Bestaat er een plaats op aarde waar de vervreemding tastbaarder is dan op de luchthaven?
De flikkerende reclameborden, gevuld met propaganda over duurzame ontwikkelingsdoelen, waarmee deze allesvernietigende industrie vooral zichzelf een rad voor de ogen draait. Alles blinkt en waant zich verheven boven de wereld die het vernietigt.
Het eindeloze aanschuiven, de vernedering bij de douane, het verplichte pad door de taxfree shops met hun misleidende beloftes van consumptie. Een consumptie die de droefenis slechts kortstondig wegneemt, waarna ze dubbel zo hard terugkeert en enkel bestreden kan worden met nóg meer consumptie.
De mensen die de tijd doden tot ze net zo dood zijn als die kleine schermpjes van hen. “Ik ben uniek,” roepen ze allemaal tegelijk. “Ik heb authenticiteit gekocht, hij was in de aanbieding.”
Ze delen een moment in tijd en ruimte, maar verder niets. Er is niets dat hen bindt, behalve het gegeven dat geen van hen echt aanwezig is op de plek waar ze zich bevinden. Ze verlangen allemaal ergens anders te zijn, op een ander moment, op een andere plek.
Wat hen overeind houdt, is de belofte van avontuur waarmee de innerlijke leegte gevuld zou moeten worden. Maar elke vlucht is een vlucht weg van de realiteit.
Geen groter oord van verderf dan dit niemandsland. Als er een hel bestaat, stel ik me die zo voor: eindeloos wachten op een vliegtuig dat nooit komt.
Bezit bezit u
Een kolossale opeenhoping van waren, zo lijkt onze wereld er vandaag uit te zien.
“Een boom,” zei Joke Schauvliege, ooit minister van Natuur en Milieu, “heeft altijd de functie gehad om gekapt te worden.” Dat zegt alles.
De natuur is in het kapitalisme beter dood dan levend. Ze heeft alleen waarde wanneer ze tot product wordt gemaakt, wanneer ze kan worden bezeten. Bloemen moeten geplukt worden, bomen gekapt. We breken, hakken en boren door bergen. We kappen de bomen waarin vogels hun nesten bouwen, zagen ze tot planken en timmeren er vervolgens vogelhuisjes van, in de hoop dat er ooit een vogel in wil wonen.
Het privé-eigendom heeft ons zo dom gemaakt dat we een object niet langer eigen maken door het te bewerken. Nee, we moeten het hebben. Wie geobsedeerd is door controle kan de schoonheid van een bloem slechts ervaren nadat de stengel is afgesneden en ze in een vaas is gestopt.
Als door bezit geobsedeerde necrofielen doden we het leven. Maar hoe meer we de wereld naar onze hand trachten te zetten, hoe meer deze zich als vijand tegen ons lijkt te keren.
En met de omzetting van de dingwereld in waarde, neemt ook de ontwaarding van de mensenwereld recht evenredig toe. Niet alleen van de wereld rondom ons maken we een koopwaar. Terwijl we waren produceren, maken we ook onszelf, of preciezer: ons creatieve vermogen om te produceren, tot een koopwaar.
Arbeid wordt zo een middel tot een doel, namelijk geld verdienen om te kunnen leven. Terwijl arbeid net datgene is wat ons mens maakt, verschijnt het hier louter als bestaansmiddel. Het maakt niet langer vrij. Integendeel: onze arbeidstijd is onvrije tijd, waarin we slechts uitvoeren wat ons is opgedragen.
Dat we daarin meer of minder autonomie krijgen in de uitvoering van onze job, verandert niets aan het fundamentele feit dat het doel dat we nastreven niet ons eigen, zelfgekozen doel is, maar buiten ons wordt bepaald door wat winstgevend blijkt te zijn op de markt.
Het is dus niet onlogisch dat veel mensen snakken naar vrije tijd. Maar aangezien onze creatieve energie leeggezogen wordt tijdens onvrije arbeid, beperken we ons in onze vrije tijd veelal tot consumeren. Alles waar het in onze arbeid aan ontbreekt, proberen we te compenseren door het met de vruchten van die arbeid alsnog te kopen met het geld dat we door onze arbeid hebben verdiend.
Alles wat ik niet kan, kan ons geld. Het kan boeken kopen waar we de energie niet voor hebben om ze te lezen. Het kan concerttickets kopen van artiesten die zich in onze plaats creatief ontplooien. Het kan vliegtickets kopen en daarmee de belofte van avontuur. Sommigen geloven zelfs dat het liefde of vriendschap zou kunnen kopen.
De reclame-industrie speelt gretig in op het gevoel dat we iets missen. Vrijheid? Dat kan je kopen in de vorm van een dure wagen. We worden aangemoedigd om onszelf te beschouwen als een product waarin je moet investeren. We zijn menselijk kapitaal. Persoonlijke ontwikkeling? Dat kan je kopen.
Maar die onmiddellijke bevrediging van behoeften bevredigt niet echt, omdat het niet ik ben, maar mijn geld dat de muziek maakt. Het is juist het vermogen om behoeftebevrediging uit te stellen dat hogere vormen van bevrediging mogelijk maakt. Om werkelijk van de schoonheid van muziek te genieten, moet ik mij het genre eigen maken. Dat vergt een inspanning die niet met geld gekocht kan worden.[1]
Omgekeerde wereld
Onderzoekers in Groot-Brittannië vroegen kinderen van 10 jaar wat ze later wilden worden. Populaire antwoorden waren politieagent, dokter en brandweerman, maar het populairste antwoord, dat door maar liefst 22 procent van de 10-jarigen werd gekozen, was: rijk.
Kinderen kunnen soms heel eerlijk zijn en daardoor volwassenen een spiegel voorhouden. Door rijkdom als het hoogst mogelijke na te streven ideaal aan te duiden, deden deze tienjarigen precies dat. Het resultaat confronteert ons met de mate waarin geld een doel op zich is geworden, een doel dat andere na te streven idealen verdringt of corrumpeert.
Economen gaan er vaak van uit dat markten neutraal zijn, dat ze geen invloed uitoefenen op de goederen die verhandeld worden, maar dat is niet waar. De geldwaarde die we ergens aan toekennen, kan wel degelijk niet-commerciële waarden verdringen.
Een krachtig voorbeeld hiervan is een onderzoek dat werd uitgevoerd in kinderdagverblijven. Om te verhinderen dat ouders hun kinderen te laat kwamen ophalen, werd een boetesysteem ingevoerd. Tijd is geld, weet je wel. Wie te laat kwam, moest voortaan een boete betalen.
Het resultaat van het onderzoek is opmerkelijk. Het aantal ouders dat hun kinderen te laat kwam ophalen, nam na de invoering van het boetestelsel niet af. Integendeel, het aantal keren dat kinderen te laat werden afgehaald, verdubbelde. Het lijkt erop dat veel ouders het geld dat ze moesten betalen voor hun laattijdigheid niet als boete, niet als straf voor onaanvaardbaar gedrag beschouwden. In plaats daarvan beschouwden ze het eenvoudigweg als de prijs voor een langere opvang, een vergoeding die ze best bereid waren om te betalen.
En er is meer. Toen de kinderdagverblijven na ongeveer twaalf weken de boete weer afschaften, bleef het aantal ouders dat te laat kwam op hetzelfde hogere peil. De geldelijke vergoeding had de morele verplichting om op tijd te komen dusdanig aangetast, dat het moeilijk was geworden om de verantwoordelijkheidszin van voordien weer nieuw leven in te blazen.
Wat leert dit kleine experiment ons over het grote experiment dat onze samenleving is? Kan het anders dan dat het vermarkten van alles, het tot koopwaar maken van onze hele leefomgeving, onze morele verantwoordelijkheidszin heeft aangetast? Dat het ons blind heeft gemaakt voor ethische, esthetische en alle andere vormen van waarde die niet in geldwaarde kunnen worden omgezet?
Als universeel ruilmiddel richt het geld zich, als allesverdraaiende macht, tegen ons. Het verandert trouw in ontrouw, liefde in haat, haat in liefde, onnozelheid in verstand en verstand in onnozelheid. Omdat het als universeel waardebegrip alle dingen verwisselt, is het de universele verwisseling van alle dingen, de omgekeerde wereld.[2]
Fetisj
Niet alleen is arbeid niet langer een bevrijdende activiteit, maar het is een middel geworden om geld te verdienen. Omgekeerd is geld niet langer een ruilmiddel, het is een doel op zich. En in plaats van ons geld te spenderen aan zaken waaraan we waarde hechten, zijn we waarde gaan hechten aan zaken omdat ze veel geld kosten.
Om een ketting van goud te maken, moet je harder werken dan om een ketting van schelpen te maken. Goud is een vrij zeldzaam metaal dat moeilijk te ontginnen is. Het is dus logisch dat een gouden ketting duurder is dan een ketting van schelpen. De vraag is echter: is zo’n gouden ketting ook mooier, is zo’n ketting ook echt meer waard?
Het is in dat verband interessant dat de oorspronkelijke inwoners van Amerika, volgens de overleveringen, maar niet konden begrijpen waarom de Spanjaarden maar bleven vragen naar goud, een in hun ogen vrij nutteloze grondstof.
Het lijkt erop dat onze fascinatie en bewondering voor goud veel weg heeft van een fetisj. Wat werkelijk bewonderenswaardig is, of wat in ieder geval de oorzaak is van onze fascinatie voor goud, is de arbeid die nodig is om het te ontginnen. Maar daar staan we niet bij stil wanneer we naar een blinkende ketting staren.
Wat voor goud geldt, geldt ook voor waar in het algemeen. Het vermogen om een dure wagen te kopen is eigenlijk het vermogen om veel mensen hard voor je te laten werken aan die wagen, maar aan die mensen denken we nauwelijks wanneer we in de toonzaal dure auto’s bewonderen. Wat in werkelijkheid een verhouding tussen mensen is, neemt de vorm aan van een verhouding tussen dingen.
Achter de prijs van een product gaan steeds sociale verhoudingen schuil, die we door ons blind te staren op onze geldfetisj onzichtbaar maken. We doen net alsof deze verhoudingen natuurlijk zijn of door een macht buiten de mens gegeven. Zeg, wanneer je een t-shirt in de Primark koopt, niet: “kinderarbeid en monocultuur zijn goedkoop.” Zeg: “de markt duwt de prijzen omlaag.”[3]
Men
Spreken over ‘de markt’ lijkt een beetje op spreken over ‘men’.
‘Men’ zegt dat geluk in de kleine dingen zit. Wie is dat? Ben ik ‘men’? Ben jij ‘men’? Het is niemand. Ik zeg dat geluk in de kleine dingen zit, maar om te verbergen dat ik het ben die dat zegt, vertel ik dat ‘men’ dat zegt.
Ik zou naakt over straat kunnen lopen, maar zoiets doet ‘men’ niet. Wie doet dat niet? Niemand doet dat. Ik doe kleren aan voordat ik de straat op ga, omdat ‘de anderen’ ook kleren aandoen voordat ze de straat op gaan, maar wie zijn die anderen? Ben jij dat? Nee, jij doet het net zo goed alleen omdat ‘de anderen’ het doen.
Waarom betaal ik als man op de eerste date? Doe ik het omwille van wat de vrouw met wie ik op date ben verwacht? Nee, ik doe het omdat ‘men’ dat verwacht. Misschien verwacht zij het helemaal niet, maar omdat ‘men’ dat verwacht, verwacht ik dat zij dat ook verwacht.
Het gaat hier telkens om onuitgesproken verwachtingen die vanzelfsprekend lijken. Maar wat onuitgesproken blijft omdat het vanzelfsprekend lijkt, lijkt slechts vanzelfsprekend omdat het onuitgesproken blijft. Er zijn geen vanzelfsprekendheden. Er is enkel spreken dat zichzelf onzichtbaar tracht te maken in een poging om zich van tegenspraak te ontdoen.
Uiteindelijk ben ik het die kleren aandoe en betaal voor de date, waarop ik niets beter weet te zeggen dan dat geluk in de kleine dingen zit. Ik ben het die besluit om dit alles te doen, maar het lijkt net alsof ik word aangestuurd door een vreemde macht die onpersoonlijk en moeilijk aanwijsbaar is.[4]
Geesten opwekken
Net zo gaat het wanneer we spreken over ‘de markt’. De macht van de markt is anoniem en onpersoonlijk, maar bestaat tegelijkertijd alleen voor zover wij als individuen ons aan haar wetten houden.
Blind als we zijn gemaakt voor de sociale verhoudingen die achter de werking van de markt schuilgaan, hebben we haar een vreemd soort zelfstandig karakter toegemeten. Alsof ‘de markt’ een soort boze geest is, wiens mysterieuze verlangens geïnterpreteerd moeten worden door een bijzonder soort hogepriesters die we economen noemen.
Wanneer we opmerken dat het misschien geen slecht idee zou zijn om mensen die essentiële beroepen uitoefenen daar deftig voor te verlonen, de milieuvervuiling door grote bedrijven te beperken of grote vermogens te belasten, waarschuwen deze economen dat hun modellen voorspellen dat ‘de markten’ daar wellicht niet goed op gaan reageren. Het zou voor kapitaalvlucht kunnen zorgen.
Diezelfde ‘markten’, zo leren de economen, kunnen zelfs offers vragen. Zo kan het verlagen van de pensioenen een middel zijn om ‘de markten gerust te stellen’. Belastingverlagingen voor bedrijven dienen om ‘de markten’ te stimuleren. Het probleem is niet dat economen die op deze manier spreken onwaarheden verkondigen. Het probleem is dat ze de sociale verhoudingen waarin het kapitaal domineert en die de werking van de markt aansteken, onzichtbaar maken door te spreken over de wetten van de markt alsof het natuurwetten zijn.
Misschien kun je ‘de markt’ nog het best vergelijken met een ouijabord waarmee je geesten opwekt. Het bord bevat meestal de letters van het alfabet, de cijfers 0-9 en woorden zoals “ja,” “nee,” en “tot ziens.” Spelers gebruiken een klein, beweegbaar plaatje om over het bord te schuiven terwijl ze vragen stellen, in de overtuiging dat geesten of andere bovennatuurlijke krachten het plaatje naar de antwoorden bewegen.
In werkelijkheid zijn het natuurlijk de spelers zelf die het plaatje voortbewegen, maar dat ervaren de spelers niet zo. Als je tijdens het spel het gevoel hebt dat het plaatje zichzelf voortbeweegt en jij alleen maar volgt, is het in werkelijkheid een andere speler die de beweging in gang zet. Maar omdat jouw samenwerking met die speler bemiddeld wordt door het plaatje, lijkt het alsof het ding zichzelf voortbeweegt.
Omgekeerd zullen jouw medespelers daarom net zo goed het gevoel hebben dat ze enkel de beweging van het plaatje volgen, terwijl het in werkelijkheid door jou wordt bewogen.
Als de spelers bewust samen zouden overleggen over de vragen die ze aan de geesten stellen, zouden ze wellicht tot heel andere antwoorden komen. Maar omdat hun samenwerking bemiddeld wordt door het ding en zo buiten hen om gebeurt, lijkt het voor hen alsof ze slechts de beweging van een onzichtbare hand volgen.[5]
De markt
De geesten die de markt opwekt, zijn veel krachtiger dan de geesten die het ouijabord oproept. De onzichtbare hand van het ouijabord werkt wellicht alleen als je erin gelooft. De kracht van de onzichtbare hand van de markt is dat die ook werkzaam is als je er niet in gelooft. En dat je er, tenzij je buitengewoon kapitaalkrachtig bent, ook in realiteit nauwelijks een impact op hebt.
Het lijkt voor de hand te liggen dat we in plaats van blind het plaatje op het ouijabord te volgen, gewoon gaan overleggen of we schelpenkettingen dan wel gouden kettingen mooier vinden, of we de productie van wapens of de productie van windmolens nuttiger vinden, en vervolgens onze tijd en energie steken in datgene waarover we het eens zijn dat het mooi of nuttig, of om welke reden dan ook, waardevol is.
Zo eenvoudig is dat niet. De marktwerking verhult de dominantie van kapitaal over arbeid niet zomaar; ze is ook het mechanisme waarmee die dominantie wordt uitgeoefend. Je kunt jezelf bevrijden van het fetisj voor goud en alleen nog schelpenkettingen gaan maken, maar de kans dat je van het maken van schelpenkettingen een bestaan kunt opbouwen, lijkt klein.
In een wereld waarin alles tot koopwaar is gemaakt, heeft een mens geen andere keuze dan de eigen arbeid in dienst te stellen van het kapitaal in ruil voor een loon waarmee je koopwaren kunt bemachtigen. En terwijl wij moeten werken voor ons geld, laten de aandeelhouders van de bedrijven waar we voor werken, hun geld voor hen werken.
In werkelijkheid zijn zij natuurlijk enkel in staat om hun geld voor hen te laten werken in de mate dat wij voor hen werken, en zijn wij het, niet hun geld, dat werkt. En toch lijkt het erop dat, wanneer geld de vorm van kapitaal aanneemt, het zijn eigen dynamiek op gang brengt, alsof het een eigen wil heeft die eruit bestaat dat het zichzelf steeds verder wil vermenigvuldigen.
Eens kapitaal geworden, is geld geen middel meer om producten te kopen. De koop en verkoop van producten is een middel geworden om meer geld te verkrijgen. Die winst dient op haar beurt niet om in luxueuzere behoeften te voorzien. Nee, winst wordt kapitaal. De ijzeren logica van de concurrentie zet aan om deze winst te investeren om nog meer kapitaal te accumuleren.
Het kapitaal is niet geïnteresseerd in de producten die het voortbrengt. Het is enkel geïnteresseerd in de eigen groei. Het is opslokken of opgeslokt worden, en terwijl het steeds grotere delen van de wereld opslokt, vormt het deze om tot koopwaren die op hun beurt kapitaal moeten voortbrengen, dat nog grotere delen van de wereld zal omvormen tot koopwaren.
Dat proces van opslokken kan bijzonder gewelddadige vormen aannemen. Bossen worden gekapt, gemeenschappelijke gronden onteigend, werelddelen gekoloniseerd, opstanden bloedig neergeslagen. Zoals een vampier wiens kracht toeneemt door het bloed van mensen leeg te zuigen, zo zuigt het kapitaal arbeid en de natuur, de twee krachten die het tot leven wekken, leeg.
Wij zijn het die, op basis van de aarde zoals die zich aandient, de producten maken die het kapitaal in staat stellen om te groeien. Maar des te groter de macht van het kapitaal, des te meer wij het product lijken te worden van onze eigen producten, bezeten door bezit.
Heksenmeester
En zo kan het dat de belofte van technologische vooruitgang, die ons zou bevrijden van monotone arbeid zodat wij, mensen, de tijd zouden hebben om onze creativiteit tot uitdrukking te brengen, in haar tegendeel is uitgedraaid. Terwijl wij, mensen, aan schermen gekluisterd, klikkend en scrollend, tot slaaf worden gemaakt van onze apparaten, zijn het de robots die schrijven, zingen en dansen. Sociale media, die het potentieel hebben om ons dichter bij elkaar te brengen, veranderen in commercieel bepaalde algoritmes die onze aandacht opeisen en maken ons steeds eenzamer.
Door de wereld om te vormen tot een opeenhoping van waren en het naakte belang en de gevoelloze contante betaling als enige band tussen mens en mens over te laten, hebben we onze verhouding tot die wereld op haar kop gezet. De wereld lijkt één groot ouijabord te zijn geworden en wij lijken steeds meer op heksenmeesters die de onderaardse machten die we zelf opriepen, niet langer kunnen beheersen.[6]
Bronnen:
[1] Het verschil tussen de houding van de arbeider en die van de consument is uitgewerkt door Erich Fromm in zijn boek ‘Hebben en zijn’.
[2] Dit deel is vrij geïnspireerd op de Parijse manuscripten van Karl Marx.
[3] In deel 1 van Het kapitaal schrijft Marx over ‘het fetisjkarakter van de waar en zijn geheim’ waar dit stukje vrij op gebaseerd is.
[4] De macht van ‘het Men’ is uitgebreid beschreven door Martin Heidegger in ‘Zijn en tijd’.
[5] De metafoor van het ouijabord wordt ook gebruikt in ‘Communism for kids’ van Bini Adamczak.
[6] Vrij naar het communistisch manifest.