Het gaat niet goed met Groen. Boerde ze bij de Vlaamse, federale en Europese verkiezingen al achteruit, dan zette die trend zich over het algemeen verder tijdens de gemeenteraadsverkiezingen. Zelfs in Gent, een van de weinige steden waar ze wél veel stemmen haalden, lijken ze nu uit het stadsbestuur te verdwijnen.
Het moment voor de grote media om de partij te gaan ‘analyseren’, zo bleek de afgelopen dagen, waarbij analyseren vooral synoniem staat voor bashing. “Zoals Groen wordt aangepakt”, merkte zelfs Joël De Ceulaer op, “wordt een N-VA’er op de VRT nooit aangepakt”.
Oppervlakkig
Naast hun hardheid blinken deze analyses ook uit in oppervlakkigheid. Zo werd gedurende weken in elk debatprogramma om de haverklap herhaald dat co-voorzitters Nadia Naji en Jeremy Vaneeckhout ontslag moeten nemen en dat zo’n duobaan niet werkt.
Het kan best wel kloppen dat één voorzitter communicatief beter werkt dan twee of dat Petra De Sutter leuker overkomt bij de kiezers, maar als we zien dat de ecologisten overal in Europa achteruit gaan, dan ligt dat echt niet aan de snor van co-voorzitter Jeremy Vaneeckhout.
Terwijl de ecologische crisis enkel urgenter wordt is de Groene fractie in het Europees Parlement van 70 naar 53 zetels gezakt Dat vraagt om een analyse die veel dieper graaft dan de oppervlakkige vraag of je beter één of twee partijvoorzitters moet hebben.
Te radicaal?
Inhoudelijk lijken zowat alle commentatoren het erover eens dat Groen de voorbije vijf jaar vooral ‘te radicaal’ is geweest. Het verhaal dat de Groenen té ideologisch zijn, moeite hebben om zich pragmatisch op te stellen en te weinig luisteren naar wat er leeft, is zo dominant dat zelfs mensen binnen de partij het beginnen over te nemen.
“We mogen niet de fout maken om linkser te willen zijn dan de PVDA”, zo verklaart een anonieme partijtopper in De Morgen. “Je jaagt mensen juist weg door te radicaal te zijn”, aldus Elisabeth Meuleman. Daar wordt dan telkens ook weer het moment bijgenomen waarop Nadia Naji het probleem van racisme benoemde in het slotdebat voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Wat dat fragment illustreert, is echter niet hoe radicaal Naji wel niet is, omdat ze durft te zeggen dat racisme geen oplossing is. Wat dat fragment illustreert is, zoals Ico Maly ook opmerkt, hoezeer de N-VA in Vlaanderen de framing van het debat bepaalt.
Wie racisme benoemt, polariseert, is ideologisch, te radicaal. Wie het vergoelijkt is empathisch, gematigd, de stem van de rede. Zo ver zijn we ondertussen gekomen dat dit het frame is dat het publieke debat domineert.
Nieuw Rechtse cultuurstrijd
Dat is niet enkel in België zo. In heel Europa zien we hoe nationalistische en extreemrechtse krachten een metapolitieke strijd voeren. Terwijl beleidspartijen zich blijven blindstaren op peilingen, voert Nieuw Rechts een brede culturele strijd om haar wereldbeeld op te dringen.
De realiteit van klimaatverandering erkennen, zetten ze weg als doemdenken. Opkomen voor gelijkheid als woke en de vrijheid van religie verdedigen een teken van islamomarxisme. Omgekeerd wordt oorlogsretoriek gewoon een pleidooi voor weerbaarheid. Klimaatontkenning heet realisme en massaal mensen deporteren ‘grip op migratie’.
Langzaam maar zeker vinden woorden, en daarmee ook het wereldbeeld dat erachter schuilgaat, hun weg naar de mainstream.
Terwijl beleidspartijen ‘slimme oplossingen voor problemen’ proberen te bedenken, herdefinieert Nieuw Rechts wat nog als ‘probleem’ gezien mag worden. Zo komt het dat men tegenwoordig altijd maar weer spreekt over migratie als een probleem, terwijl spreken over racisme als een probleem zowat taboe is geworden.
De weg van de minste weerstand?
Het is in die context dat het voor Groen inderdaad steeds moeilijker wordt om hun boodschap te verspreiden, zonder als te radicaal te worden weggezet.
Elke keer dat ze klappen krijgen, wordt hen de analyse opgedrongen dat ze voorzichtiger moeten zijn, terwijl de les net zou moeten zijn dat het dringend tijd wordt om gericht terug te slaan. Wie bij de minste weerstand wijkt, zal enkel klappen bijkrijgen. Die les dient links in zijn geheel zich dringend eigen te maken.
Vooruit heeft er duidelijk voor gekozen om het Nieuw Rechtse kader te accepteren en daarbinnen sociale accenten aan te brengen. Dat merk je naast de retoriek van Conner Rousseau ook aan het Vlaams regeerakkoord, de gelekte federale supernota en het feit dat men op lokaal niveau op veel plaatsen blijkt te kiezen voor coalities met N-VA, boven coalities met Groen of PVDA.
Op korte termijn kan zo’n strategie misschien meer stemmen opleveren, maar op lange termijn zal al wie het kader van de tegenstander als uitgangspunt aanvaardt, zichzelf gedwongen zien om steeds verder in diens richting op te schuiven. Zo maakt men zichzelf uiteindelijk irrelevant.
Luisteren
Groen lijkt onder Naji en Vaneeckhout een poging te hebben gedaan om een streep in het zand te trekken, en maar goed ook. Kinderen sluit je niet op. En opkomen voor mensenrechten is niet radicaal, het is voor een democratische partij gewoon een absoluut minimum.
Tegelijkertijd heeft Groen zich ook willen profileren als verantwoordelijke bestuurspartij en maakte ze deel uit van een regering die meermaals veroordeeld werd voor de gebrekkige opvang van vluchtelingen, en die nog steeds aanvaardt dat er vanuit ons land wapens vertrekken naar Israël, alle verklaringen van minister Petra De Sutter ten spijt.
Ondertussen klinkt de roep luid om nog pragmatischer te worden. Vaak worden daar wel zinvolle argumenten voor gegeven. Het is belangrijk om in te spelen op wat er leeft onder de bevolking en naar de mensen te luisteren, zo vertelt bijvoorbeeld Meuleman.
En dat klopt, en misschien dat het Groen daar soms ook effectief aan ontbreekt. Alleen moet men zich er goed van bewust zijn dat ‘wat er leeft onder de mensen’ geen neutraal gegeven is, maar ook beïnvloed wordt door welke politieke ideeën er actief verspreid worden.
Als progressieve partijen zich gaan beperken tot inspelen op ‘wat er leeft’, terwijl rechts het debat volop richting geeft, dan staat onkritisch luisteren naar de mensen gewoon synoniem voor verrechtsing.
Elitair?
Belangrijke reden waarom het idee dat Groen vooral meer zou moeten luisteren gemakkelijk ingang vindt, is omdat ze het imago heeft elitair te zijn.
Het is natuurlijk redelijk absurd dat een partij als de N-VA erin slaagt om haar tegenstanders als elitair weg te zetten. Terwijl Matthias Diependaele droogweg verklaarde dat er vandaag te veel aandacht gaat naar de 20 procent armsten, had Groen tijdens de afgelopen regeerperiode het programma dat volgens het Rekenhof de armste lagen van de bevolking het meest ten goede zou komen.
Tegelijkertijd is het wél een feit dat het kiespubliek van Groen voornamelijk bestaat uit hoogopgeleiden. Dat is niet nieuw. Het is echter te gemakkelijk om de kritiek daarop enkel weg te zetten als rechtse framing. Dat Groen het zo moeilijk heeft bij praktisch opgeleiden heeft alles te maken met haar ontstaansgeschiedenis.
Nieuwe sociale bewegingen
Net als andere groene partijen is Groen een product van wat men in de jaren 1970 de ‘nieuwe sociale bewegingen’ noemde: de vredesbeweging, de milieubeweging, de vrouwenbewegingen enzoverder. Echt nieuw waren de meeste van die bewegingen natuurlijk niet en het is ook niet zo dat opkomen voor de rechten van vrouwen of voor vrede pas toen plots begonnen is.
Wel nieuw was de tanende impact van de socialistische stroming in die bewegingen. In het defensief geduwd kozen socialisten – die nochtans altijd hadden gestreefd naar een ander soort samenleving – ervoor om zich te focussen op het verbeteren van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de werkende klasse binnen het systeem zoals het is.
Zo ontstond een artificiële breuk tussen de arbeidersbeweging en de zogenaamd ‘nieuwe sociale bewegingen’. In plaats van samen te strijden tegen het systeem kwamen milieuorganisaties en vakbonden vaak tegenover elkaar te staan in hun strijd voor aanpassingen zonder het huidige systeem ten gronde in vraag te stellen.
Naar de roots
In haar boek Laten we eerlijk zijn, legt Anuna De Wever uit hoe de klimaatbeweging door dat gebrek aan verbinding met de arbeidersbeweging gemakkelijk werd weggezet als asociaal.
Ook Groen kreeg daardoor harde klappen. Die analyse maakte de partij zelf al na de verkiezingen van 2019. “De kilometerheffing, de vliegtuigtaks, de niet (helemaal) gecompenseerde betonstop, de (veronderstelde) vleestaks; het kwam in de beeldvorming allemaal op de ‘gewone man’ terecht. Heb je poen, stem dan groen’. Op dit asociale beeld is te weinig antwoord gekomen”, zo schreef Wouter Van Besien toen al in een intern rapport.
Tijdens de afgelopen campagne heeft men dit proberen recht te zetten door consequent te spreken over een sociaal klimaatbeleid, maar desondanks is men er nooit in geslaagd van die elitaire stempel af te raken. Daarvoor is dan ook meer nodig dan een andere communicatiestrategie.
De campagne ‘Meer dan genoeg’ slaagde erin om klimaat- en milieubewegingen, vakbonden en armoede- en andere middenveldorganisaties samen te brengen rond een gedeeld manifest. Zulke initiatieven van onderen hoeven natuurlijk niet blind overgenomen te worden, maar zouden wel een vertrekpunt kunnen zijn om na te denken over hoe groene politiek eruit kan zien.
Nu op zowat alle niveaus de oppositie lijkt te lonken, kan dit een kans zijn voor Groen om terug naar de roots te gaan en, ver weg van de communicatieadviseurs en de politique politicienne, zich opnieuw in de sociale beweging te wortelen.