Het ligt voor de hand dat een vermindering van de belastingen op je brutoloon, je nettoloon doet stijgen. Die belastingvermindering financiert men door andere belastingen te verhogen, BTW bijvoorbeeld of door besparingen bij openbare diensten en sociale zekerheid. Eigenlijk betekent dit dat je zelf de verhoging van je nettoloon financiert. Een nuloperatie dus.
Een andere mogelijkheid is het verlagen van de sociale bijdragen. Die bestaan uit twee componenten: een werknemersbijdrage en een werkgeversbijdrage. Laat ons vertrekken van de totale som die een werkgever op tafel moet leggen om een werknemer in dienst te nemen.
Totale loonkost voor de werkgever is het totale loon van de werknemer
Wat voor de ondernemer een kost is, is voor de werknemer een inkomen. De som bestaat uit vier delen: het nettoloon, de bedrijfsvoorheffing, de werknemersbijdrage aan de sociale zekerheid en de ‘werkgeversbijdrage’. De eerste drie delen vormen samen het brutoloon.
Wat de werkgever doet, is de werknemers- en werkgeversbijdrage doorstorten aan de sociale zekerheid. Ook de fiscus krijgt zijn deel: de werkgever stort maandelijks een bedrijfsvoorheffing , een voorschot, op de loonbelastingen die een werknemer jaarlijks moet betalen. Wat overblijft is het nettoloon.
Hoe het allemaal begon
Voor het ontstaan van de sociale zekerheid, moeten we ver terug naar de 19e eeuw. De eerste vergoedingen bij ziekte of ongeval werden in ons land door de werkgevers betaald aan de werknemers van hun eigen bedrijf: de zogenaamde fabriekskassen. De arbeiders hadden geen enkele inspraak in het beheer ervan. Als je aan de deur werd gezet, verloor je alle aanspraken op ziekengeld.
Na de Eerste Wereldoorlog vervingen de werkgevers hun fabriekskassen door beroepsmutualiteiten gefinancierd door de werkgevers van de sector. Deze bescherming op initiatief van de werkgevers, kwam er niet uit liefdadigheid.
Het had tot doel de sociale wantoestanden door veel te lage lonen en ongezonde arbeidsvoorwaarden wat te verzachten om de noodzakelijke arbeidskracht te blijven verzekeren. Wat ze deden was hun loonkost een beetje verhogen, maar ze gaven dit niet rechtstreeks aan de arbeiders.
Het had ook nog een ander doel. Door het nettoloon zo laag mogelijk te houden, hadden de arbeiders niet de financiële middelen om zich te organiseren in vakbonden en mutualiteiten. De patroons probeerden eigen werkloosheidskassen op te richten tegen de groeiende invloed van de socialistische en christelijke mutualiteiten en vakbonden. De sociale strijd besliste er anders over.
De ‘werkgeversbijdrage’ heeft het grootste aandeel in de sociale zekerheid, die afbouwen betekent het ondermijnen van het hele stelsel
Ondanks het risico op vervolging en broodroof, stichtten moedige werkende mensen de eerste hulpkassen. Het waren de voorlopers van de mutualiteiten die zorgden voor een collectieve bescherming tegen ziekte en ongevallen. Uit de hulpkassen groeiden ook de weerstandskassen voor stakingen, de kiemen van de vakbonden.
Onder druk van opstanden keurde de Belgische regering een reeks sociale wetten goed, waaronder die van 1894, die de werking van de ziekenfondsen onttrok aan de patronale inmenging en die de strenge staatscontrole van 1851 versoepelde. Van dan af volgden de wetten die de sociale bescherming regelden elkaar op, met het ritme van de sociale strijd.
1903: verplichte verzekering voor arbeidsongevallen
1907: staatssubsidies voor werkloosheidskassen
1924: verplichte pensioenverzekering voor arbeiders
1930: verplichte kinderbijslag in de privésectoren
1936: minimumloon en één week betaald verlof.
Dat laatste na een grote algemene staking.
Sociaal pact
Om de huidige financiering van de sociale zekerheid te begrijpen, moeten we terug naar het sociaal pact van 28 december 1944. Werkgevers en vakbonden kwamen na de Tweede Wereldoorlog tot een ontwerp van ‘Overeenkomst tot Solidariteit’. Hoewel in 1940 in patronale kringen het verdwijnen van de vakbonden nog werd bejubeld, was het de angst voor een volksopstand die hen eind ’44 het bestaan van de vakbonden deed aanvaarden.
Het communisme had in de antifascistische weerstand immers enorm prestige verworven onder de werkende bevolking. De Sovjet-Unie had veruit de grootste offers gebracht in de Tweede Wereldoorlog. In 1943 had het Rode Leger de Nazi’s teruggedrongen en de beslissende slagen toegebracht aan het Hitlerregime.
Voor het patronaat, dat zag dat het Hitlerregime geen kans meer maakte maar ruim had meegewerkt met de bezetter, stonden enorme belangen op het spel. Geïnspireerd door het oprukkende socialisme in Oost-Europa, werd ook in ons land voorgesteld om sectoren te nationaliseren. Vanuit dit perspectief – de strijd tussen behoud van het kapitalisme of de overgang naar socialisme – hebben de Belgische patronale organisaties in de laatste Oorlogswinter van 1944 grote toegevingen gedaan.
Ze gingen ermee akkoord een stelsel van sociale zekerheid in het leven te roepen. De Belgische Socialistische Partij en de vakbondsleiders van toen kozen voor de weg van gereguleerd kapitalisme, met overleg tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties. Dit zou vooruitgang en sociale vrede brengen. De sociale zekerheid was voor de patroons een toegeving om erger te voorkomen.
Rudy De Leeuw, voormalig voorzitter van het ABVV schrijft over het Sociaal Pact in zijn boek ‘Ongelijk spel’ het volgende: ‘Het Sociaal Pact was niet perfect. Als socialisten en zeker als socialistische vakbond moesten we ideologische toegevingen doen. We hebben in een toenadering tussen arbeiders en werkgevers het gezag van de werkgevers aanvaard en de strijd tegen het kapitalisme afgezwakt.’[1]
Wat werd er precies afgesproken in dat sociaal pact?
De sociale zekerheid is niet alleen een kwestie van centen, maar ook van macht. Zowel de vakbonden als de patronale organisaties stonden erop de sociale zekerheid te beheren. Het is om deze reden dat de sociale bijdragen opgesplitst werden in een ‘werkgeversbijdrage’ en een ‘werknemersbijdrage’: het rechtvaardigde voor beide groepen het beheer van de sociale zekerheid.
De sociale zekerheid was voor de patroons een toegeving om erger te voorkomen
En zoals het nu stilaan duidelijk wordt, is net als de werknemersbijdrage ook de ‘werkgeversbijdrage’ een deel van het loon dat je toekomt. Beide sociale bijdragen vormen samen het uitgestelde loon dat terechtkomt in de sociale zekerheidskas. Bij ziekte, werkloosheid of bij pensionering wordt het vervangingsinkomen daaruit betaald. Ook de belastingen op je brutoloon zijn een vorm van uitgesteld loon want je krijgt er onderwijs mee, je gebruikt de wegeninfrastructuur, enzovoort.
Dit standpunt leefde ook tijdens de besprekingen van het Sociaal Pact. In een analyse gaf de toenmalige voorzitter van het ACV, August Cool, toe “dat hij zelf zo ver zou gaan te vragen dat het beheer van de sociale zekerheid uitsluitend aan de werknemers zou worden toevertrouwd vermits zij alleen er belang bij hebben en ook zij alleen betalen”.
Een nota van de christelijke mutualiteiten was nog duidelijker: “We begrijpen niet welke argumenten de patronale organisaties zouden kunnen aanvoeren om hun bemoeiingen te rechtvaardigen in de manier waarop de arbeiders de vrucht van hun arbeid besteden.”[2]
De ‘werkgeversbijdrage’ heeft het grootste aandeel in de financiering van de sociale zekerheid. Die afbouwen betekent het ondermijnen van het hele stelsel. Die afbouw is nochtans al even bezig en werkgevers en politici willen vandaag daarmee verder gaan. Herinneren jullie nog de ongedekte taxshift in 2016 van de regering Michel? Die regering met de partijen MR, CD&V, N-VA en Open Vld, verlaagde de ‘werkgeversbijdrage’ van 32,4 procent naar 25 procent. De gevolgen van de taxshift laten zich vandaag de dag nog altijd voelen. Het kostte ons in 2023 zo’n 4 miljard euro.
De opsplitsing van de sociale bijdragen gaf de werkgeversorganisaties nog een voordeel. Omdat de ‘werkgeversbijdrage’ apart lijkt te staan van het brutoloon, en niet altijd verschijnt op de loonfiche, laat men het uitschijnen dat de ‘werkgeversbijdrage’ nog toebehoort aan de werkgever.
Die loskoppeling werd ook door de jaren heen begeleid door een bewust gecreëerde begripsverwarring. Wat in werkelijkheid een deel van het uitgesteld loon is, kreeg de naam ‘sociale bijdrage’. ‘Sociale bijdrage’ werd vervolgens een ‘sociale last’ om tenslotte uit te monden in ‘patronale lasten’. Zo zijn we allemaal beginnen denken dat de werkgever naast ons brutoloon ook nog eens een inspanning doet om onze sociale zekerheid te financieren.
Brutoloon verhogen is de enige juiste weg naar een hoger nettoloon
Het uitgestelde loon verlagen, betekent uiteindelijk dat je niet meer netto koopkracht zal overhouden. Je zal immers meer moeten betalen voor je gezondheidszorg en steeds meer privéverzekeringen moeten afsluiten voor ziekte of pensioen. Wat je netto wint, verlies je dus elders, met gevolgen op lange termijn voor je welvaart. Zonder sociale zekerheid zouden zelfs vier op de tien Belgen in armoede leven.
Inmiddels pleit het grootste deel van de politiek voor een verlaging van de “lasten op arbeid”. Men draait de werknemers hiermee een rad voor de ogen, door hen steeds iets hogere nettolonen te beloven maar tegelijk te snijden in de sociale bijdragen. Hierdoor zetten ze de sociale zekerheid onder druk. Zij die enkel spreken over het nettoloon, organiseren gewoonweg een nieuw rondje inleveringen op kosten van onze sociale bescherming.
Sociale bijdragen zijn geen lasten, maar uitgesteld loon waar alle werknemers op een bepaald moment in hun leven beroep op doen: wanneer je ziek of werkloos wordt, of wanneer je met pensioen gaat.
Daarom moeten we de sociale zekerheid opnieuw versterken door de inkomsten via de sociale bijdragen te verzekeren. Met een sterke en onafhankelijke financiële basis blijft de sociale zekerheid de beste garantie van de werkende klasse bij tegenslagen. De strijd voor een volwaardig inkomen moet een strijd zijn voor hogere brutolonen. Zo blijf je verzekerd van je koopkracht en van een vervangingsinkomen bij ziekte, werkloosheid en je latere pensioen.
Zonder sociale zekerheid zouden zelfs vier op de tien Belgen in armoede leven.
De werkende klasse heeft daar recht op. Zeker in onze huidige economische situatie. Want werknemers brengen alsmaar meer op per uur geleverde arbeid. Toch stijgen hun lonen absoluut niet aan hetzelfde tempo. Waar gaat die extra winst dan naartoe? Naar het kapitaal: in onze economie daalt het deel van de geproduceerde welvaart dat naar werknemers gaat en stijgt het deel van de welvaart dat naar de aandeelhouders (winsten) gaat.[3]
Notes:
[1] Ongelijk spel, Rudy De Leeuw, p. 143
[2] De beginjaren van de sociale zekerheid in België 1944-1963, Guy Vanthemsche, p.95
[3] NBB, 2023