtuig kan overbruggen in plaats van in de schaduw van het grenskoloniale regime. Zoals zovelen vertrouwden ze een ‘smokkelaar’ met het meest waardevolle dat ze hadden: hun eigen leven, dat van hun eenjarige dochter en hun ongeboren dochter (ik).

Zes jaar en een slopende asielprocedure later stonden grenzen niet meer gelijk aan een leven-of-doodervaring. De documenten die mijn vader bij elke paspoortcontrole een voor een uit zijn mapje haalde en vervolgens tot vervelens toe wel zéér zorgvuldig weer opborg, bleken hier verandering in te brengen.

Toen wij aan het einde van de zomervakantie terugreisden naar België, bleef mijn familie echter achter: de globale apartheid in werking. Ik leerde hoe deze documenten mij voordelen gaven die anderen niet hadden. Elke zomer gingen we terug en pas toen onze verblijfsvergunning nog wat jaren en procedures later een écht Belgisch paspoort werd, konden we opgelucht ademhalen omdat we nu een ‘goed’ paspoort hadden.

Maar wanneer je in het bezit bent van een ‘goed’ paspoort is de verleiding groot om vooral niet te veel in vraag te stellen. Geniet van je verworvenheden. Maar wat is jouw inclusie waard binnen een systeem dat gestoeld is op de exclusie van anderen?

Vandaag is ons hele gezin in het bezit van een ‘Belgisch’ en dus van een ‘goed’ paspoort, en we bezitten allemaal eveneens een Kosovaars paspoort. Maar vraag je naar ons geboorteland, dan kom je er snel achter dat officieel niemand in Kosovo geboren werd. In mijn geval is het heel duidelijk, ik werd in België geboren. Dit geldt ook voor mijn jongste zus en broer. Voor mijn ouders en oudste zus ligt dat anders. Zij werden in dorpen geboren die vandaag onder de Kosovaarse vlag vallen. Hun paspoorten vertellen echter een ander verhaal. Het huis waarin mijn zus haar eerste levensmaanden doorbracht was ook het huis waar mijn vader is opgegroeid. Desondanks is ‘Servië en Montenegro’ haar geboorteland en ‘Joegoslavië’ dat van mijn ouders. Soms hoef je geen fysieke grens over te steken – soms lopen grenzen dwars door je familiegeschiedenis heen.

Wanneer mij vragen werden gesteld over mijn aanwezigheid in België, verdedigde ik me vaak door te benadrukken dat ik hier geboren ben. Als dat geen bevredigend antwoord bood, voegde ik er snel aan toe dat mijn ouders een oorlog en etnische zuivering hebben moeten ontvluchten; alsof dit telt als verzachtende omstandigheid. Alsof oorlog ontvluchten mensen tot legitieme ‘slachtoffers’ maakt van het grensgeweld waar ze vervolgens mee geconfronteerd worden en jaren in gevangen zullen zitten. Alsof het asielbeleid een ‘gunst’ is eerder dan een koloniaal product.

Als ik hier ‘mag’ zijn omdat ik het kind van vluchtelingen ben, impliceert dit dan dat iedereen die niet een oorlog of geweld ontvlucht geen recht op mobiliteit heeft? Sommigen willen niets ontvluchten, maar hebben simpelweg dromen die verder reiken dan de nationale grens. En is dit dan zo fout? Waarom zouden de dromen van tot migrant gemaakte mensen moeten stoppen waar die van anderen beginnen? Waarom zouden zaken zoals ‘je veilig over deze aardbol bewegen’ – dat voor velen als vanzelfsprekend wordt geacht – voor anderen een luxe moeten zijn?

Lang dacht ik dat deze verschillende ervaringen met de grens los van elkaar bestonden. Het ging dan ook om verschillende grenzen. Maar het wordt steeds duidelijker dat er niet zoiets bestaat als een ‘lokale’ grens. Grenzen zijn in onze moderne geschiedenis nooit te reduceren tot een simpel conflict of lokale geschiedenis. Hoewel het geweld dat ze produceren op verschillende manieren tot uiting komt, staat het nooit op zichzelf. Grenzen zijn namelijk steeds ingebed in een mondiaal systeem van natiestaten waar dezelfde koloniaal-kapitalistische logica van het ‘toe-eigenen’ van land aan voorafgaat. Ze creëren steeds een ‘binnen’ en een ‘buiten’, bepalen wie recht op bestaan heeft binnen een specifieke ruimte en wie niet, wie verdreven moet worden of gewoon nooit binnen mag. En zoals Harsha Walia uitlegt: ‘het is pas wanneer je de wereld om je heen begint te begrijpen, dat die individuele ervaringen betekenis krijgen, in een continuüm van geweld. Dan kun je de schaamte en het schuldgevoel erover van je afschudden.’

Binnen de heersende denkkaders is het inderdaad waanzinnig om het idee over een ‘grenzeloze wereld’ zelfs maar te opperen. Maar wanneer we ons buiten de contouren van wat ‘denkbaar’ en ‘haalbaar’ is begeven, wordt het mogelijk om de ‘toekomst heruit te vinden’, zoals Thomas Sankara ooit opperde. De kans dat grenzen, in al hun dimensies, snel zullen verdwijnen, mag dan misschien wel klein lijken, toch blijft het onze morele plicht om de vele wegen die hiertoe kunnen leiden te verkennen. Althans willen we bijdragen aan het veranderen van deze wereldorde in al zijn onaanvaardbare, intolerante aspecten.

Een geen-grenzenpolitiek omarmen blijft inderdaad utopisch. Maar als we deze utopische dromen niet hebben, hoe weten we dan waar we naar streven? De Amerikaanse historicus en academicus Robin D.G. Kelley benadrukt het belang van utopische visies, of, zoals hij ze noemt, ‘vrijheidsdromen’. Zo schrijft hij: ‘zonder nieuwe visies weten we niet wat we moeten bouwen, alleen wat we moeten afbreken.’ En dit is waar een geen-grenzenpolitiek om gaat.

Dus in plaats van meteen een antwoord te willen geven op de vraag ‘Waarom geen grenzen?’, is deze vraag – en dit boek – bedoeld als een uitnodiging. Lees dit boek daarom als een uitnodiging om na te denken over hoe grenzen functioneren in onze wereld, wiens belangen ze dienen en, bovendien, hoe we kunnen bijdragen aan het herdenken en herbouwen van onze wereld(orde) zodat we ooit in een radicaal andere wereld terechtkomen waarin grenzen simpelweg bizar en ondenkbaar zijn.

Terwijl het lichaam van tot migrant gemaakte mensen tot strijdtoneel wordt omgevormd, is het serieus nemen van deze oproep voor een andere, grenzeloze wereld het minste wat wij kunnen doen.

Bestel het boek hier.

 

 

Albina Fetahaj studeert aan de UGent. Met haar Belgische paspoort kan ze zonder visum 133 landen bezoeken, met haar Kosovaarse paspoort heeft ze in 108 landen een visum nodig.

Bezoek de website van De Centrale voor meer informatie over de boekbespreking. 

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!