De discussie over of LGBTQ*-thema’s nu wel of niet in het onderwijs thuishoren, begint mij naar de keel te grijpen. Ik ben 32 jaar, man, en er nu 2 à 3 jaar achter dat ik bi ben. Bi voor biseksueel, maar dat vind ik niet zo’n geweldig woord, omdat het niet alleen over seks gaat (al is daar niks mis mee) maar over alle aspecten van liefde, romantiek, relaties, seks (voilà) en intimiteit.
De ‘bi-‘ betekent ‘twee’, oorspronkelijk allicht bedoeld als ‘valt voor beide geslachten’, maar met het toenemend bewustzijn rond andere genderidentiteiten wordt het nu vaak gelezen als ‘minstens twee’ of ‘zowel je eigen als een ander gender’. Omdat de bedoeling van het woord echt niet is om iemand uit te sluiten.
Lat in onderwijs mag hoger dan 15 jaar geleden
Ik had mezelf graag 15 jaar eerder begrepen. De school, lager en middelbaar, had daarin een rol kunnen spelen die ze voor mij te weinig heeft gespeeld. Ik kan niet zeggen of ik dat die mensen wel of niet kwalijk zou moeten nemen. Het was toch wel een andere tijd met maatschappijbreed veel minder LGBTQ*-bewustzijn (het homohuwelijk is pas ingevoerd toen ik in het vijfde leerjaar zat), en ik kan mij daar niet zomaar terug naartoe verplaatsen om daarover te oordelen. Maar met wat vandaag geweten is en met de ondersteuning die vandaag beschikbaar is, moet de lat wel hoger dan ze toen blijkbaar lag.
In de middelbare school werden gelukkig wel wat stapjes ondernomen. Het bestaan van homoseksualiteit, zowel onder mannen als onder vrouwen, is zeker in lessen aan bod gekomen en er is vast wel ergens bij vermeld dat er ook mensen bestaan die voor allebei vallen. In de kurkdroge opsomming van orgaancombinaties waartussen soa’s kunnen overspringen werden ook LGBTQ*-specifieke combo’s plichtsbewust genoemd.
Eén keer zijn er een jonge man en vrouw van een plaatselijke holebi-organisatie komen spreken, wat natuurlijk absoluut toe te juichen is. De man was homoseksueel en de vrouw was lesbisch, maar ze hebben benadrukt dat geaardheid een spectrum is en dat resoneerde wel bij mij.
Maar dat was het dan ook. Er waren een mannelijke en een vrouwelijke leraar van wie gefluisterd werd dat hij homoseksueel was en dat zij een vriendin had. Er was daar geen openheid over en ik zou nooit tegenover die personen willen gaan zeggen dat ze daar open over hadden moeten zijn – zij moeten zich daar in de eerste plaats zelf comfortabel bij voelen -, ik beschrijf maar wat de situatie was.
“Je denkt dat wat je bent, niet bestaat”
Er waren geen medeleerlingen uit de kast. De discrepantie tussen de statistieken die destijds zeiden dat circa 5 procent van de populatie homoseksueel/lesbisch is (recentere cijfers onder Gen Z lopen op tot 20 procent LGBTQ*’ers), en de speelplaats waar je aan 0 procent kwam, zette niet aan tot beslissende initiatieven voor meer inclusie. In de bredere maatschappij waren er zeer weinig mensen – noch beroemdheden, noch mensen die je gewoon tegenkomt in het leven – openlijk homoseksueel of lesbisch en letterlijk niemand bi. Ik had nul rolmodellen.
En het verschil tussen weinig rolmodellen en nul rolmodellen is groot, want met nul rolmodellen denk je dat wat je bent, niet bestaat. Dat dat niet kan. Een theoretisch zinnetje in een handboek hier of daar vermag daar niks tegen. Oké, ergens op aarde bestaan er een paar biseksuele mensen, maar dat was blijkbaar een groot curiosum. Dat ging over vage verre anderen, niet over mij.
Dat idee dat geaardheid een spectrum is, is wel een tijdje blijven hangen, maar aangezien ik dat nadien jarenlang nooit ergens herbevestigd heb gezien (wel integendeel), is dat vlammetje in mijn hoofd na verloop van tijd toch gewoon weer uitgewaaid. Ik dacht: het is of heteroseksueel, of homoseksueel. Online vond ik tests die wetenschappelijke onderbouwing claimden, maar wel een binaire uitkomst boden: of heteroseksueel, of homoseksueel. Heteroseksueel, zeiden ze me, maar met lage score. Verwarrend.
“Ik zei dat ik me iets wijsmaakte”
Dat ik voor vrouwen viel, was voor mij het bewijs dat ik niet voor mannen kon vallen. Intussen viel ik wel voor mannen, maar dat duwde ik uit mijn hoofd. Ik kan zelfs niet zeggen dat ik het mezelf verbood. Ik aanzag het als iets dat minder was dan echte gevoelens en deed er niets mee. En wanneer ik het korte periodes toch serieus begon te nemen, zei ik achteraf tegen mezelf dat ik mezelf iets had wijsgemaakt. Ik kon immers niet voor mannen vallen, want ik viel al voor vrouwen.
Wie nooit ervaren heeft biseksueel te zijn, denkt nu misschien: wat is eigenlijk het probleem? Als je voor vrouwen valt en je weet het, dan heb je dat toch, dan heb je wat alle hetero-mannen hebben. Bi = Gay + Straight, zoiets.
Ik ken de wetenschappelijke bevindingen niet, als die er al zijn, dus ik kan alleen uit mijn eigen ervaring spreken, en zo is het voor mij niet. Het voelt voor mij niet alsof ik uit beide vijvers kan vissen; eerder alsof ik kan vissen uit de linkerkant van de rechtervijver en de rechterkant van de linkervijver. Waarbij ik dus al die jaren maar in één deeltje van één vijver naar de liefde heb gezocht.
Daarbij komt dat je geaardheid op één of andere manier ook vasthangt aan andere delen van je identiteit. Ik weet niet hoe ik dit best moet uitdrukken zonder vooroordelen te gaan bevestigen, maar er bestaan een aantal stereotypen over LGBTQ*’ers: een andere geaardheid wordt geassocieerd met specifieke persoonlijkheidskenmerken, studiekeuzen, beroepskeuzen, hobby- en sportkeuzen, etc. Dat zijn uiteraard geen in steen gebeitelde wetmatigheden en de uitzonderingen zijn talrijk, maar het zijn misschien wel patronen waar iets van aan is.
En veel van wat aan de persoon die ik ben niet bij een hetero-man past, had ik weggestopt, in meerdere of mindere mate ook voor mezelf. Dus niet alleen had ik maar een deeltje van een vijver om uit te vissen, ik was ook maar een deel van mezelf.
“Was er iets mis met mij?”
Dat werkte redelijk, maar tegelijk ook helemaal niet. En dit vat mijn punt eigenlijk samen: ik heb mij daardoor minstens de helft van mijn leven tot hiertoe afgevraagd of er iets mis was met mij, zonder ook maar een begin van een idee te hebben wat. En dat had anders kunnen zijn.
Wie ons zegt dat onze geaardheid een privézaak is en in onze privé moet blijven, die vraagt ons ten eerste iets dat niemand ooit van hetero’s zou verlangen, wat uiteraard neerkomt op een ongeoorloofde discriminatie. Maar daarenboven maakt die ons onzichtbaar. Onzichtbaar voor (opgroeiende) hetero’s, en we hebben de steun van de hetero-meerderheid broodnodig om mee onze rechten te versterken en te beschermen. Maar ook onzichtbaar voor (opgroeiende) LGBTQ*’ers, die rolmodellen nodig hebben om zichzelf te begrijpen en te kunnen weten dat het oké is te zijn wie ze zijn.
Vandaag is er een weelde aan initiatieven, plekken en organisaties waar LGBTQ*’ers elkaar ontmoeten en steunen, al mag het in kleinere steden zeker nog meer zijn. Maar die hele wereld vol moois is zorgvuldig, hermetisch verborgen om maar geen LGBTQ*-fobe hetero per ongeluk voor het hoofd te stoten (je door hun strot te duwen, zoals dat heet, en daar hebben ze het echt helemaal mee gehad, zo blijkt – well they ain’t seen nothing).
Daarmee is die wereld ook al die tijd voor mij verborgen geweest, terwijl hij wel mijn ogen had kunnen doen opengaan. Er is vandaag heel veel steun, maar alleen voor wie de stap zet. Er is amper outreach naar, of zelfs maar zichtbaarheid tegenover wie nog worstelt en zich toont aan de wereld (en misschien zichzelf) als hetero. Het vereist veel moed, maar ik vind dat we het als LGBTQ*’ers aan elkaar verplicht zijn om onze plaats in het daglicht op te eisen. Wie ons dat wil ontzeggen maakt ons het leven onmogelijk, en dat hoeven we niet te pikken.
Sommigen willen kinderen niet “lastigvallen” met LGBTQ*-thema’s. Weet je wat er bij ons gezongen werd in de lagere school, in de vroege nillies? Met het perspectief van vandaag (en hopelijk morgen) is het misschien even schrikken: het ging van ‘Al wie da ni, al wie da ni, al wie da ni springt, al wie da ni springt is HO-MO-FIEL!’ En wisten wij veel wat een homofiel was, maar het was wel duidelijk dat het niet iets was dat je wou zijn, dus sprongen wij alsof ons leven ervan afhing.
Ik wil maar zeggen: kinderen leven niet onder een stolp. Er zullen kinderen een andere geaardheid of genderidentiteit hebben. Er zullen kinderen zijn wier ouders, familieleden, buren, weet ik veel welke kennissen LGBTQ* zijn. Er zullen van hier- of daaruit ook, uit onwetendheid of te kwader trouw, LGBTQ*-fobe ideeën en uitspraken in de klas geïnjecteerd worden.
De keuze gaat niet tussen ‘lastigvallen’ of ‘niet lastigvallen’ met het onderwerp: it’s there, no matter what. De vraag is wat je ermee doet. En over dat woord ‘lastigvallen’: als je angsten en haatbeelden en uitsluiting niet countert, als je kinderen opzadelt met reusachtige taboes, ja, dan zal het allemaal een last voor hen worden. Maar je belast een kind of een tiener niet door te wijzen op verschillen tussen mensen, door daar toelichting bij te geven en duidelijk te maken dat je iemand die anders is, toch kunt aanvaarden.
“Naar adem happen en tranen rolden over m’n wangen”
En dat dat allemaal niet van een leien dakje loopt, dat dat voor leraren ook een zoektocht is, dat iedereen zijn best doet met wisselende resultaten, daar kan ik allemaal begrip voor hebben. Maar ik moest naar adem happen en tranen rolden over mijn wangen, toen ik ‘s morgens op VRTNWS las over de discussie tussen twee politici, beiden LGBTQ*, en een schooljongen die misschien niet herkenbaar met voornaam en gezicht op tv had moeten komen.
Hoe de ene politicus zijn punt maakte met de rem van de geïnternaliseerde homofobie op (waar veel LGBTQ*’ers minstens een tijd mee worstelen) en de andere met de gaspedaal van de geïnternaliseerde homofobie ingedrukt. Hoe vrijwel alle leerlingen het eens waren met het standpunt van die laatste (al hoop ik dat ook deels aan groepsdruk en stoerdoenerij te kunnen wijten): dat leerlingen van geen enkele leeftijd op school over LGBTQ*-kwesties zouden moeten leren. Met de nadruk op dat laatste woord: het gaat hier wel degelijk om leren, en daarom ben je ook op school.
Het grijpt mij naar de keel dat we, veertien jaar nadat ik de schoolbanken heb verlaten, nog aan het discussiëren zijn, niet over hóé we jonge LGBTQ*’ers kunnen helpen, maar over óf we dat wel willen doen.
In wezen gaat het om de vraag: verdienen kinderen, jongeren, jongvolwassenen, ménsen, met een andere geaardheid of genderidentiteit aan het begin van hun leven een beetje houvast om zichzelf te begrijpen en een beetje guidance en steun op het kronkelige levenspad dat voor ons toch echt wel andere wendingen neemt dan voor anderen? Of laat je ze liever helemaal alleen blind op de dool, vaak met foute of zelfs schadelijke instructies?
Sommigen voelen zich een leven lang slecht. Sommigen geraken nooit op hun bestemming. Sommigen stappen eruit.
Lieve mensen, alsjeblief, dit is nu toch geen moeilijk vraagstuk?
*Lesbisch, Gay, Bi, Trans, Queer, maar verder ook: interseksueel, aromantisch, aseksueel, non-binair, etc.
Naam van de auteur is bij de redactie bekend.
Bent u op zoek naar hulp? Neem dan contact op met de Zelfmoordlijn via het gratis nummer 1813 of bezoek www.zelfmoord1813.be. Hier kunt u anoniem en gratis terecht voor een gesprek.